Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1690, 16/01405 t/m 16/01414
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1690, 16/01405 t/m 16/01414
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 februari 2018
- Datum publicatie
- 2 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1690
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:5333, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:104
- Zaaknummer
- 16/01405 t/m 16/01414
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Autohandelaar. Verzwegen inkomsten? Navordering. Onherroepelijke informatiebeschikking. Omkering verzwaring bewijslast. Redelijke schatting. Boeten.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/01405 tot en met 16/01414
uitspraakdatum: 20 februari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2016, nummers AWB 15/6004 tot en met 15/6008 en 15/6010 tot en met 15/6014, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.605. Daarbij is een bedrag van € 4.526 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 5.539 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 31.231. Daarbij is een bedrag van € 325 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.407. Daarbij is een bedrag van € 7.696 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 12.121 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Daarbij is een bedrag van € 211 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.096 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 680. Daarbij is een bedrag van € 2.063 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 4.161 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Daarbij is een bedrag van € 199 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.519 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 789. Daarbij is een bedrag van € 1.229 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 2.706 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 33.427. Daarbij is een bedrag van € 144 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.016. Daarbij is een bedrag van € 1.414 aan belastingrente in rekening gebracht, alsmede € 2.897 aan revisierente.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 50.064. Daarbij is een bedrag van € 140 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 juni 2015 de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010, heffingsrente 2010 en boetebeschikking 2010 niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige alle bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 11 oktober 2016 de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur inzake de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012 en ZVW 2010 en 2011, en de daarmee samenhangende boetebeschikkingen en heffings- en belastingrentebeschikkingen vernietigd. De Rechtbank heeft vervolgens de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.117, de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.039, de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.293 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 680, de navorderingsaanslag ZVW 2010 verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 31.293, de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.871 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 789, de navorderingsaanslag ZVW 2011 verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.871, de aanslag IB/PVV 2012 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.832, de beschikkingen heffings- en belastingrente dienovereenkomstig verminderd, en de boetebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd tot, naar het Hof begrijpt, € 4.969 (2008), € 8.823 (2009), € 2.292 (2010) en € 960 (2011).
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 21 november 2016 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken, ingekomen bij het Hof op 19 en 31 januari 2018, ingediend.
De Inspecteur heeft op verzoek van het Hof op 31 januari 2018 afschriften van de primitieve aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 en de primitieve aanslagen ZVW 2010 en 2011 ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018 te Arnhem. De zaken met de nummers 16/01405 tot en met 16/01414 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. [A] , advocaat te [B] , en [C] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [D] , mr. [E] , [F] en [G] .
Met instemming van beide partijen zijn [C] en [F] niet als getuige maar als bijstandverlener gehoord. Verder heeft belanghebbende ter zitting aangegeven afstand te doen van zijn getuigenbewijsaanbod en zijn verzoek aan het Hof om getuigen op te roepen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een autohandel onder de naam [H] .
Belanghebbende heeft zijn onderneming op 23 oktober 2009 bij de Belastingdienst aangemeld. Tot 22 september 2009 werd een autohandel gedreven in [I] BV (hierna: de BV), waarvan alle aandelen middellijk werden gehouden door belanghebbende. De BV is op 22 september 2009 in staat van faillissement verklaard en is op 2 november 2010 geliquideerd.
De Inspecteur heeft bij brief van 22 maart 2013 aangekondigd dat vanaf 9 april 2013 een boekenonderzoek wordt ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012.
De Inspecteur heeft bij brieven van 22 maart 2013 en 12 april 2013 verzocht om de volledige administratie te overleggen over de jaren 2008 tot en met 2012. Verder heeft de Inspecteur bij brieven van 8 augustus 2013 en 10 september 2013 gegevens en inlichtingen gevraagd over de inkomsten, de uitgaven en het vermogen over de jaren 2008 tot en met 2012.
Bij brief van 31 augustus 2013 heeft belanghebbende onder meer het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“(…) Verder hebben wij met elkaar afgesproken dat de jaarstukken zouden worden op gemaakt van het laatste kwartaal 2009 en verder een en ander in verband met het faillissement van [I] . Thans wilt u ook stukken over de jaren 2008 en 2009, dit is niet conform afspraak.”
De Inspecteur heeft bij brief van 10 september 2013 onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
“In tegenstelling tot uw beweringen in u brief van 31 augustus 2013 merk ik op dat
-
(…)
-
Ik niet met u heb afgesproken dat geen jaarstukken over 2008 hoeven te worden opgemaakt en ook niet heb afgesproken dat alleen over het 4e kwartaal 2009 jaarstukken behoeven te worden opgemaakt.”
Omdat volgens de Inspecteur door belanghebbende niet of niet geheel aan de administratieve verplichtingen en de verplichting tot inlichtingenverstrekking is voldaan, heeft de Inspecteur op 11 november 2013 een informatiebeschikking vastgesteld voor de jaren 2008 tot en met 2012 betrekking hebbende op aan belanghebbende op te leggen aanslagen in de inkomsten- en omzetbelasting.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 november 2013 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking afgewezen.
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 7 oktober 2014 onder meer het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Met enige teleurstelling heb ik kennis genomen van uw schrijven van 30 september 2014. Ik ben in de afgelopen tijd druk bezig geweest om de voor u relevante informatie boven water te krijgen (…). Ik zou u dan ook willen verzoeken mij nog enig respijt te geven voor het aanleveren van de benodigde informatie en uw uitspraak inzake de afwijzing te herzien.”
De Inspecteur heeft bij brief van 29 oktober 2014 onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Allereerst merk ik op dat u, wanneer u van mening bent dat het bezwaar ten onrechte is afgewezen, u hiertegen beroep aan dient te tekenen bij de rechtbank Gelderland te Arnhem (zie de uitspraak op bezwaar voor de adresgegevens). De daarvoor bedoelde termijn is nog niet verstreken en verstrijkt op 11 november 2014. U kunt een pro forma beroep instellen en op een later moment de gronden aanvullen.”
Belanghebbende heeft geen beroepschrift bij de Rechtbank ingediend tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de informatiebeschikking. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat hij geen beroep heeft aangetekend, omdat hij zich ervan bewust was dat zijn boekhouding ondeugdelijk was, zodat hij geen bevredigend antwoord op de gestelde vragen kon geven.
Van het boekenonderzoek is met dagtekening 2 december 2014 een rapport opgesteld. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
"2.3.1 Opvraag van de administratie over 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012
Bij aanvang van het onderzoek bleek, dat er behalve een drietal ordners met facturen over de jaren 2010 tot en met 2012, verder geen administratie aanwezig was van [H] . Dat terwijl [H] door [belanghebbende] is aangemeld per 23 oktober 2009 en tevens uit opgaaf van de RDW is gebleken, dat [belanghebbende] al vanaf 2008 op eigen naam auto’s heeft ingekocht en verkocht. Zo zijn in de periode van 1 januari 2008 tot en met 22 september 2009 (de faillissementsdatum van de BV) volgens opgaaf van de RDW 22 auto’s op naam van [belanghebbende] verkocht. Deze verkopen dienen dan als verkopen van de onderneming [H] verantwoord te worden. (…)
Aangezien de handel in auto’s op naam van [belanghebbende] reeds vanaf 2008 heeft plaatsgevonden is de volledige administratie van [H] opgevraagd over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 (en niet vanaf 23 oktober 2009, de datum dat [H] door [belanghebbende] is aangemeld).
(…)
Achteraf opgestelde administratie
[Belanghebbende] is bij aanvang van het boekenonderzoek (maart 2013) in de gelegenheid gesteld de administratie van [H] samen te stellen over de jaren 2008 tot en met 2012. De adviseur, de heer [J] AA (…) heeft getracht om aan de hand van de nog aanwezige facturen een grootboekadministratie en een goederenbeweging samen te stellen. Per 10 januari 2014 werd een e-mail van de adviseur ontvangen, waarin deels wordt aangegeven, dat de samengestelde (grootboek-)administratie een groot aantal gebreken vertoont. In deze e-mail schrijft de heer [J] het volgende (…):
”(…) Er is zoals bij u bekend, geen kasadministratie bijgehouden. Dit is pas vanaf het jaar 2013 in gang gezet.”
(…)
Conclusie
De geconstateerde gebreken aan de achteraf opgezette, onvolledige, niet sluitende, niet controleerbare, niet betrouwbare administratie leiden tot de conclusie, dat ook de door de adviseur samengestelde administratie niet kan dienen als een basis voor een berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting en omzetbelasting. De gevoerde administratie wordt verworpen.
(…)
Nu de gevoerde administratie is verworpen, dient de verschuldigde inkomstenbelasting en omzetbelasting door schatting te worden bepaald.
Om in redelijkheid te kunnen schatten is gebruik gemaakt van de privé vermogensvergelijking, waarmee bij benadering kan worden berekend, wat minimaal aan inkomsten niet is aangegeven. In feite is berekend wat aan inkomsten nodig is om bekende uitgaven te kunnen doen. (…)
Berekening van verzwegen inkomsten/omzet
De verzwegen omzet/inkomsten zijn berekend aan de hand van vermogensvergelijkingen, waarbij dus de minimaal verzwegen inkomsten worden berekend.
(…)
Berekening Privé-gebruik auto (…)
De bijtelling privé-gebruik auto vindt plaats over de jaren 2008 tot en met 2012. De correctie vindt plaats voor twee auto’s (het aantal rijbewijzen in het gezin). Er is geen kilometeradministratie bijgehouden en er wordt niet aangetoond, dat autokosten in privé zijn gedragen.
De bijtelling wordt, bij het ontbreken van bewijsstukken van privé-gebruik, berekend over een gemiddelde catalogusprijs van de auto’s, die langer dan één maand op naam van belastingplichtige hebben gestaan en waarin daarom vermoedelijk zal zijn gereden.
Omdat [belanghebbende] veel handelt in Mercedes Benz, BMW, Jaguar en Jeep wordt de jaarlijkse bijtelling privé-gebruik auto berekend over de navolgende auto’s. Daaruit resulteert een gemiddelde catalogusprijs van minimaal € 40.000. De bijtelling privé-gebruik auto voor twee auto’s wordt daarmee bepaald op: 2 auto’s x 25% x € 40.000 = € 20.000 per jaar.
Een overzicht van de auto’s die ter beschikking stonden voor privé-gebruik: (…)
(…)
9 Vergrijpboete inkomstenbelasting
Naast de hierboven aangekondigde navorderingsaanslagen ben ik voornemens over de jaren 2008 tot en met 2012 een boetebeschikking vast te stellen op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat het aan u te wijten is dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Omdat sprake is van grove schuld als bedoeld in paragraaf 25 lid 2 en paragraaf 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst ben ik voornemens de boete vast te stellen op 25% van de na te vorderen belasting.
Er is sprake van grove schuld, omdat bij het onderzoek naar voren is gekomen dat u een deel van de inkomsten niet volledig heeft verantwoord. (…) Ik ben om de volgende reden(en) van mening dat er (tenminste) sprake is van grove schuld (ernstig nalaten hierin begrepen). Aan het verzoek om informatie te verstrekken c.q. de administratie over de periode 2008 tot en met 23 oktober 2009 (…) te verstrekken, werd geen gehoor gegeven. De achteraf over de periode 23 oktober 2009 tot 31 december 2012 door de adviseur opgemaakte administratie vertoont een groot aantal, in dit rapport genoemde gebreken, zodat zij niet kan dienen als grondslag voor de berekening van de verschuldigde belasting.
Uit de vermogensopstellingen en een opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer komt naar voren dat waarschijnlijk te weinig inkomsten uit de verkoop van auto’s zijn aangegeven. (…) Bovendien zijn de ten onrechte niet in de aangifte inkomstenbelasting opgenomen bedragen dermate groot dat u dit niet had mogen ontgaan. Er is derhalve sprake van ernstige verwijtbaarheid, gelijk te stellen aan grove schuld.”
Naar aanleiding van vorenstaand onderzoek zijn voor de jaren 2008 tot en met 2012 de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW opgelegd, waarbij voor de jaren 2008 tot en met 2011 tevens vergrijpboetes van 25 percent zijn opgelegd.
Bij het vaststellen van voornoemde (navorderings)aanslagen heeft de Inspecteur winst in aanmerking genomen die belanghebbende heeft genoten uit zijn eenmanszaak. Daarbij heeft de Inspecteur aan de hand van een vermogensvergelijking een schatting gemaakt van de verzwegen inkomsten en is een bijtelling privégebruik auto in aanmerking genomen.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat, dat dit tot omkering en verzwaring van de bewijslast leidt, dat belanghebbende niet in dit verzwaarde bewijs is geslaagd, dat de (navorderings)aanslagen niettemin moeten berusten op een redelijke schatting, dat in dat verband de Inspecteur bij de vermogensvergelijking ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bepaalde inkomsten, en dat de geschatte winst uit onderneming daarom dient te worden verminderd. Verder heeft de Rechtbank overwogen dat de administratie ernstige gebreken vertoont, dat daarom sprake is van grove schuld zijdens belanghebbende, zodat de boetes terecht zijn vastgesteld op 25 percent van de nagevorderde belasting.