Rechtbank Gelderland, 11-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5333, AWB - 15 _ 6004 e.a.
Rechtbank Gelderland, 11-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5333, AWB - 15 _ 6004 e.a.
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2016
- Datum publicatie
- 11 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:5333
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:1690, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 6004 e.a.
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Omkering en verzwaring bewijslast. Redelijke schatting via vermogensvergelijking. Bij de vermogensvergelijking acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met door eiser gestelde en onderbouwde inkomsten.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 15/6004, 15/6005, 15/6006, 15/6007, 15/6008, 15/6010, 15,6011, 15/6012, 15/6013 en 15/6014
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), boetebeschikkingen en rentebeschikkingen opgelegd:
- -
-
Met dagtekening 27 december 2014, voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.87), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.605, alsmede bij beschikking een boete van € 5.539. Tevens is bij beschikking € 4.526 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 27 december 2014, voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag ZVW (aanslagnummer [000] .W.87), berekend naar een (gemaximeerd) bijdrage-inkomen van € 31.231. Tevens is bij beschikking € 325 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 27 december 2014, voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.97), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.407, alsmede bij beschikking een boete van € 12.121. Tevens is bij beschikking € 7.696 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 27 december 2014, voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag ZVW (aanslagnummer [000] .W.97), berekend naar een (gemaximeerd) bijdrage-inkomen van € 32.369. Tevens is bij beschikking € 211 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 31 januari 2015, voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IV/PVV (aanslagnummer [000] .H.07), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.096 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 680, alsmede bij beschikking een boete van € 4.161. Tevens is bij beschikking € 2.063 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 24 januari 2015, voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag ZVW (aanslagnummer [000] .W.07), berekend naar een (gemaximeerd) bijdrage-inkomen van € 33.189. Tevens is bij beschikking € 199 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 14 februari 2015, voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.17.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.519 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 789, alsmede bij beschikking een boete van € 2.706. Tevens is bij beschikking € 1.229 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 7 februari 2015, voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag ZVW (aanslagnummer [000] .W.17.01.4), berekend naar een (gemaximeerd) bijdrage-inkomen van € 33.427. Tevens is bij beschikking € 144 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
-
Met dagtekening 27 februari 2015, voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.26.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.016. Tevens is bij beschikking € 1.414 aan belastingrente in rekening gebracht alsmede € 2.897 aan revisierente.
- -
-
Met dagtekening 27 februari 2015, voor het jaar 2012 een aanslag ZVW (aanslagnummer [000] .W.26.01.4), berekend naar een (gemaximeerd) bijdrage-inkomen van € 50.064. Tevens is bij beschikking € 140 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 juni 2015 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV, inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, de beschikkingen heffings-, belasting- en revisierente en de boetebeschikkingen voor de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 afgewezen.
Eiser heeft daartegen bij brief van 2 oktober 2015, ontvangen door de rechtbank op 5 oktober 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [A] . Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] . Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer ter verdere behandeling.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een tweede verweerschrift ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Eiser heeft verzocht om uitstel van het tweede onderzoek ter zitting. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen, nu van uitzonderlijke omstandigheden die het uitstel rechtvaardigen zoals bedoeld in artikel 16 van het Procesreglement bestuursrecht niet is gebleken. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [B] en [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is autohandelaar. Hij drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [D] . Eiser is gehuwd met [Y] . Samen hebben zij drie kinderen die in de onderhavige jaren thuiswonend waren.
2. Eiser heeft zijn onderneming op 23 oktober 2009 bij de Belastingdienst aangemeld. Tot [2009] dreef hij een onderneming onder de naam [E] B.V. ( [E] ). De aandelen in [E] werden gehouden door [F] B.V. ( [F] ). De aandelen in [F] op haar beurt werden gehouden door eiser. [E] is op [2009] in staat van faillissement verklaard en is op [2010] geliquideerd. [F] is op [2013] geliquideerd.
3. Op 22 maart 2013 is een boekenonderzoek aangekondigd.
4. Op 11 november 2013 heeft verweerder een informatiebeschikking aan eiser toegezonden op de grond dat de gevraagde inlichtingen en gegevens betreffende de aangifte IB/PVV en omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012 niet zijn gegeven. Eiser heeft hiertegen bij brief van 19 november 2013 bezwaar gemaakt.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de informatiebeschikking afgewezen. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
6. Van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt op 2 december 2014. Naar aanleiding hiervan zijn de onderhavige (navorderings-) aanslagen opgelegd, alsmede boeten.
Geschil
7. In geschil zijn de (navorderings) aanslagen IB/PVV en (inkomensafhankelijke bijdrage) ZWV over de jaren 2008 tot en met 2012, alsmede de opgelegde boeten en beschikkingen heffingsrente, belastingrente en revisierente.
8. Eiser stelt zich ten aanzien van de navorderingsaanslagen over 2008 en 2009 op het standpunt dat hij met verweerder een afspraak had dat geen boekenonderzoek zou worden ingesteld over de periode 2008 tot het vierde kwartaal van 2009 en dat om die reden de navorderingsaanslagen over die jaren moeten worden vernietigd. Voorts stelt eiser dat de door zijn accountant ingediende aangiften gevolgd moeten worden. Verder is eiser van mening dat de vermogensvergelijking waarop verweerder de aanslagen heeft gebaseerd onjuistheden bevat. Ook stelt eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door onvoldoende kennis te nemen van de door eiser tijdens het boekenonderzoek overgelegde gegevens.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
9. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van eiser tegen het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de voorliggende beroepen staat in het schorsingsbesluit van de zitting van 6 april 2016 voor zover relevant het volgende vermeld.
“Ter zitting is uitsluitend de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de ontvankelijkheid van de voorliggende beroepen behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is – kort gezegd – de brief van verweerder van 3 juni 2015 een uitspraak op bezwaar, nu daarin alle elementen van een uitspraak op bezwaar, waaronder een rechtsmiddelenverwijzing, zijn opgenomen, en voldoende kenbaar is dat verweerder uitspraak heeft gedaan op alle voorliggende bezwaren. Uitgaande van een uitspraak op bezwaar van 3 juni 2015, is het beroepschrift van eiser van 2 oktober 2015, ontvangen door verweerder op 5 oktober 2015, buiten de beroepstermijn ontvangen. De brief van eiser aan verweerder van 9 juni 2015 had door verweerder echter aangemerkt moeten worden als een beroepschrift en op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd moeten worden naar de rechtbank. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen van eiser ontvankelijk zijn.
Met betrekking tot het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 heeft verweerder ter zitting alsnog het standpunt ingenomen dat het bezwaar van eiser ontvankelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen en zal partijen in dit eensluidende standpunt volgen.
”
Wettelijk kader
10. Ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
11. Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt onder meer dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van die wet, de inspecteur dit kan vaststellen bij een voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
12. In artikel 27e, eerste lid, van de AWR is bepaald dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
13. Desgevraagd heeft eiser ter zitting bevestigd dat hij geen beroep heeft aangetekend tegen de informatiebeschikking, omdat hij zich er bewust van was dat zijn boekhouding ondeugdelijk was, zodat hij geen bevredigend antwoord op de gestelde vragen kon geven. De rechtbank stelt dan ook vast dat met betrekking tot de onderhavige (navorderings)aanslagen een informatiebeschikking is genomen die op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat deze beschikking onherroepelijk vaststaat. Dit heeft tot gevolg dat toetsing van de juistheid van de informatiebeschikking niet meer mogelijk is in de procedure tegen de (navorderings)aanslagen, ook niet als er nog niet eerder een toetsing door de rechter heeft plaatsgevonden. Beoordeling van de stelling dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door onvoldoende kennis te nemen van de door eiser tijdens het boekenonderzoek overgelegde gegevens, is - voor zover eiser daarmee alsnog wil stellen dat zijn boekhouding als grondslag kan dienen - eveneens niet mogelijk.
14. Ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR, dienen ingeval van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking de beroepen ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eiser heeft zich ten aanzien van de navorderingsaanslagen over 2008 en 2009 op het standpunt gesteld dat hij met verweerder een afspraak had dat geen boekenonderzoek zou worden ingesteld over de periode 2008 tot het vierde kwartaal van 2009 en dat om die reden de navorderingsaanslagen over die jaren moeten worden vernietigd. De adviseur van eiser heeft hierover ter zitting verklaard dat met de controleur van de Belastingdienst, de heer [C] , is besproken dat de [E] in de periode 2008 tot het vierde kwartaal 2009 vanwege het faillissement leeg was en dat om die reden een boekenonderzoek niet zinvol was en is afgesproken dat het boekenonderzoek niet over die periode zou gaan. Verweerder betwist het bestaan van deze afspraak.
15. Vast staat dat er geen schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden van de door eiser betoogde afspraak, hetgeen gelet op het belang wel voor de hand had gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een afspraak. Daarvoor is de verklaring van [A] en eiser zelf alleen onvoldoende. Bovendien heeft te gelden dat, zo er al een afspraak zou zijn, aan deze afspraak, gelet op de verklaring van [A] , niet het door eiser gestelde rechtsgevolg kan worden verbonden. De rechtbank leidt in dat geval uit de verklaring af dat de afspraak slechts ziet op de boekhouding van [E] en niet op de boekhouding in privé. Aangezien bij de Belastingdienst onduidelijkheid bestond over het tijdstip van aanvang van de eenmanszaak van eiser lag een boekenonderzoek in privé over die jaren voor de hand. Dat verweerder op dat moment zijn gedachten over deze onduidelijkheid of het eventuele vermoeden van privé inkomsten niet kenbaar heeft gemaakt aan eiser maakt dit niet anders. De stelling van eiser dat de navorderingsaanslagen over de jaren 2008 en 2009 reeds op grond van de gemaakte afspraken vernietigd moeten worden faalt derhalve.
Redelijke schatting
16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van alle in geschil zijnde (navorderings) aanslagen eiser moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend moet aantonen, dat de uitspraken op bezwaar betreffende deze navorderingsaanslagen onjuist zijn. Eiser is in deze bewijslast niet geslaagd, nu hij geen sluitende administratie heeft kunnen overleggen.
17. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van eiser. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld. Als de door verweerder gebruikte gegevens kunnen worden geaccepteerd als basis voor de redelijke schatting, ligt het op de weg van eiser om, voor zover hij de juistheid van die gegevens of anderszins de juistheid van de schatting van verweerder betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (zie Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
18. Verweerder heeft bij gebreke aan een deugdelijke administratie de redelijke schatting gebaseerd op een door hem opgestelde vermogensvergelijking. Eiser heeft de juistheid van de vermogensvergelijking betwist en gesteld dat bepaalde inkomsten niet zijn meegenomen in de vermogensvergelijking en dat om die reden de vermogensvergelijking niet juist is.
19. De rechtbank stelt voorop dat het haar, gelet op de omstandigheden van het geval, niet onjuist voorkomt de schatting te baseren op een vermogensvergelijking. Dit brengt mee dat, in het licht van de op eiser rustende omkering en verzwaring van de bewijslast, het voor de hand had gelegen dat eiser niet zou hebben volstaan met het aandragen van niet meegenomen inkomensbestanddelen, maar een eigen sluitende vermogensvergelijking zou hebben overgelegd. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat eiser in voldoende mate heeft onderbouwd dat hij inkomsten heeft genoten uit kinderbijslag, zorgtoeslag, belastingteruggaaf, kindgebonden budget, afkoop levensverzekeringen en opbrengsten uit faillissementsverkoop, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk is deze in vermogensvergelijking buiten beschouwing te laten. De rechtbank zal dit doen tot de onder 21 genoemde bedragen.
20. Met betrekking tot de correctie die ziet op de bijtelling privé-gebruik auto overweegt de rechtbank als volgt. Gedurende de ter discussie staande jaren heeft de gehele handelsvoorraad auto’s eiser ter beschikking gestaan. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat, nu eiser niet heeft doen blijken dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden zijn gebruikt, de bijtelling privé-gebruik auto zich in beginsel uitstrekt tot alle auto’s. Uit praktische overwegingen heeft verweerder evenwel aangeknoopt bij het aantal rijbewijzen in het huishouden van eiser, waarbij is uitgegaan van een cataloguswaarde van € 40.000. In het kader van de redelijke schatting komen deze uitgangspunten de rechtbank niet onredelijk voor. De stelling van eiser dat uit dient te worden gegaan van een cataloguswaarde van € 27.500 in plaats van € 40.000 wordt verworpen, nu eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Het door eiser in het beroepschrift gedane bewijsaanbod op dit punt zal de rechtbank passeren nu eiser, tegenover de gemotiveerde onderbouwing door verweerder van de door hem betoogde cataloguswaarde van € 40.000, nog niet een begin van bewijs heeft aangedragen voor zijn stelling en hij hiervoor voldoende gelegenheid heeft gehad. In het licht van de door verweerder gehanteerde begunstigende behandeling dat slechts voor twee auto’s een bijtelling in aanmerking is genomen, leidt de omstandigheid dat er in privé één auto aanwezig is die door eisers echtgenote is gebruikt niet tot een ander oordeel.
21. Op grond van het voorgaande dient het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2008 tot en met 2012 als volgt te worden vastgesteld. Dit inkomen dient tevens als uitgangspunt voor het bijdrage-inkomen voor de ZVW, waarbij het inkomen beperkt wordt tot de voor de ZVW geldende maxima (in €).
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
Belastbaar inkomen werk en woning (navorderings) aanslag |
60.505 |
113.407 |
49.096 |
37.519 |
71.016 |
Kinderbijslag |
2.300 |
2.300 |
2.300 |
2.300 |
2.300 |
Zorgtoeslag |
2.088 |
2.426 |
1.804 |
||
Afkoop levensverzekering |
10.568 |
23.552 |
|||
Ontvangen uit faillissement |
12.500 |
||||
Compensatie ASR |
950 |
||||
Belastingteruggaaf |
15.283 |
13.515 |
645 |
||
Kindgebonden budget |
3.778 |
||||
Meer inkomen/ minder correctie |
4.388 |
25.368 |
17.583 |
18.919* |
4.749 |
Meer ondernemersaftrek |
-/- 2.648 |
- |
- |
||
Minder MKB winstvrijstelling |
+ 2.428 |
+ 2.271 |
+ 565 |
||
Belastbaar inkomen werk en woning na correctie |
56.117 |
88.039 |
31.293 |
20.871 |
66.832 |
*Maximaal de correctie
22. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
23. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente en belastingrente. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente en belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.
Revisierente
24. Nu tegen de revisierente geen gronden zijn aangevoerd zal het beroep op dit punt ongegrond worden verklaard.
Vergrijpboeten
25. Verweerder heeft voor de jaren 2008 tot en met 2011 tevens vergrijpboeten opgelegd op de voet van artikel 67e van de AWR en heeft de boeten vastgesteld op 25 % van de na te vorderen belasting omdat sprake is van grove schuld. Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op de door hem aangedragen stellingen de boetebeschikkingen onjuist zijn.
26. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat het boetepercentage ten onrechte is vastgesteld op 25% dan faalt dit betoog. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op wie in deze de bewijslast rust, aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van grove schuld, op te vatten als een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid, waaronder tevens te begrijpen grove onachtzaamheid. De administratie van eiser vertoonde ernstige gebreken, hetgeen eiser zelf ter zitting heeft erkend. Deze gebreken waren van dien aard dat de administratie niet kon dienen als basis voor de vaststelling van de fiscale verplichtingen en dus ook niet voor de ingediende aangiften. De inspecteur heeft terecht de boete in overeenstemming met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 vastgesteld op 25% van de nageheven belasting. De rechtbank acht deze boeten dan ook passend en geboden. De boeten dienen echter te worden verlaagd in verband met een verlaging van de grondslag waarover de boeten worden berekend zoals weergegeven onder 21. Het beroep tegen de boetebeschikkingen is in zoverre gegrond.
Proceskostenveroordeling
27. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 6 april en 19 augustus 2016 met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, zal de rechtbank bepalen dat de proceskostenvergoeding aan eisers gemachtigde wordt betaald.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012, de (navorderings)aanslagen ZVW 2010 en 2011, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffings- en belastingrente gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012, de (navorderings)aanslagen ZVW 2010 en 2011, de boetebeschikkingen en beschikkingen heffings- en belastingrente;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.117;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.039;- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.293 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 680;- vermindert de navorderingsaanslag ZVW 2010 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 31.293;- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.871 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 789;
- vermindert de navorderingsaanslag ZVW 2011 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.871;- vermindert de aanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen
uit werk en woning van € 66.832;- vermindert de boetebeschikkingen tot 25% van de verschuldigde belasting op de overeenkomstig de hiervoor vastgestelde navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011.
- vermindert de beschikkingen heffingsrente/belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.240 te voldoen aan eisers gemachtigde;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 oktober 2016 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |