Rechtbank Gelderland, 17-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6949, AWB - 14 _ 5618
Rechtbank Gelderland, 17-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6949, AWB - 14 _ 5618
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 17 november 2015
- Datum publicatie
- 17 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:6949
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:1130, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 5618
Inhoudsindicatie
Verbruiksbelasting pruimtabak. Omzetbelasting. Eiser voerde [B] in vanuit België en voerde deze beweerdelijk weer uit naar België. Eiser beschikte niet over een Vergunning inrichting verbruiksbelastinggoederen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk gemaakt dat eiser de pruimtabak feitelijk tot zijn beschikking had terwijl daarover geen belasting was voldaan en dat eiser zich hiervan bewust moet zijn geweest. Verder blijkt niet uit de correspondentie tussen eiser en de Belastingdienst dat het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat eiser niet over een vergunning zou hoeven te beschikken of anderszins geen belasting zou zijn verschuldigd. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/5618
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr.drs. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] ) verbruiksbelasting opgelegd van € 560.132 en over hetzelfde tijdvak met hetzelfde aanslagnummer een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 383.189. Tevens is bij beschikking € 36.450 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juli 2014 de naheffingsaanslagen en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 12 augustus 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser handelt onder de naam [Y] in [B] . Bij brief van 2 mei 2012 heeft eiser bij verweerder om informatie verzocht over de handel in [B] naar aanleiding van een door ING Bank aan eiser verzonden brief over de vraag of het geen verboden product betreft. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser bij brief van 22 mei 2012 het volgende medegedeeld:
" (…)
Op dinsdag 2 mei 2012 heb ik uw verzoek om informatie ontvangen. Aan de hand van uw brief kan ik niet met zekerheid zeggen om wat voor product het gaat en om wat voor reden het mogelijk verboden zou zijn om in Nederland in te voeren. Aan de hand van uw brief en informatie welke ik heb geraadpleegd op het internet vermoed ik dat we hier te maken hebben met pruimtabak. Indien dat het geval is vallen deze goederen onder de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten. Op grond van die wetgeving wordt verbruiksbelasting geheven van pruim- en snuiftabak. Uit uw brief begrijp ik echter dat u de [B] betrekt en weer levert aan België. In dat geval bent u geen verbruiksbelasting verschuldigd, maar dient u wel te beschikken over een vergunning; Inrichting voor verbruiksbelastinggoederen (IVV). Een aanvraagformulier voor een dergelijke vergunning kunt u downloaden op www.douane.nl. Onder programma’s en formulieren vindt u een aanvraagformulier vergunning inrichting verbuiksbelastinggoederen. "
2. Eiser heeft op 4 juni 2012 een op 29 mei 2012 ondertekende aanvraag om een Vergunning inrichting verbruiksbelastinggoederen (VIV) bij verweerder ingediend.
3. Verweerder is op 11 juli 2012 bij eiser een administratieve controle begonnen naar de handel van eiser in goederen waarover mogelijk verbruiksbelasting is verschuldigd. De periode van de controle betreft 1 januari 2010 tot 1 januari 2013.
4. Op 11 juli 2012 heeft eiser aan [C] ( [C] ), controlemedewerker van de Belastingdienst, per e-mail onder meer het volgende bericht:
" Zoals met u besproken, volg ik op dit moment gewoon uw advies dat het verstandig zou zijn om te stoppen met deze handel. In ieder geval tot dat helder is of hier alle regels nageleefd worden. Ik ga ondertussen de BTW aangifte en ICV van [D] , [E] bvba en [F] bvba opvragen. Deze zal ik naar u toe sturen, zodra ik ze heb.
(…) "
5. Op 30 juli 2012 heeft eiser per e-mail aan [C] onder meer het volgende bericht:
" (…)Ik ben door uw collega van Douane dienst benaderd en gevraagd of de aanvraag voor IVV voorlopig bevroren kan worden, in afwachting van het onderzoek. Hier heb ik mee ingestemd. (…) "
6. Op 15 augustus 2012 heeft eiser aan [G] van de Belastingdienst het volgende bericht:
" Zoals ik in de onderstaande bericht reeds heb aangegeven dat ik op dit moment van de verdere ontwikkeling van mijn aanvraag IVV af zie.
Indien mogelijk kunt u mijn aanvraag bevroren en als dat niet mogelijk zou zijn, dan deze stop zetten. "
7. Verweerder heeft bij brief van 20 augustus 2012 het volgende aan eiser te kennen gegeven:
" Op 6 juni 2012 heb ik uw verzoek ontvangen voor een Vergunning inrichting verbruiksbelastinggoederen.
Naar aanleiding van uw aanvraag hebben wij telefonisch contact gehad. Hierbij heeft u aangegeven dat u op dit moment geen plannen heeft om concrete bestellingen te plaatsen en trekt u de aanvraag voor de Vergunning inrichting verbruiksbelastinggoederen in. Dit bevestigt u in uw e-mail van 14 augustus 2012. Ik zal de behandeling van uw verzoek daarom staken en het dossier sluiten.
Indien u in de toekomst alsnog in aanmerking wenst te komen voor deze vergunning, dan kunt u uiteraard opnieuw een aanvraag indienen. "
8. Op 11 september 2012 heeft [C] per e-mail het volgende aan eiser medegedeeld:
" Tijdens ons bezoek hebben wij u gewezen op de twijfelachtigheid van de transacties.
Ik wil u er op wijzen dat die twijfels nog steeds bestaan.
Ik wil u er op wijzen dat ik nog geen informatie heb vanuit België die deze twijfels wegnemen.
Ik wijs u er dan ook op dat wanneer u ten onrechte het nultarief toepast op deze transacties, u degene bent die de risico's loopt.
Eventuele naheffingen zullen wij bij u neerleggen.
Ten aanzien van de vragen over de IVV heb ik contactgehad met mijn collega.
Als het goed s zal hij deze vraag gaan beantwoorden. "
9. Op 7 november 2012 heeft eiser per e-mail het volgende aan [G] geschreven:
" Een aantal weken geleden heb ik telefonisch contact met u gehad in verband met mijn aanvraag voor de IVV vergunning. U had mij aangegeven dat ik niet in aanmerking kom voor deze vergunning omdat ik de spullen niet opsla. De reden hiervan is dat de dag dat ik de bestelling ontvang, stuur ik hem meteen door naar mijn klant. Ik sla hem dus niet op. Zou U alstublieft dit willen bevestigen?
Mijn ING bank vraag mij of ik IVV vergunning krijg of niet. Vandaar dat ik nu uw bevestiging dat ik voor de IVV vergunning niet in aanmerking kom langs deze weg zeer op prijs stel. "
10. Daar heeft [G] op 8 november 2012 per e-mail als volgt op gereageerd:
" Ik heb u een bevestiging gestuurd waarin ik heb vermeld dat ik de aanvraag niet verder in behandeling neem.
Deze kunt u verstrekken aan de ING bank. "
11. Van het controleonderzoek is met dagtekening 20 januari 2014 een rapport opgemaakt. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
" (…)
Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten van de heer [X] (vervolgens [Y] ) in het kader van deze controle bestaan uit het drijven van handel in pruimtabak en aanverwante producten. Volgens het uittreksel van de Kamers van koophandel is [Y] een vertaalbureau.
Goederenassortiment en goederenstromen
De heer [X] bestelt pruimtabak bij [H] in België, en de aanverwante producten zoals vloei en filters worden besteld bij [I] SA in België. De opdracht voor het laten doen van de bestelling komt van [J] (…). De heer [J] betaalt giraal aan de heer [X] . (…)
Algemeen
(…) [B] is een productnaam voor pruimtabak en wordt verkocht in doosjes van 20 gram. (…)
Routing goederen
[Y] of de heer [X] (twee verschillende rekeningen) ontvangt giraal geld in 2011 en 2012 van diverse rekeningen en personen uit België.
(…)
Met de ontvangen betalingen bestelt de heer [X] bij leveranciers in België de gevraagde producten. De facturen, opgemaakt door [H] zijn gericht aan [Y] in [Z] (…). Uit de CMR vrachtbrieven blijkt dat de goederen zijn geleverd door [H] in België en afgeleverd zijn bij [Y] in [Z] . Het vervoer wordt volgens deze CMR verricht door [M] .
De goederen worden vervolgens wederom naar België doorgeleverd onder dekking van een CMR. Het vervoer wordt volgens deze CMR verricht door [F] BVBA (…). De vervoerder tekent dit af in vak 15 van het CMR.
In vak 16 van het CMR gebruikt voor verzending naar België, aftekening door de geadresseerde, ontbreekt de aftekening vaak, of is ingevuld middels een stempel van [Y] .
Boete en strafrechtelijke gevolgen
De uitkomst van het boekenonderzoek is voorgelegd aan de boete- fraudecoördinator. Hierover wordt afzonderlijk gerapporteerd.
(…) "
12. De in het controlerapport beschreven zendingen betreffen 14 zendingen van in totaal 6.300 kilogram netto pruimtabak met een inkoopwaarde van € 333.620 in 2011 en 28 zendingen van in totaal 17.000 kilogram netto pruimtabak met een inkoopwaarde van € 1.081.827 in 2012. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser, omdat hij pruimtabak voorhanden heeft gehad en niet beschikte over een VIV en geen zegels heeft aangevraagd, voor deze zendingen ten onrechte geen verbruiksbelasting en omzetbelasting heeft aangegeven en afgedragen. De te corrigeren belasting heeft verweerder als volgt berekend:
Periode |
Factuur-waarde |
Netto gewicht |
Verbruiks-belasting |
Omzet- belasting |
2011 |
€ 333.620 |
6.300 kg |
€ 151.452 |
€ 92.154 |
1-1 tot 1-10-2012 |
€ 787.764 |
12.900 kg |
€ 310.116 |
€ 208.587 |
1-10 t/m 31-12-2012 |
€ 294.063 |
4.100 kg |
€ 98.564 |
€ 82.448 |
Totaal |
€ 560.132 |
€ 383.189 |
13. Bij brief van 15 november 2013 heeft verweerder zijn voornemen bekend gemaakt belasting na te heffen. Bij brief van 19 december 2013 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser op dit voornemen gereageerd.
14. Met dagtekening 12 februari 2014 heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslagen verbruiksbelasting en omzetbelasting en beschikking heffingsrente opgelegd overeenkomstig de bevindingen in het rapport.
15. Eiser heeft verklaringen van [K] en [L] overgelegd, inhoudende dat zij goederen in België in ontvangst hebben genomen.
16. Bij brief van 15 januari 2015 heeft de boete-/fraudecoördinator van de Belastingdienst/Douane eiser laten weten dat hij het tegen eiser opgemaakte proces-verbaal buiten gevolg stelt en dat dat betekent dat hij afziet van het aan eiser uitvaardigen van een fiscale strafbeschikking.
Geschil
17. In geschil is of de naheffingsaanslagen verbruiksbelasting en omzetbelasting terecht zijn opgelegd. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of bij eiser het rechtens te beschermen vertrouwen is gewekt dat hij geen belasting was verschuldigd.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
18. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, en het derde lid, van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten (Wet op de verbruiksbelastingen) wordt onder de naam verbruiksbelasting van pruimtabak en snuiftabak een belasting geheven ter zake van de uitslag en de invoer van pruimtabak en van snuiftabak. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de verbruiksbelastingen wordt mede als uitslag aangemerkt het voorhanden hebben van pruimtabak of snuiftabak waarvan de belasting niet is geheven, door een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 van de Wet op de verbruiksbelastingen kan een plaats alleen als inrichting worden gebruikt indien daartoe een vergunning is verstrekt door de inspecteur.
19. Op grond van artikel 16 van de Wet op de verbruiksbelastingen wordt de belasting geheven van de vergunninghouder van de inrichting. Artikel 17 van de Wet op de verbruiksbelastingen bepaalt dat, in afwijking van artikel 16, bij toepassing van artikel 4, eerste lid, de belasting wordt geheven van degene die de pruimtabak of snuiftabak voorhanden heeft.
20. Artikel 33, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de verbruiksbelastingen bepaalt dat, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek teruggaaf van belasting wordt verleend voor pruimtabak of snuiftabak die door een ondernemer is overgebracht naar een ondernemer in een andere lidstaat. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet op de verbruiksbelastingen moeten pruimtabak en snuiftabak bij de uitslag en de invoer zijn voorzien van het voor het desbetreffende product voorgeschreven belastingzegel.
21. Ingevolge het bepaalde in artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) geschiedt de heffing van de omzetbelasting ter zake van de levering van pruimtabak met overeenkomstige toepassing van de voor de verbruiksbelasting geldende regelen, met dien verstande dat het tarief 19/119, en vanaf 1 oktober 2012 21/121, deel bedraagt van de voor de berekening van de verbruiksbelasting in aanmerking komende kleinhandelsprijs. Naheffingsaanslagen verbruiksbelasting en omzetbelasting
22. Eiser heeft ter zitting betoogd dat niet vast staat dat het door hem verhandelde product [B] kan worden gekwalificeerd als pruimtabak. Eiser heeft zelf nooit in de doosjes gekeken, zodat hij bij gebrek aan wetenschap betwist dat sprake is van pruimtabak waarover verbruiksbelasting is verschuldigd.
23. Dit betoog faalt. In de eerste plaats heeft eiser zelf in zijn aanvraag om een VIV het vakje "pruimtabak" aangekruist om aan te geven voor welke goederensoort hij de VIV wil gebruiken. In die aanvraag heeft eiser voorts aangegeven dat [B] "Chew Tabak" is. Dit is in overeenstemming met een tot de gedingstukken behorende verklaring van [H] SA van 18 april 2012, waarin staat vermeld dat de geleverde goederen "chewing tobacco" betreffen. Daarnaast heeft de (voormalige) gemachtigde van eiser in zijn brief van 19 december 2013 verklaard dat makla in essentie pruimtabak is. De rechtbank ziet geen aanleiding te betwijfelen dat sprake is van pruimtabak.
24. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van uitslag omdat eiser de pruimtabak niet voorhanden had maar slechts vervoerde. Volgens eiser is bij vervoer van de pruimtabak naar een andere ondernemer geen sprake van belastingplicht. In dit verband heeft eiser verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 13 december 2005 (ECLI:NL:GHARN:2005:AV0167).
25. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Uit de stukken, waaronder de aanvraag om een VIV en de vrachtbrieven, blijkt dat eiser de producten vanuit België geleverd heeft gekregen als ondernemer, zonder dat is gebleken dat hierover belasting is voldaan. De pruimtabak is aan eiser geleverd en hij heeft deze voor kortere of langere tijd opgeslagen en vervolgens kennelijk weer doorgeleverd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarbij is voldaan aan de eisen voor teruggaaf, als bedoeld in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de verbruiksbelasting. De hiertoe overgelegde verklaringen van Belgische afnemers zijn onvoldoende tegenover het feit dat, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, de leveringen niet zijn bevestigd door de Belgische belastingdienst. Gelet op de omvang van de handel, de grote bedragen die eiser op zijn bankrekeningen ontving en het ontbreken van enige aanwijzing dat ter zake van de in- en weer uitgevoerde producten belasting is betaald, is voorts aannemelijk dat eiser zich er redelijkerwijze van bewust is geweest dat geen verbruiks- of omzetbelasting daarover was voldaan. Volgens eiser heeft hij slechts als katvanger gediend en was hij zich niet bewust van het feit dat er iets mis zat. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog niet slagen, reeds omdat het in het licht van het voorgaande onvoldoende is onderbouwd; het enkele feit dat aan eiser bij brief van 15 januari 2015 is medegedeeld dat het tegen hem opgemaakt proces-verbaal niet zal leiden tot een strafbeschikking en de zaak daarmee ook strafrechtelijk is afgedaan, is hiertoe in ieder geval onvoldoende. De verwijzing van eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2006 (nrs. C-439/04 en C-440/04, Kittel en Ricolta, ECLI:EU:C:2006:446) kan aan het voorgaande evenmin afdoen. In die zaken ging het om wetenschap van fraude met aftrek van voorbelasting in het kader van een zogenoemde carrouselfraude en daarvan is in dit geval geen sprake.
26. Uit het voorgaande volgt dat eiser de feitelijke beschikkingsmacht over de pruimtabak heeft gehad zonder dat sprake was van een inrichting. Gelet hierop, heeft verweerder terecht op de voet van artikel 17 van de Wet op de verbruiksbelasting bij eiser de verschuldigde belasting nageheven.
27. Eiser heeft betoogd dat bij hem door verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat in dit geval geen vergunning nodig was en dat het tarief voor de omzetbelasting 0% zou zijn. Volgens eiser heeft verweerder hem in het kader van zijn aanvraag om een VIV onjuiste informatie verstrekt over de vraag of hij een vergunning nodig had en dus of hij belasting was verschuldigd.
28. Uit de tot de stukken van het geding behorende brieven en e-mailberichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser zelf het initiatief heeft genomen om een aanvraag om een VIV in te dienen en vervolgens, mede naar aanleiding van de verkregen informatie en het door verweerder ingestelde onderzoek, de aanvraagprocedure heeft laten stopzetten omdat hij naar eigen zeggen was gestopt met de handel in pruimtabak. De rechtbank ziet in die correspondentie geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder onjuiste informatie zou hebben verstrekt aan eiser. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, geen VIV nodig had, is een opvatting die voor eisers rekening dient te komen en die door verweerder in de genoemde correspondentie nergens is onderschreven. Voor zover eiser in dit verband nog heeft gesteld dat hij weinig begreep van de materie, kan dit niet afdoen aan het voorgaande. Het had daarentegen op de weg van eiser gelegen om, zoals het een voorzichtig marktdeelnemer betaamt, ter zake deskundig advies in te winnen.
29. Eiser heeft met betrekking tot de naheffing van de omzetbelasting geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat verweerder ook terecht op de voet van artikel 28 van de Wet OB van eiser de verschuldigde omzetbelasting heeft nageheven.
30. De hoogte van de naheffingsaanslagen verbruiksbelasting en omzetbelasting zijn niet in geschil, zodat de conclusie moet zijn dat het beroep daartegen ongegrond is.
31. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, mr. R.A. Boon en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Mak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 november 2015 |
||
griffier |
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen, zodat het oudste lid heeft getekend. |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |