Rechtbank Gelderland, 19-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3952, AWB - 15 _ 1864
Rechtbank Gelderland, 19-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3952, AWB - 15 _ 1864
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 19 juli 2016
- Datum publicatie
- 19 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:3952
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:5324, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:3896, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 1864
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Navorderingsaanslag. Een medewerker van de Belastingdienst maakt € 19.500.000 over naar de rekening van eiseres, waarna het grotendeels naar het buitenland verdwijnt. Kan dit bedrag worden nagevorderd? Is sprake van een rechtsgeldige verminderingsbeschikking?
Er is een verminderingsbeschikking tot stand gekomen. Aannemelijk is dat deze correct is bekend gemaakt. De bedoeling van de medewerker van de Belastingdienst (om dit bedrag te verduisteren) is in beginsel niet van belang. Overigens was de bedoeling ook daadwerkelijk het in de verminderingsbeschikking vermelde bedrag uit te betalen. De betaling heeft dan ook op basis daarvan plaatsgevonden. Er is sprake van een voorheffing die tot een onjuist bedrag is verrekend. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor naheffing.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/1864
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] RB),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd ter hoogte van € 19.500.000. Tevens is bij beschikking € 1.360.693 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2015 de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 april 2015, ontvangen door de rechtbank op 2 april 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2016. Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, [A] AA RB en [B] . Namens verweerder is mr. [gemachtigde] verschenen, bijgestaan door mr. [C] .
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft over het jaar 2012 aangifte Vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil. De aanslag Vpb is dienovereenkomstig vastgesteld.
2. Op 17 juni 2014 is een bedrag van € 19.500.000 door de Belastingdienst overgemaakt op de bankrekening van eiseres. Deze betaling is het gevolg van een handeling van een medewerker van de Belastingdienst (hierna: de medewerker), die moedwillig bij wijze van verminderingsbeschikking een teruggave van € 19.500.000 ter zake van verrekende dividendbelasting in de systemen van de Belastingdienst heeft verwerkt. Eiseres had op die teruggave feitelijk geen recht.
3. Op de dag van ontvangst is het grootste deel van het bedrag van € 19.500.000 in deelbetalingen overgemaakt naar een buitenlandse bankrekening.
4. In verband met de overboeking van het bedrag van € 19.500.000 naar de bankrekening van eiseres is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen de medewerker en tegen [B] , zijn zwager en zijn schoonzuster.
Geschil
5. In geschil is of de navorderingsaanslag Vpb 2012 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd alsmede of de aanslag belastingrente tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij is in hoofdzaak in geschil of sprake is van een rechtsgeldige en juist bekendgemaakte verminderingsbeschikking.
Beoordeling van het geschil
6. Artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
a. een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;
(…)”
7. Eiseres heeft betwist dat een rechtsgeldige beschikking aan de overboeking ten grondslag ligt. Zij betwist daarmee de ontvangst van de verminderingsbeschikking. Verweerder heeft daarvan een duplicaat overgelegd, waarmee is onderbouwd dat er een verminderingsbeschikking tot stand is gekomen. Dit feit heeft eiseres niet nader betwist. Eiseres heeft gesteld dat de desbetreffende medewerker onbevoegd zou zijn, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd en dit is gemotiveerd betwist door verweerder. Voorts heeft verweerder een rapport ter zake van de ter post aanbieding van de verminderingsbeschikking overgelegd. De inhoud van dat rapport is door eiseres niet betwist. Aangezien niet in geschil is dat het aanslagbiljet juist is geadresseerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verminderingsbeschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Voor zover eiseres de verminderingsbeschikking niet zou hebben ontvangen, doet dit aan de rechtsgeldigheid en de werking van de verminderingsbeschikking niet af. Een besluit treedt - gelet op artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht - immers in werking door de bekendmaking. De ontvangst is slechts (onder omstandigheden) van belang voor de ontvankelijkheid in een eventuele bezwaarprocedure.
8. Voor zover eiseres met haar betwistingen het oog heeft op de bedoelingen van de medewerker van de Belastingdienst, overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de medewerker frauduleus heeft gehandeld en opzettelijk onjuiste gegevens in de computersystemen van de Belastingdienst heeft opgenomen met het doel het bedrag van € 19.500.000 naar de rekening van eiseres over te maken, waarvandaan het bedrag kon worden overgemaakt naar een buitenlandse rekening. Naar het oordeel van de rechtbank is echter deze bedoeling in beginsel niet van belang. Het is in zijn algemeenheid niet relevant om welke reden een aanslag of beschikking wordt opgelegd. Er is een aanslag opgemaakt, die naar uiterlijke verschijningsvorm een verminderingsbeschikking is. De bedoeling van de medewerker was naar het oordeel van de rechtbank overigens ook daadwerkelijk dat op basis van die verminderingsbeschikking het daarin vermelde bedrag aan eiseres zou worden uitbetaald. Dit is vervolgens gebeurd. Zonder een deugdelijke verminderingsbeschikking was het, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard en eiseres onvoldoende heeft betwist, niet mogelijk geweest het bedrag uit te betalen. Daarmee is het bedrag op basis van de beschikking uitbetaald. De verminderingsbeschikking vermeldt in zoverre niet iets anders dan de bedoeling van de medewerker was. Wat er vervolgens met het geld is gebeurd, is hiervoor niet van belang.
9. Nu er ten onrechte verrekening heeft plaatsgevonden en dus een voorheffing tot een onjuist bedrag is verrekend, is voldaan aan de voorwaarden voor navordering die zijn gesteld in artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de AWR.
10. Voor zover eiseres heeft gesteld dat in het bedrag van € 19.500.000 tevens een bedrag aan rente moet worden geacht te zijn begrepen, mist die stelling feitelijke grondslag. Uit de verminderingsbeschikking blijkt dat het gehele bedrag is geboekt als verrekende dividendbelasting en dat geen belastingrente is vergoed. Eiseres heeft niet gesteld dat verweerder, uitgaand van deze bedragen, bij de onderhavige beschikking de belastingrente niet juist heeft berekend.
11. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. drs. M.J.C. Pieterse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 juli 2016 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |