Home

Rechtbank Gelderland, 10-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2494, AWB - 14 _ 803

Rechtbank Gelderland, 10-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2494, AWB - 14 _ 803

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 mei 2016
Datum publicatie
18 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:2494
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 803

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Niet doen van aangifte. Ambtshalve aanslagen en verminderingen. Verzuimboetes. Overschrijding van de redelijke termijn

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: 14/803 t/m 14/809

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] RB),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.56.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tevens is bij beschikking € 34 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 567 opgelegd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.66.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Tevens is bij beschikking € 307 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 794 opgelegd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.76.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Tevens is bij beschikking € 110 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 1.134 opgelegd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.86.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 15.000. Tevens is bij beschikking € 256 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 567 opgelegd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.96.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.000. Tevens is bij beschikking € 160 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 2.460 opgelegd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.06.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.000. Tevens is bij beschikking € 172 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 2.460 opgelegd.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.16.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.000. Tevens is bij beschikking € 177 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete van € 4.920 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 december 2013 de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen betreffende de jaren 2005 tot en met 2010 gehandhaafd en het bezwaar betreffende het jaar 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brieven van 28 januari 2014, ontvangen door de rechtbank op 29 januari 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. De beroepen zijn ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van [A] B.V. (zaaknummers 14/764 en 14/766 tot en met 14/773). Namens eiseres is verschenen [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [C] . Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Op 3 november 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overeenstemming te bereiken over de hoogte van de belastbare winsten voor de diverse jaren na ambtshalve vermindering en om na te gaan of de interpretatie door de rechtbank van het resterende geschil correct is.

Partijen hebben vervolgens bij diverse brieven hun standpunten kenbaar gemaakt. Afschriften hiervan zijn steeds aan de wederpartij verstrekt.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. De beroepen zijn ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van [A] B.V. (zaaknummers 14/764 en 14/766 tot en met 14/773). Namens eiseres is verschenen [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [C] en mr. [D] .

Overwegingen

Feiten

  1. Eiseres is een dochtermaatschappij van [A] B.V. De aandeelhouder van [A] B.V. is [B] (hierna: [B] ). Tegen zowel [A] B.V. als tegen [B] zijn strafrechtelijke onderzoeken ingesteld. In het kader van die onderzoeken heeft de FIOD de boekhouding van zowel [A] B.V. als eiseres in beslag genomen.

  2. Voor geen van de jaren 2005 tot en met 2011 is aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting. Verweerder heeft voor elk van de jaren ambtshalve aanslagen opgelegd. Daarbij zijn steeds tevens verzuimboetes opgelegd wegens het niet doen van aangifte.

3. Tot de gedingstukken behoort een faxbericht van 11 september 2008 van eiseres aan verweerder met als onderwerp onder meer ‘ [X] B.V. (…) Ambtshalve aanslag nummer [000] .V.56.0112 Bijzonder verzoek uitstel indienen aangiften 2005 t/m 2006 en 2007’. In genoemd faxbericht, dat is ondertekend door [B] , is onder meer het volgende vermeld:

“(…) In vervolg op mijn brief van 2 april 2008 [rechtbank: het bezwaarschrift tegen de ambtshalve opgelegde aanslag voor het jaar 2005] en het daarop verleende uitstel tot 1 september 2008 heb ik op 2 september j.l. gesproken met uw collega mevrouw [E] en haar uit efficiency redenen voorgesteld met het indienen van de jaren 2004 en volgende jaren te wachten totdat over de uitkomst van de bestaande geschillen over 2001 t/m 2003 definitief duidelijkheid bestaat.

Zulks tevens in lijn met de afspraak op verzoek van de Belastingdienst Zwolle om met de afhandeling van de bestaande bezwaarschriften te wachten totdat de strafprocedure afgerond is.

Mevrouw [E] kon zich hierin vinden, mede omdat de vennootschap nauwelijks activiteiten bevat en geen belastbare winsten vanaf 2004 realiseert, en zegde mij toe een bevestiging van de gemaakte afspraken toe te sturen.”

4. Tot de gedingstukken behoort een brief van verweerder aan eiseres van 7 oktober 2008 waarin onder meer is vermeld:

“Op 11 september 2008 heb ik uw brief ontvangen, waarin u voor de motivatie van het ingediende bezwaar tegen de belastingaanslagen [001] .V56.0112 t.n.v. [A] B.V. en [000] .0112 t.n.v. [X] B.V. uitstel wil totdat de uitkomst van de bestaande geschillen over 2001 t/m 2003 definitief duidelijkheid bestaat.”

Geschil

5. Tussen partijen is, na de ambtshalve verminderingen als vermeld onder 10. hierna, in geschil of de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Voor het jaar 2011 is tevens in geschil of het bezwaar terecht niet‑ontvankelijk is verklaard.

6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij mocht menen dat uitstel voor het doen van aangifte was verleend, dat zij niet tijdig aangifte kon doen omdat door de FIOD de boekhouding in beslag was genomen en dat zij door zeer uiteenlopende standpunten geen aangifte kon doen die stellig en zonder voorbehoud was. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de verzuimboetes moeten worden gematigd gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.

7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd. Van een regeling voor uitstel van het doen van aangifte was geen sprake. Eiseres had kopieën van (delen van) de administratie op kunnen vragen bij de FIOD en vervolgens aangifte kunnen doen waarbij eventuele geschilpunten zouden zijn toegelicht. Het bezwaar tegen de ambtshalve opgelegde aanslag voor het jaar 2011 is terecht niet‑ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Beoordeling van het geschil

2011

8. Het bezwaar tegen de ambtshalve aanslag Vpb voor het jaar 2011 is wegens termijnoverschrijding niet‑ontvankelijk verklaard. De aanslag is met dagtekening 24 augustus 2013 vastgesteld. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 7 oktober 2013. Het bezwaar is ontvangen op 8 oktober 2013. Volgens vaste jurisprudentie wordt een per post verzonden geschrift geacht in ieder geval tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd (zie Hoge Raad 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470), hetgeen in casu niet het geval is. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

9. Nu verweerder het bezwaar ten onrechte niet‑ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep van eiseres in zoverre gegrond. Partijen hebben ingestemd met een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechtbank. De rechtbank zal derhalve de zaak niet terugwijzen naar verweerder, maar zelf in de zaak voorzien (vergelijk Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330).

Verminderingen

10. Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek door de rechtbank zijn partijen tot overeenstemming gekomen met betrekking tot verminderingen van de ambtshalve opgelegde aanslagen. Voor de onderhavige jaren zal de rechtbank in overeenstemming daarmee de belastbare winsten verminderen tot:

2005

678

negatief

2006

16.952

negatief

2007

207

negatief

2008

171

negatief

2009

169

negatief

2010

112

negatief

2011

191

negatief

11. Na de ambtshalve verminderingen als genoemd onder 10. hiervoor, is nog in geschil of verweerder terecht het bezwaar tegen de ambtshalve aanslag Vpb voor het jaar 2011 niet‑ontvankelijk heeft verklaard en terecht en tot de juiste hoogte verzuimboetes heeft opgelegd.

Verzuimboetes

12. De uiterste inleverdata na aanmaning en de data waarop de ambtshalve aanslagen zijn opgelegd zijn voor de onderhavige jaren als volgt:

jaar

Uiterste aangiftedatum na aanmaning

Oplegging aanslag

2005

07-09-2006

22-03-2008

2006

08-11-2007

13-12-2008

2007

05-09-2008

30-06-2009

2008

24-03-2010

31-12-2010

2009

27-09-2010

31-01-2011

2010

05-07-2012

18-08-2012

2011

05-06-2013

24-08-2013

13. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij uitstel heeft verkregen voor het indienen van de aangiften voor de onderhavige jaren en heeft daarbij verwezen naar het faxbericht van 11 september 2008, zoals is opgenomen onder 3. hiervoor, en het daaropvolgende antwoord van verweerder van 7 oktober 2008, zoals is opgenomen onder 4. hiervoor.

14. De rechtbank overweegt als volgt. De verwijzing naar het faxbericht van 11 september 2008 en het daaropvolgende antwoord van verweerder van 7 oktober 2008 kan eiseres om meerdere redenen niet baten. Ten eerste niet omdat het faxbericht een vervolg is op het op 2 april 2008 ingediende bezwaarschrift tegen de ambtshalve aanslag voor het jaar 2005. Nadat eenmaal een ambtshalve aanslag is vastgesteld, is het niet meer mogelijk om een aangifte in te dienen. Een dergelijke aangifte wordt dan ook aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve vastgestelde aanslag. Van uitstel voor het indienen van de aangifte kan dan ook reeds daarom geen sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moet [B] , gelet op zijn professionele achtergrond als accountant/belastingadviseur, geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Daar komt bij dat de ontvangstbevestiging van verweerder van 7 oktober 2008, zoals is opgenomen onder 4. hiervoor, niets meer bevestigt dan dat [B] om uitstel van motivering van de bezwaarschriften van [A] B.V. en eiseres tegen de ambtshalve aanslagen voor het jaar 2005 heeft verzocht. Hierin is naar het oordeel van de rechtbank niet te lezen dat uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte Vpb voor de jaren 2005 en later.

15. De rechtbank is van oordeel dat ook de beroepsgronden van eiseres inhoudende dat zij geen aangifte kon doen aangezien haar administratie in beslag was genomen en dat het gelet op de uiteenlopende standpunten niet mogelijk was een aangifte te doen die stellig en zonder voorbehoud was, niet kunnen slagen. Een lopende (strafrechtelijke) procedure of een in beslaggenomen boekhouding heffen niet de aangifteverplichting op. Het had op de weg van eiseres gelegen om de voor de aangifte relevante delen van de administratie te achterhalen en aangifte te doen waarbij zij in een op de aangifte gegeven toelichting aan had kunnen geven over welke onderdelen van de aangifte (vermoedelijk) verschil van mening bestaat. Eiseres heeft er echter voor gekozen in het geheel geen aangifte in te dienen. De gevolgen van deze handelwijze moeten voor haar rekening komen.

16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht verzuimboetes heeft opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Verweerder heeft de verzuimboetes niet tot hogere bedragen opgelegd dan conform het in § 21, derde lid, eerste volzin (jaren 2005 en 2006), § 21, derde lid (jaren 2008, 2009 en 2010), in samenhang gelezen met § 21, zesde lid (jaren 2007 en 2011), van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 opgenomen beleid. De rechtbank acht deze boetes passend en geboden.

Overschrijding redelijke termijn

17. Of op het aan de beboete belastingplichtige toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk wordt gemaakt, hangt af van het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (zie Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, r.o. 4.2). In het onderhavige geval zijn de boetes opgelegd wegens het niet doen van aangifte. Als begindatum voor de berekening van deze termijn sluit de rechtbank dan ook aan bij de datum van vaststelling van de aanslag aangezien niet uit de tot het dossier behorende stukken volgt dat moet worden uitgegaan van een eerdere datum waarop jegens eiseres een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan haar een boete zal worden opgelegd:

jaar

Oplegging aanslag

Boete in €

Uitspraak op bezwaar

Behandelduur in bezwaar (bij benadering)

2005

22-03-2008

567

18-12-2013

5 jr en 9 mnd

2006

13-12-2008

794

18-12-2013

5 jr

2007

30-06-2009

1.134

18-12-2013

3 jr en 6 mnd

2008

31-12-2010

567

18-12-2013

3 jr

2009

31-01-2011

2.460

18-12-2013

2jr en 11 mnd

2010

18-08-2012

2.460

18-12-2013

1 jr en 4 mnd

2011

24-08-2013

4.920

18-12-2013

4 mnd

18. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen (zie Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, r.o. 4.3). De redelijkheid van de duur van berechting van een boetezaak is onder meer afhankelijk van de invloed van de beboete belastingplichtige op het procesverloop waarbij kan worden gedacht aan verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of verzoeken.

19. Aangezien de rechtbank uitspraak doet meer dan twee jaar nadat eiseres beroep heeft ingesteld, is de redelijke termijn voor berechting voor elk van de jaren overschreden. Hierna zal de rechtbank onderzoeken hoe groot die overschrijding in totaal is voor de diverse jaren en welk deel van de overschrijding is toe te rekenen aan eiseres.

2005

20. In het faxbericht van 11 september 2008, zie onder 3. hiervoor, wordt verzocht om aanhouding van het bezwaar tegen de ambtshalve aanslag Vpb voor het jaar 2005 totdat in de strafzaak vonnis is gewezen. Op 24 april 2012 heeft de Rechtbank Zutphen vonnis gewezen in de strafzaken tegen [B] en [A] B.V. Verweerder heeft vervolgens op 23 april 2013 de behandeling van de bezwaarschriften van eiseres hervat. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve het tijdsverloop vanaf 11 september 2008 tot en met 24 april 2012, i.e. drie jaar en acht maanden, aan eiseres worden toegerekend. Daarmee komt de overschrijding van de redelijke termijn met betrekking tot de aanslag Vpb voor het jaar 2005 ruim boven de twee jaar uit. Dat betekent dat de rechtbank de verzuimboete zal matigen met 20 percent.

2006

21. Voor de aanslag Vpb voor het jaar 2006 behoort tot de gedingstukken een brief van verweerder aan [B] met dagtekening 21 januari 2009 waarin uitstel wordt verleend voor het indienen van de motivering van het bezwaar zoals verzocht in de brief van 12 januari 2009. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve het tijdsverloop vanaf 21 januari 2009 tot en met 24 april 2012, i.e. drie jaar en drie maanden, aan eiseres worden toegerekend. Daarmee komt de overschrijding van de redelijke termijn met betrekking tot de aanslag Vpb voor het jaar 2006 ruim boven de twee jaar uit. Dat betekent dat de rechtbank de verzuimboete zal matigen met 20 percent.

2007

22. Uit de gedingstukken behorend bij de zaak die ziet op de aanslag Vpb voor het jaar 2007 maakt de rechtbank uit de brief van 6 juli 2009 in samenhang gelezen met het daarbij als bijlage gevoegde faxbericht van 11 september 2008, zoals opgenomen onder 3. hiervoor, op dat om uitstel is verzocht totdat in de strafzaak vonnis is gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve het tijdsverloop vanaf 6 juli 2009 tot en met 24 april 2012, i.e. twee jaar en negen maanden, aan eiseres worden toegerekend. Daarmee komt de overschrijding van de redelijke termijn met betrekking tot de aanslag Vpb voor het jaar 2007 ruim boven de twee jaar uit. Dat betekent dat de rechtbank de verzuimboete zal matigen met 20 percent.

2008, 2009, 2010 en 2011

23. Uit de gedingstukken behorend bij de zaken die zien op de aanslagen Vpb voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 kan de rechtbank niet opmaken dat uitstel is gevraagd en verleend voor het indienen van een motivering van het bezwaar totdat in de strafzaak vonnis is gewezen. Hiervan uitgaande is ook voor die jaren de redelijke termijn overschreden. Dat betekent dat de rechtbank de verzuimboetes zal matigen met 20 percent voor de jaren 2008 en 2009, met 15 percent voor het jaar 2010 en met 10 percent voor het jaar 2011.

24. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

25. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.860 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 8 september 2014, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 25 februari 2016 met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor samenhang). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslagen Vpb tot aanslagen naar belastbare bedragen, berekend met inachtneming van het onder 10. overwogene;

- vermindert de bij beschikkingen vastgestelde boetes voor de jaren 2005 tot en met 2009 met 20 percent, voor het jaar 2010 met 15 percent en voor het jaar 2011 met 10 percent;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.232;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Mak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 mei 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.