Rechtbank Gelderland, 17-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6169, AWB - 14 _ 7997
Rechtbank Gelderland, 17-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6169, AWB - 14 _ 7997
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 17 november 2016
- Datum publicatie
- 17 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:6169
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 7997
Inhoudsindicatie
Pseudo-eindheffing hoog loon. De rechtbank verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:2016:121 en 124. Eiseres maakt niet aannemelijk dat sprake is van een individuele en buitensporige last.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/826 en AWB 14/7997
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr.drs. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 411.063 pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) is aangegeven. Dit bedrag is op 26 april 2013 door verweerder ontvangen. Tegen deze afdracht heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2013 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 januari 2014, ontvangen door de rechtbank op 29 januari 2014, beroep ingesteld.
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2014 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 311.636 pseudo-eindheffing hoog loon is aangegeven dat op 28 april 2014 door verweerder is ontvangen. Tegen deze afdracht heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2014 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 november 2014, ontvangen door de rechtbank op 12 november 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft in beide zaken vóór de zitting, bij brieven van 9 mei 2016 en 26 september 2016, nadere stukken ingediend. Die stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, mr.drs. [gemachtigde] , bijgestaan door [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , drs. [B] , mr. [C] en mr. [D] .
De onderhavige zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken AWB 14/825, 14/1050, 14/1051 en 14/7944, 14/7946, 14/7947.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Naast de pleitnota is de daarbij gevoegde jurisprudentie tot de gedingstukken gerekend.
Overwegingen
Feiten
1. Alle aandelen in eiseres werden in onderhavige tijdvakken gehouden door [E] BV, waarmee zij voor de vennootschapsbelasting in een fiscale eenheid is opgenomen. [F] NV is de moedermaatschappij van deze fiscale eenheid, waartoe ook nog andere vennootschappen behoren.
2. Volgens de bijlagen 9 en 11 van het verweerschrift bedraagt het door eiseres voor de jaren 2010 tot en met 2013 aangegeven loon en ingehouden loonheffingen (bedragen in €):
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
Loon |
2.662.468 |
3.782.168 |
6.730.699 |
5.965.016 |
Loonheffingen |
935.072 |
1.339.111 |
2.786.829 |
2.466.901 |
3. Eiseres heeft in de aangiften loonheffingen over het tijdvak maart 2013 respectievelijk maart 2014 op grond van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) het loon in aanmerking genomen dat door de werknemers is genoten in 2012 respectievelijk 2013, voor zover dat meer bedraagt dan € 150.000 per werknemer. De over het loon verschuldigde crisisheffing 2013 bedroeg € 411.063 en de crisisheffing 2014 bedroeg € 311.636.
4. Eiseres maakt voor de omzetbelasting deel uit van de fiscale eenheid [X] BV- [G] BV c.s. Uit de aangiften voor de omzetbelasting volgen de volgende omzetbedragen (bedragen exclusief OB en in €):
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
Omzet |
121.707.696 |
137.641.818 |
214.351.954 |
227.681.212 |
239.632.031 |
244.541.101 |
5. Uit de aangiften vennootschapsbelasting van de fiscale eenheid blijkt onder meer het volgende (bedragen in €):
Boekjaar |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
Winstreserves |
5.927.633.980 |
6.404.152.020 |
6.794.889.990 |
6.753.476.802 |
5.890.599.945 |
Omzet |
981.057.633 |
1.104.427.516 |
1.605.416.839 |
1.626.999.052 |
1.645.687.691 |
Af: personeelskosten |
209.872.701 |
215.929.375 |
328.306.012 |
317.094.226 |
330.858.975 |
Af: saldo overige kosten en opbrengsten |
631.472.507 |
803.356.220 |
1.124.211.643 |
1.150.953.112 |
1.117.060.621 |
Bij: resultaat deelnemingen |
300.702.370 |
645.543.463 |
755.905.506 |
106.145.366 |
395.119.034 |
Bij: buitengewone resultaten |
8.498.259 |
1.308.371 |
15.326.846 |
1.164.000 |
15.098.859 |
Af: buitengewone lasten |
2.443.915 |
14.903.361 |
57.616.037 |
36.736.015 |
11.313.704 |
Resultaat |
446.469.139 |
712.739.394 |
866.514.953 |
229.525.065 |
596.728.384 |
Geschil
6. In geschil is of eiseres gehouden was de onderhavige pseudo-eindheffing af te dragen. Meer specifiek is in geschil:
- -
-
of de pseudo-eindheffing hoog loon in strijd is met het wettelijke systeem van de Wet LB;
- -
-
of de pseudo-eindheffing hoog loon in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);
- -
-
of de pseudo-eindheffing hoog loon in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM).
Daarnaast is ten aanzien van de crisisheffing 2014 in geschil of de grondslag voor de berekening van de crisisheffing onjuist is vastgesteld, hetgeen eiseres stelt en verweerder bestrijdt. Eiseres stelt dat de betaling in 2013 aan de in 2012 uit dienst getreden werknemer als loon uit vroegere dienstbetrekking moet worden beschouwd.
7. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
Beoordeling van het geschil
Strijd met het wettelijke systeem
8. De crisisheffing kan volgens eiseres niet worden geheven, omdat hoofdstuk IV van de Wet LB geen bepaling bevat over de wijze van heffing. Artikel 32bd van de Wet LB is onverbindend omdat artikel 1 van de Wet LB niet toestaat dat ter zake van één en hetzelfde loonbestanddeel loonbelasting wordt geheven ten laste van werkgever en werknemer, aldus eiseres.
9. Artikel 1 van de Wet LB bepaalt, voor zover thans van belang, dat onder de naam “loonbelasting” van werknemers of hun inhoudingsplichtige een directe belasting wordt geheven.
10. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124, over vergelijkbare stellingen geoordeeld als eiseres inneemt. Kort gezegd heeft de Hoge Raad in het laatstgenoemde arrest geoordeeld dat de tekst van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB bepaalt dat de crisisheffing wordt geheven in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens de wet bepaalde. Klaarblijkelijk heeft de wetgever daarbij mede het oog gehad op het bepaalde in artikel 1 van de Wet LB, aldus de Hoge Raad. Naar het oordeel van de Hoge Raad is hiermee een voldoende basis in de wet opgenomen voor de crisisheffing. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad ter zake van de stelling dat over een reeds in de heffing betrokken loonbestanddeel wordt geheven met een vergelijkbare overweging geoordeeld dat artikel 32bd van de Wet LB niet onverbindend is, nu de wetgever heeft bedoeld een regeling te treffen in afwijking van artikel 1 van die wet. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen en is van oordeel dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem.
Strijd met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR
11. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
12. De Hoge Raad heeft in voormelde arresten van 29 januari 2016 geoordeeld dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Strijd met artikel 1 van het EP EVRM
13. Eiseres stelt dat de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het EP EVRM, omdat een inbreuk wordt gemaakt op het ongestoorde genot van eigendom. Daarbij voert zij aan dat de heffing (materieel) terugwerkende kracht heeft, onvoldoende voorzienbaar was en daarmee een ongeoorloofde inbreuk vormt op de rechtszekerheid. Ook is naar haar mening sprake van een individuele en buitensporige last.
14. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 van het EP EVRM gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM “lawful” moet zijn en een “legitimate aim” moet dienen, en dat er een “fair balance” dient te bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge toekomt.
15. Dat de maatregel “lawful” is, is hiervoor reeds komen vast te staan. In voormelde arresten van 29 januari 2016 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat wanneer wordt aangevoerd dat bij de invoering van de belastingmaatregel de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokkenen zijn geschonden, dit dient te worden beoordeeld vanuit de vraag of de “fair balance” is geschonden. In de desbetreffende arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de crisisheffing op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot schending van artikel 1 van het EP EVRM. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
16. Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Eiseres heeft gesteld dat daarvan in haar geval sprake is. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder rust op haar de last om dit aannemelijk te maken.
17. De rechtbank is van oordeel dat bij de toetsing of sprake is van een individuele buitensporige last, alle relevante feiten en omstandigheden van belang zijn. Eiseres kan worden toegegeven dat zij is geconfronteerd met een op voorhand niet voorzienbaar bedrag aan te betalen crisisheffing. Dat betekent echter nog niet dat sprake is van een individuele buitensporige last. Beslissend is de mate waarin eiseres in de gegeven omstandigheden getroffen wordt door de desbetreffende verplichting (zie Hoge Raad 12 augustus 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4868).
18. De rechtbank overweegt als volgt. De crisisheffing van € 411.063 (2013) respectievelijk € 311.636 (2014) bedraagt circa 6,1% van de totale loonsom van eiseres over 2012 (€ 6.730.699) respectievelijk circa 5,2% van de totale loonsom van eiseres over 2013 (€ 5.965.016). Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat het resultaat van eiseres en het vermogen onvoldoende ruimte bieden voor de betaling van de crisisheffing heeft zij deze stelling naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft in het van haar afkomstige stuk van 9 mei 2016 gesteld dat haar individuele winst voor het jaar 2013
€ 13.811.000 bedroeg en voor 2014 € 20.752.182. In het van haar afkomstige stuk van 26 september 2016 heeft eiseres andere bedragen genoemd. Over haar vermogenspositie heeft eiseres zich niet uitgelaten. Verweerder heeft bij gebrek aan wetenschap de juistheid van de door eiseres genoemde cijfers betwist, nu hem alleen de onder 5. genoemde cijfers van de fiscale eenheid bekend zijn en deze geven geen aanleiding voor het aannemen van een individuele en buitensporige last, aldus verweerder. Daartegenover heeft eiseres geen nadere feiten gesteld of aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de crisisheffing in relatieve en absolute zin dermate omvangrijk is dat zij als een individuele buitensporige last kan worden aangemerkt, die tot gevolg heeft dat de crisisheffing niet van eiseres kan worden geheven.
Crisisheffing 2014
19. Ten aanzien van de crisisheffing 2014 is voorts nog in geschil of de grondslag voor de berekening van de crisisheffing onjuist is vastgesteld. Eiseres stelt dat de betaling in 2013 aan een in 2012 uit dienst getreden werknemer als loon uit vroegere dienstbetrekking moet worden beschouwd. Loon uit vroegere dienstbetrekking behoort niet tot de grondslag voor de crisisheffing. De rechtbank overweegt dat een betaling na het beëindigen van het dienstverband, niet automatisch tot de conclusie leidt dat sprake is van loon uit vroegere dienstbetrekking. Nu eiseres omtrent de aard van de in 2013 gedane betaling geen nadere bijzonderheden naar voren heeft gebracht heeft zij haar stelling dat sprake is van loon uit vroegere dienstbetrekking en dat zij de onderhavige betaling ten onrechte tot de grondslag van de crisisheffing 2014 heeft gerekend, niet aannemelijk gemaakt.
20. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. drs. M.J.C. Pieterse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 november 2016 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |