Rechtbank Gelderland, 14-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3860, AWB - 15 _ 3410
Rechtbank Gelderland, 14-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3860, AWB - 15 _ 3410
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 14 juli 2016
- Datum publicatie
- 14 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:3860
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:9355, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 3410
Inhoudsindicatie
Aanmaningskosten. Onderliggend geschil is de vraag of de invordering van de belastingschuld waarvoor erflater aansprakelijk is gesteld is verjaard. De belastingrechter is op grond van artikel 7 van de Kostenwet bevoegd. In dat kader is het mogelijk aan te voeren dat sprake is van verjaring. De rechtbank is bevoegd die stelling in haar beoordeling te betrekken, omdat deze grond niet de hoogte van de aanslag betreft en invordering van een verjaarde schuld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is. In dit geval is volgens de uitleg van de rechtbank geen sprake van verjaring in verband met verleend uitstel van betaling.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/3410
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft [X] (hierna: [X] ) bij beschikking van 2 april 2003 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting ten name van [A] bv, tot een bedrag van € 77.626,40.
Verweerder heeft eisers op 19 februari 2015 een aanmaning verstuurd voor de betaling van de aansprakelijkheidsschuld. Verweerder heeft € 15 aanmaningskosten in rekening gebracht.
Eisers hebben bij brief van 4 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2015 het bezwaar tegen de aanmaningskosten ongegrond verklaard.
Eisers hebben daartegen bij brief van 10 juni 2015, ontvangen door de rechtbank op 11 juni 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016.
Namens eisers is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. [X] was bestuurder van [A] B.V. (hierna: [A] ).
2. Op 12 oktober 2000 en op 28 oktober 2000 zijn aan [A] een naheffingsaanslag loonbelasting en een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, tezamen tot een bedrag van € 77.626,40.
3. Op 22 januari 2002 is aan [X] in zijn hoedanigheid van bestuurder voor beide naheffingsaanslagen een dwangbevel betekend.
4. Verweerder heeft [X] bij beschikking van 2 april 2003 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990.
5. [X] heeft op 1 mei 2003 een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking aansprakelijkstelling. Verweerder heeft op 11 juli 2003 uitspraak op bezwaar gedaan.
6. Op 21 augustus 2003 heeft [X] een beroepschrift ingediend tegen de beschikking aansprakelijkstelling.
7. Op 18 juli 2006 is aan [A] een dwangbevel betekend voor de naheffingsaanslag omzetbelasting.
8. Op 26 oktober 2006 heeft [A] verzocht om uitstel van betaling voor de nog openstaande belastingschuld.
9. Bij beschikking van 31 oktober 2006 heeft verweerder uitstel van betaling verleend tot het moment dat er een uitspraak is gedaan in de aansprakelijkheidsprocedure of de aansprakelijkheidsprocedure wordt ingetrokken.
10. Op 13 juni 2007 is aan [A] een dwangbevel betekend inzake de naheffingsaanslag loonbelasting.
11. Op 13 maart 2008 heeft het Gerechtshof Arnhem het hoger beroep in de aansprakelijkheidsprocedure gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de ontvanger om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
12. Verweerder heeft op 26 september 2008 inzake de aansprakelijkheid van [X] (opnieuw) uitspraak op bezwaar gedaan. Hiertegen heeft [X] beroep ingesteld. Op 18 mei 2010 is het beroep ongegrond verklaard. Hiertegen is hoger beroep ingesteld. Op 27 april 2011 is het hoger beroep ongegrond verklaard. [X] heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
13. Op 8 juni 2012 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie inzake de aansprakelijkheid van [X] gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
14. Op 1 februari 2013 heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch het hoger beroep van [X] ongegrond verklaard. [X] heeft wederom beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
15. Op 12 juli 2013 is de zaak nogmaals verwezen, ditmaal naar het Gerechtshof Den Haag.
16. Op 6 augustus 2013 is een exploot betekend aan [X] tot stuiting van de verjaring van beide naheffingsaanslagen.
17. Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 april 2014 is het hoger beroep van [X] en eisers gegrond verklaard. Eisers hebben beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard bij arrest van 6 februari 2015.
18. Verweerder heeft eisers op 19 februari 2015 aangemaand inzake de aansprakelijkheidsschuld van (na aftrek van gedane betalingen) € 63.199,40, vervolgingskosten van € 237,94 en aanmaningskosten van € 15.
Geschil
19. In geschil is of verweerder terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. De onderliggende vraag die partijen verdeeld houdt is of de invordering van de belastingschuld is verjaard.
Beoordeling van het geschil
20. Eisers stellen dat het verweerder niet meer vrij staat om invorderingsmaatregelen te nemen voor de aansprakelijkheidsschuld van eisers nu de onderliggende vordering - ter zake van de belastingschuld van [A] - is verjaard. Verweerder betwist dit.
21. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank volgt partijen daarin ook, dat op grond van artikel 27.2 van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: Leidraad 2008) het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering eindigt door verjaring van de belastingaanslag ter zake waarvan aansprakelijk is gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de verjaring van het recht tot invordering niet ter beoordeling van de belastingrechter staat (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:357). De belastingrechter is echter op grond van artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen wel bevoegd ter zake van de in rekening gebrachte kosten. Naar het oordeel van de rechtbank is het in dat kader wel mogelijk aan te voeren dat sprake is van verjaring, en kan de rechtbank die stelling wel in haar beoordeling betrekken, omdat de beoordeling in dit geval niet de hoogte van de aanslag betreft en de invordering van een verjaarde schuld strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur oplevert.
22. In geschil is de uitleg van de beschikking van 31 oktober 2006, waarbij verweerder uitstel van betaling heeft verleend. Door uitstel van betaling wordt de verjaringstermijn verlengd (artikel 4:111 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Eisers stellen zich op het standpunt dat er op 13 maart 2008 een uitspraak is gedaan in de aansprakelijkheidsprocedure en dat daarmee het uitstel is geëindigd. Verweerder betwist dit.
23. De rechtbank stelt voorop dat geen sprake is van een overeenkomst, en dat in zoverre dan ook niet getoetst wordt aan het door eisers in stelling gebrachte Haviltexcriterium. Van belang is de bedoeling van verweerder. Nu verweerder in de beschikking van 31 oktober 2006 spreekt over een uitspraak in de aansprakelijkheidsprocedure, is de rechtbank van oordeel dat de beschikking aldus dient te worden uitgelegd dat uitstel is verleend tot het moment dat duidelijkheid bestaat over de gegrondheid van de aansprakelijkstelling. Dit sluit ook aan bij de reden waarom uitstel is verleend. [X] heeft een pand verkocht. Hiervan is een bedrag op de derdenrekening van de notaris gestort ter zekerheid van het voldoen van de schuld, voor zover daarvoor grond zou zijn. [X] betwistte de aansprakelijkheid. Het uitstel van betaling had dan ook direct betrekking op de vraag of [X] terecht aansprakelijk was gesteld. In dat licht is een andere uitleg van eisers onbegrijpelijk. Daar komt bij dat [X] na 13 maart 2008 ook niet om een nader uitstel van betaling heeft gevraagd, wat de conclusie rechtvaardigt dat ook hij ervan uitging dat nog sprake was van een lopend uitstel. De gemachtigde heeft die visie zelfs - naar aanleiding van een vraag van de notaris - nog bevestigd in een e-mail van 21 februari 2013, waarin hij het volgende heeft geschreven:
“Naar aanleiding van uw verzoek heb ik mijn cliënt verzocht mij te berichten hoe te handelen. In mijn optiek is de procedure nog niet afgerond en komt aan de Ontvanger, mede gezien de afboeking in het verleden, niet een bedrag van € 82.500, te vermeerderen met rente toe.”
24. De rechtbank leest in deze e-mail een uitdrukkelijke verwijzing naar de beschikking van 31 oktober 2006. Op het moment van schrijven van de e-mail liep de cassatietermijn tegen de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch nog. Die procedure werd door [X] (althans zijn gemachtigde) derhalve evenzeer beschouwd onderdeel te zijn van de aansprakelijkheidsprocedure ter zake waarvan uitstel was verleend.
25. Verweerder heeft bovendien ook in deze zin gehandeld. De op 13 maart 2008 nog geldende Leidraad invordering 1990 (hierna: Leidraad 1990) bepaalde dat uitstel bij beschikking werd beëindigd, onder meer als de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen. Wanneer het uitstel was verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip was verstreken dan was daardoor het uitstel van rechtswege vervallen. Indien het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk was ingediend, werd de belastingschuldige van het vervallen ervan schriftelijk, onder opgaaf van reden, op de hoogte gesteld (vergelijk thans artikel 25.1.6 van de Leidraad 2008). Verweerder heeft in dit geval na 13 maart 2008 geen mededeling van vervallen van het uitstel gedaan.
26. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was een dergelijk lang uitstel te verlenen, gelet op de inhoud van de Leidraad 1990. Zij verwijzen daarbij naar het bepaalde in artikel 25, § 2, onder 1 van de Leidraad 1990, waarin onder meer is opgenomen:
“Bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag kunnen door middel van een bezwaar- of beroepschrift kenbaar worden gemaakt. Onder bezwaarschrift wordt hierna ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan door de ontvanger worden verleend tot het moment waarop uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan.”
Eisers trekken hieruit de conclusie dat het uitstel van betaling niet langer kon worden verleend dan tot de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem.
27. Eisers gaan er bij deze verwijzing ten onrechte aan voorbij dat het uitstel van betaling in dit geval niet is verleend in verband met een bezwaar tegen de hoogte van een belastingaanslag, maar tegen de beschikking aansprakelijkstelling. Verderop in de desbetreffende paragraaf van de Leidraad 1990 is opgenomen dat het uitstelbeleid daarop zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing is. Hierin is derhalve al ruimte opgenomen om van de hiervoor geciteerde regel af te wijken. Bovendien is de afwijking, die bestaat uit het verlenen van een langer uitstel, reeds mogelijk vanwege het woordje “kan” in het geciteerde deel. De rechtbank leest hierin geen beperking van de maximale uitsteltermijn, maar een discretionaire bevoegdheid. In dit geval is een langer uitstel verleend, wat in de gegeven omstandigheden in het belang van [X] was. Er is geen regel die zich ertegen verzet dat ten gunste van de belastingplichtige dan wel aansprakelijkgestelde wordt afgeweken van beleid.
28. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de belastingschuld ten tijde van de aanmaning niet was verjaard. Daarbij is van belang dat op 22 januari 2002 voor beide naheffingsaanslagen een dwangbevel is betekend. Dit is een stuitingshandeling als gevolg waarvan een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren begint te lopen (artikel 4:110 van de Awb). Op 18 juli 2006 is een dwangbevel betekend voor de naheffingsaanslag omzetbelasting, op 13 juni 2007 voor de naheffingsaanslag loonbelasting. Dit laatste is tijdig in verband met het nog lopende uitstel dat op 31 oktober 2006 was verleend. Het uitstel van betaling is van rechtswege vervallen op 6 februari 2015. Op 19 februari 2015 was dan ook geen sprake van verjaring.
29. Nu voor het overige geen gronden zijn gericht tegen de aanmaningskosten, is het beroep ongegrond.
30. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Boon, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 juli 2016 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |