Home

Rechtbank Gelderland, 03-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5837, AWB - 16 _ 42

Rechtbank Gelderland, 03-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5837, AWB - 16 _ 42

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
3 november 2016
Datum publicatie
3 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:5837
Zaaknummer
AWB - 16 _ 42

Inhoudsindicatie

Recht van successie. De in artikel 66, derde lid, van de Successiewet 1956 neergelegde onbeperkte navorderingsbevoegdheid voor in het buitenland aangehouden bestanddelen is niet van toepassing op een nalatenschap waarvoor de navorderingsbevoegdheid al was vervallen op 1 januari 2012. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/42

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] ) recht van successie opgelegd ter hoogte van € 49.446.

Eiseres heeft tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar bij brief van 30 december 2015, ontvangen door de rechtbank op 31 december 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2016 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Bij brief van 24 februari 2016 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Op [1998] is de echtgenoot van eiseres, [A] (erflater) overleden. Eiseres was enig erfgenaam. Na het overlijden van erflater is aangifte voor het recht van successie gedaan.

2. Tot de nalatenschap behoorde onder meer een tegoed op een bankrekening bij UBS te Zwitserland. Dit tegoed is niet vermeld in de aangifte recht van successie.

3. Op 1 mei 2014 heeft eiseres melding gemaakt van niet aangegeven vermogen in het kader van de inkomstenbelasting door middel van een verklaring vrijwillige verbetering. Naar aanleiding hiervan hebben eiseres en verweerder ter zake van de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn geen afspraken gemaakt over de aangifte recht van successie inzake de nalatenschap van erflater.

4. Bij brief van 9 december 2014 heeft verweerder een navorderingsaanslag recht van successie ten bedrage van € 98.891 aangekondigd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het op de buitenlandse rekening aangehouden vermogen van fl. 807.141 niet is aangegeven en de helft daarvan tot de nalatenschap behoorde, zijnde fl. 403.570 (€ 183.132). Hierop heeft de gemachtigde van eisers bij e-mail van 13 januari 2015 gereageerd. Verweerder heeft vervolgens de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, waarbij een bedrag van fl. 108.964 (€ 49.446) is nagevorderd.

Geschil

5. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij is tussen partijen in geschil of navordering gelet op het tijdsverloop nog mogelijk is.

Beoordeling van het geschil

6. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door verweerder. Ingevolge het derde lid van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres mede betrekking op de nadien door verweerder gedane uitspraak op bezwaar van 12 januari 2016. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, is wegens verlies van procesbelang vanwege de alsnog gedane uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk.

7. Indien enig feit het vermoeden oplevert dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Indien de belasting te weinig is geheven over een in het buitenland aangehouden bestanddeel, vervalt de bevoegdheid van de inspecteur om na te vorderen twaalf jaar nadat de belastingschuld is ontstaan (artikel 16, eerste en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)).

8. Tot 1 januari 2012 ging de termijn van twaalf jaar voor erfbelasting (voorheen recht van successie) in na de dag van inschrijving van de akte van overlijden (artikel 66, eerste lid, van de Successiewet 1956 (de Wet)). Met ingang van 1 januari 2012 is aan artikel 66 van de Wet een derde lid toegevoegd, waarin is bepaald dat in afwijking van de termijn van twaalf jaar de bevoegdheid om een navorderingsaanslag op te leggen bij in het buitenland aangehouden bestanddelen niet vervalt.

9. In het onderhavige geval was op de nalatenschap, die in 1998 is opengevallen, en de daarop betrekking hebbende aangifte voor het recht van successie de navorderingstermijn van twaalf jaar van toepassing. Ten tijde van de inwerkingtreding op 1 januari 2012 van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid van artikel 66, derde lid, van de Wet, was de bevoegdheid tot navorderen op grond van de oude wet reeds vervallen. Partijen houdt daarom verdeeld het antwoord op de vraag of met de inwerkingtreding van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 verweerder alsnog bevoegd is geworden na te vorderen over de niet aangegeven bankrekening in Zwitserland uit de nalatenschap van erflater, ondanks de – op dat moment – vervallen navorderingsbevoegdheid zoals die gold op grond van de oude Wet.

10. In zijn uitspraak van 31 mei 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2016:4208) in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat uit de tekst noch de wetsgeschiedenis van artikel 66, derde lid, van de Wet volgt dat daaraan onbeperkte terugwerkende kracht toekomt, in die zin dat ook ten aanzien van nalatenschappen waarvoor de navorderingsbevoegdheid al was vervallen ten tijde van de inwerkingtreding van dat artikellid alsnog de onbeperkte navorderingsbevoegdheid geldt. De andersluidende stelling van verweerder zou volgens het Gerechtshof een dermate ingrijpende inbreuk op het wettelijk systeem vormen, dat de wetgever zulks expliciet had moeten bepalen, hetgeen niet is gebeurd.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. Gelet hierop, was verweerder niet bevoegd de onderhavige navorderingsaanslag erfbelasting op te leggen. Het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar is derhalve gegrond en de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigen.

12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte proceskosten. Nu uit de gedingstukken niet is gebleken dat eiseres in de bezwaarfase een verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten heeft ingediend bij verweerder, wijst de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, dit verzoek af voor wat betreft de kosten voor de bezwaarfase.

13. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beginsel forfaitair berekend. In bijzondere omstandigheden bestaat echter de mogelijkheid om een hogere vergoeding toe te kennen. Hiervoor bestaat in ieder geval aanleiding indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand kan houden (Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien het bestuursorgaan op andere wijze verregaand onzorgvuldig heeft gehandeld kan dit grond opleveren om een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit aanwezig te achten (Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).

14. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigt. Dat eiseres verweerder bij de behandeling van het bezwaar heeft gewezen op uitspraken van rechtbanken die haaks staan op het door verweerder ingenomen standpunt over de mogelijkheid tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag, is onvoldoende om een bijzondere omstandigheid aanwezig te achten nu het hier nieuwe wetgeving betreft en nog geen uitspraak in hoogste aanleg was gedaan. Evenmin kan daarom worden gezegd dat verweerder bij het doen van de uitspraak op bezwaar verregaand onzorgvuldig of tegen beter weten in heeft gehandeld.

15. Gelet op het voorgaande heeft eiseres recht op een forfaitaire vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 496 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 496;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 november 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.