Rechtbank Gelderland, 21-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4135, AWB - 15 _ 423
Rechtbank Gelderland, 21-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4135, AWB - 15 _ 423
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 21 juli 2016
- Datum publicatie
- 16 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:4135
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 423
Inhoudsindicatie
Geen samenvatting, publicatie op verzoek.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/423
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 2008 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] .A.01.850.0) loonheffingen opgelegd van € 37.329, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 9.332. Tevens is bij beschikking € 5.201 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2014 de naheffingsaanslag verminderd tot € 34.516, de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 3.450.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 januari 2015, ontvangen door de rechtbank op 23 januari 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] , [A] , mr. [B] en [C] .
Eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een installatiebedrijf.
2. Eiseres heeft over het jaar 2008 op basis van artikel 14, eerste lid, letter d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA), voor vijftien werknemers, ten bedrage van € 34.516, afdrachtvermindering HBO toegepast.
3. Eind 2013 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek naar de afdracht van loonheffingen bij eiseres ingesteld. Van dit onderzoek is op 30 april 2014 een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder de thans in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil
4. In geschil zijn de naheffingsaanslag en de boete.
Beoordeling van het geschil
5. Niet in geschil is dat de beschikking heffingsrente bij uitspraak op bezwaar ten onrechte niet is verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag. De rechtbank zal de beschikking heffingsrente alsnog aanpassen. Het beroep is reeds om die reden gegrond.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende werknemers in het betreffende tijdvak daadwerkelijk enige vorm van opleiding hebben genoten, laat staan dat het overeengekomen onderwijs is gevolgd. Subsidiair stelt verweerder dat geen sprake is van (een deel van) een opleiding die voldoet aan de kwalificaties van artikel 14, eerste lid, onder d, van de WVA. Meer subsidiair stelt verweerder dat geen sprake is van een volledige opleiding als bedoeld in dat artikel.
7. Eiseres stelt dat haar werknemers in het betreffende tijdvak een opleiding hebben gevolgd die voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 14, eerste lid, onder d, van de WVA juncto artikel 7.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De medewerkers hebben de opleiding, aldus eiseres, voortijdig afgebroken nu daar kwalitatief veel op aan te merken was.
8. Artikel 14, eerste lid, onder d, van de WVA bepaalt:
De afdrachtvermindering onderwijs is van toepassing met betrekking tot (…) d.de werknemer die in het kader van zijn initiële opleiding aan een hogeschool in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op de grondslag van een onderwijsarbeidsovereenkomst, gesloten tussen de hogeschool, de werkgever en hemzelf, op zijn opleiding aansluitende arbeid verricht in een bij ministeriële regeling aangewezen bedrijfssector en tevens niet is ingeschreven als student voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs; (…)
Artikel 7.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) bepaalt:
1. Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken. Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voorzover deze activiteiten onder begeleiding van het instellingsbestuur plaatsvinden. (…)
4. Elke opleiding wordt op de voet van titel 3 van hoofdstuk 6 geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs.
9. In de onderwijsarbeidsovereenkomsten met betrekking tot de werknemers van eiseres is vermeld dat de werknemer-student zich heeft ingeschreven voor de funderende duale deeltijdopleiding MHBO Bedrijfskader. Verweerder stelt dat de tweejarige opleiding, zoals omschreven in de onderwijsarbeidsovereenkomst, niet wordt vermeld in het in artikel 7.3 van de WHW bedoelde Centraal register opleidingen hoger onderwijs (hierna: CROHO-register), en dat deze ook niet gelijk is aan de door de Hogeschool gegeven vierjarige initiële HBO-opleiding Bedrijfskunde, die wel in het CROHO-register is vermeld.
10. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende werknemers daadwerkelijk een opleiding hebben gevolgd die voldeed aan de vereisten van artikel 14, eerste lid, onder d, van de WVA juncto artikel 7.3 van de WHW. Blijkens het onder 3. genoemde rapport zijn in de administratie van eiseres enkel onderwijsarbeidsovereenkomsten en certificaten ‘meten is weten’ aangetroffen. Stukken waaruit blijkt op welke wijze invulling is gegeven aan de opleiding en hoe de toetsing/beoordeling heeft plaatsgevonden, ontbreken. Eiseres heeft noch ten tijde van het boekenonderzoek noch later lesmateriaal, lesroosters, leerdoelen, cijferlijsten of tussentijdse beoordelingen overgelegd. Bovendien is niet gebleken dat de in de onderwijsarbeidsovereenkomst genoemde opleiding, een tweejarige funderende MHBO-opleiding Bedrijfskader, in het CROHO-register is vermeld. Anders dan in het feitencomplex van de uitspraak van Hof Arnhem Leeuwarden van 16 december 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9822) is in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden dat sprake was het volgen van (onderdelen van) een opleiding die voldeed aan de wettelijke vereisten voor afdrachtvermindering. Er is daarom geen aanleiding voor een heropening in verband met het ingestelde cassatieberoep in deze procedure en het op 15 januari 2016 verschenen arrest van de Hoge Raad over de materie (ECLI:NL:HR:2016:38).
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres geen recht heeft op afdrachtvermindering. Nu tegen de hoogte van de naheffingsaanslag geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd is het beroep tegen de naheffingsaanslag en de heffingsrente dan ook ongegrond.
12. Met betrekking tot de beschikking heffingsrente…
13. Ten aanzien van de boete ad € 3.450 heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van een pleitbaar standpunt nu de betreffende regelgeving uitermate ingewikkeld is en zij bij haar keus voor deze opleiding via [D] in combinatie met afdrachtvermindering is afgegaan op de voorlichting door haar koepelorganisatie. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten aanzien van haar handelwijze niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat een vergrijpboete op zijn plaats is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in deze fiscaal complexe materie is afgegaan op advies van de koepelorganisatie en dat de betreffende vijftien werknemers daadwerkelijk zijn ingeschreven bij [E] en daar enige vorm van onderwijs hebben gevolgd, waarvoor eiseres ook betaald heeft. De boetebeschikking zal derhalve worden vernietigd, zodat het beroep in zoverre gegrond zal worden verklaard.
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).