Home

Rechtbank Gelderland, 11-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:654, AWB - 15 _ 4798

Rechtbank Gelderland, 11-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:654, AWB - 15 _ 4798

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 februari 2016
Datum publicatie
11 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:654
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4798

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding. Samenhangende zaken. Overgangsrecht Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit). In twee op elkaar lijkende zaken van dezelfde belastingplichtige heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan in 2014 zonder beslissing over de proceskosten. In 2015 is alsnog beslist over de proceskosten, namelijk één keer vergoeding voor de twee zaken samen, omdat de nieuwe tekst van het Besluit van toepassing zou zijn waardoor het volgens verweerder gaat om samenhangende zaken.

Oude tekst (2014) of nieuwe tekst (2015) van het Besluit van toepassing op de vraag of het gaat om samenhangende zaken?

Rechtbank: verweerder had de oude tekst van het Besluit moeten toepassen, omdat de beslissing over de kosten in de uitspraak op bezwaar had moeten worden neergelegd (7:15 lid 3 Awb) en de latere beslissing over de proceskosten de uitspraak op bezwaar completeert. De rechtbank neemt daarom als voor het overgangsrecht relevante datum de datum van de uitspraken op bezwaar in 2014 (vgl. Hoge Raad 14 november 2014, ECL:NL:HR:2014:3191). Bij toepassing van de oude tekst van het Besluit zijn het geen samenhangende zaken, omdat er lange tijd (2 jaar) ligt tussen de indiening van de bezwaarschriften.

Omdat het beroep gegrond is en de rechtbank de uitspraken op bezwaar (althans de daarna genomen beslissingen over de proceskosten die daarvan deel uitmaken) dus moet vernietigen, is de vraag of het overgangsrecht van het Besluit meebrengt dat de rechtbank dan toch de nieuwe tekst van het Besluit moet toepassen, ook ten aanzien van de bezwaarfase. Rechtbank: nee, in dit specifieke geval geldt dit niet ten aanzien van de regeling over samenhangende zaken voor de bezwaarfase, want dat zou tot de ongerijmde uitkomst leiden dat de uitspraak van de rechtbank zinloos wordt omdat eiseres niet krijgt waar zij recht op heeft. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 15/4798 en AWB 15/4799

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft over de jaren 2008, 2009 en 2010 bezwaar gemaakt tegen de aangifte omzetbelasting op respectievelijk 10 maart 2009, 1 februari 2010 en 10 maart 2011.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2014 op het bezwaar van eiseres over het jaar 2010 beslist en bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2014 over de jaren 2008 en 2009.

Verweerder heeft op 17 februari 2015 beslist op het verzoek tot kostenvergoeding voor het jaar 2009. Verweerder heeft op 15 juli 2015 en 20 juli 2015 beslist op het verzoek tot kostenvergoeding voor de jaren 2008 en 2010.

Eiseres heeft tegen de beslissing van 15 juli 2015 en 20 juli 2015 beroep ingesteld bij brief van 31 juli 2015, ontvangen door de rechtbank op 4 augustus 2015.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2015.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft over de jaren 2008, 2009 en 2010 bezwaar gemaakt tegen de aangifte omzetbelasting op respectievelijk 10 maart 2009, 1 februari 2010 en 10 maart 2011.

2. De bezwaarschriften zijn voor langere tijd aangehouden en op 2 juli 2014 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder nader geïnformeerd omtrent de wijze waarop de correctie over het privégebruik van de auto zal moeten worden doorgevoerd.

3. Verweerder heeft in 2014 bij uitspraken op bezwaar op de bezwaren van eiseres beslist zonder beslissing op het verzoek tot kostenvergoeding. De beslissingen op de verzoeken tot kostenvergoeding zijn in 2015 gedaan.

4. Partijen hebben afgesproken om de onderhavige zaak uit te procederen, waarna verweerder de uitkomst zal toepassen op negenentwintig andere vergelijkbare zaken waarbij gemachtigde optreedt. Daarin zijn steeds twee of drie op elkaar gelijkende zaken aan de orde. In het verweerschrift is vermeld:

" 0.1 Onderstaand geschil speelt niet alleen bij belanghebbende, gemachtigde vertegenwoordigt nog een negenentwintig-tal cliënten waarbij de casuïstiek vrijwel identiek is. Om proceseconomische redenen ben ik dan ook met gemachtigde overeengekomen dat de onherroepelijke uitkomst in deze zaak ook heeft te gelden voor de overige aangewezen gevallen."

Geschil

5. In geschil is of voor elk van de jaren 2008 en 2010 (het jaar 2009 is door omstandigheden weggevallen) recht bestaat op proceskostenvergoeding als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), en zo ja voor welke hoogte. In verband met de stelling van verweerder, dat het samenhangende zaken betreft, is in geschil of het Besluit van 2014 of van 2015 van toepassing is.

6. Eiseres stelt dat voor ieder jaar 1 punt voor bezwaar ad € 244 moet worden toegekend waarbij factor 1 wordt gehanteerd. Verweerder stelt primair dat voor de twee jaren in totaal 1 punt voor bezwaar moet worden toegekend waarbij factor 1 wordt gehanteerd omdat sprake is van samenhangende zaken. Verweerder stelt subsidiair dat de proceskostenvergoeding moet worden gematigd tot 50% omdat sprake is van bijzondere omstandigheden en meer subsidiair dat voor ieder jaar 1 punt voor bezwaar moet worden toegekend waarbij factor 0,5 wordt gehanteerd vanwege het gewicht van de zaak.

Beoordeling van het geschil

Toetsingskader

7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Tot 1 januari 2015 luidde het tweede lid van artikel 3 van het Besluit als volgt:

"Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn."

8. Bij Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411) is met ingang van 1 januari 2015 de samenhangregeling gewijzigd. Artikel 3, lid 2, van het Besluit luidt sindsdien:

"Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn."

9. Ingevolge artikel II van genoemd Besluit van 27 oktober 2014 (hierna: het overgangsrecht) blijft het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 van toepassing op een vóór die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een vóór die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. In afwijking van de eerste volzin geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals het ingevolge dit Besluit is komen te luiden indien de bestuursrechter een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten van bezwaar, administratief beroep of beroep bij de bestuursrechter waarop vóór 1 januari 2015 is beslist of uitspraak is gedaan.

10. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 november 2014, nr. 14/00760, ECLI:NL:HR:2014:3191, overwogen:

" 2.4.2. Op grond van artikel 7:15, lid 3, Awb beslist het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar bij beslissing op het bezwaar. Vast staat dat de heffingsambtenaar dit heeft nagelaten. Verder staat vast dat belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar.

2.4.3. Indien de heffingsambtenaar in een zodanig geval later alsnog, afzonderlijk, beslist op het verzoek om vergoeding van kosten – zoals in dit geval is geschied bij de brief van de heffingsambtenaar van 11 juni 2012 –, dient die beslissing op één lijn te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar, waartegen afzonderlijk beroep bij de Rechtbank kan worden ingesteld.

2.4.4. Opmerking verdient dat in een geval waarin wel (tijdig) beroep is ingesteld tegen het besluit op bezwaar, dat beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen een nadien genomen beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten, dat de beslissing op het bezwaar completeert. In een dergelijk geval is het dus niet nodig afzonderlijk beroep in te stellen tegen de later alsnog genomen beslissing over vergoeding van kosten."

Ontvankelijkheid

11. Op grond van artikel 7:15, derde lid van de Awb moet het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar beslissen bij beslissing op het bezwaar. Vast staat dat verweerder dat in dit geval heeft nagelaten.

12. De latere beslissing van verweerder op het verzoek om vergoeding van kosten in de brief van 15 juli 2015 respectievelijk 20 juli 2015 dient op één lijn te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar, waartegen afzonderlijk beroep kan worden ingesteld (zie het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014). Eiseres heeft aldus bij brief van 31 juli 2015 tijdig beroep ingesteld.

Beoordeling

13. Het geschil over de proceskostenvergoeding draait om de vraag welke tekst van het Besluit van toepassing is, de tekst die tot 1 januari 2015 gold (hierna: het oude Besluit) of de tekst van na 1 januari 2015 (hierna: het nieuwe Besluit). Onder het oude Besluit is namelijk in een geval als dit geen sprake van samenhangende zaken, omdat de tijd tussen de indiening van de bezwaarschriften te lang is. Onder het nieuwe Besluit is volgens verweerder wel sprake van samenhangende zaken, ook al zijn de uitspraken op bezwaar door de massaliteit van het proces niet van dezelfde datum (augustus en november 2014).

14. De rechtbank leidt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014 af dat de Hoge Raad een nagekomen beslissing over de proceskostenvergoeding ziet als een aanvulling op de uitspraak op bezwaar, die deze completeert. Mede gelet op artikel 7:15, derde lid, van de Awb, waarin is vermeld dat de beslissing over de proceskostenvergoeding wordt gedaan in (en dus tegelijk met) de uitspraak op bezwaar, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank mee dat de uitspraak op bezwaar en de beslissing over de proceskosten moeten worden gezien als één geheel, welk geheel als datum de datum heeft van de inhoudelijke uitspraak op bezwaar, ook als de beslissing over de proceskostenvergoeding later is genomen. Dit wordt bevestigd door het feit dat volgens de Hoge Raad ook beroep ingesteld kan worden tegen de uitspraak op bezwaar zonder de beslissing over de proceskostenvergoeding en dat de latere beslissing over de proceskostenvergoeding dan meegenomen wordt bij de behandeling van het beroep. Alleen voor wat de beroepstermijn betreft heeft de Hoge Raad de beslissing over de proceskosten als een aparte beslissing beschouwd, hetgeen kennelijk moet worden gezien in het kader van de rechtsbescherming van de burger.

15. Voor de vraag welke versie van het Besluit van toepassing is in dit geval, waarin de uitspraak op bezwaar in 2014 is gedaan en de beslissing over de proceskosten in 2015, is het voorgaande van doorslaggevend belang. Het overgangsrecht bij het nieuwe Besluit zoals hiervoor bij het toetsingskader is vermeld is van toepassing. De beslissing op een bezwaar, zoals bedoeld in de eerste zin van artikel II van het overgangsrecht, is in dit geval gedaan in 2014, zodat het oude Besluit van toepassing is. De omstandigheid dat de beslissing over de proceskostenvergoeding pas in 2015 is genomen, doet daaraan niet af, omdat die beslissing de oorspronkelijke uitspraak op bezwaar completeert.

16. Aan het voorgaande doet niet af dat in de Nota van toelichting bij het overgangsrecht van het Besluit, is opgemerkt dat in beginsel bepalend is het tijdstip waarop het bestuursorgaan de kostenvergoeding vaststelt. Aangenomen moet worden dat deze opmerking is gedaan uitgaande van het wettelijke systeem waarin het besluit over de proceskosten tegelijk wordt bekend gemaakt met de inhoudelijke uitspraak op bezwaar. In elk geval blijkt uit die opmerking niet dat de wetgever zelfs in een geval als het onderhavige, waarin lange tijd tussen de uitspraak op bezwaar en de beslissing over de proceskosten-vergoeding ligt, de bekendmaking van de beslissing over de proceskostenvergoeding doorslaggevend acht voor de toepassing van het overgangsrecht.

17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het oude Besluit had moeten toepassen, zodat geen sprake is van samenhangende zaken en er dus niet om die reden een beperking in de proceskostenvergoeding kon worden aangebracht.

18. Verweerder heeft voor dat geval als subsidiair standpunt aangevoerd dat de proceskostenvergoeding moet worden gematigd tot 50%, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij verwijst daarvoor naar een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3361, en naar een arrest van de Hoge Raad van 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2794. Volgens verweerder is bij betaling van twee of drie maal de forfaitaire proceskostenvergoeding voor twee of drie belastingjaren sprake van een wanverhouding tussen de werkelijke proceskosten en de vergoeding op basis van het forfait. Gemachtigde van eiseres heeft dit gemotiveerd bestreden met een opsomming van de werkzaamheden die zij per zaak heeft moeten doen, met daarbij een schatting van de daarmee gemoeide kosten. Zij komt aldus hoger uit dan 3 maal 244 euro, is 732 euro. Verweerder heeft hier vraagtekens bij geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat bij deze stand van zaken niet aannemelijk is geworden dat hier sprake is van een wanverhouding. De feiten liggen hier anders dan in de door verweerder genoemde uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad, zodat die uitspraken hier niet richtinggevend kunnen zijn.

19. Meer subsidiair heeft verweerder zich erop beroepen dat een lagere factor moet worden gehanteerd vanwege het gewicht van de zaak, namelijk 0,5. De rechtbank verwerpt ook dit standpunt. Ten eerste heeft verweerder zelf een factor 1 toegepast, waarop hij thans niet kan terugkomen. Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat het gewicht van de onderhavige zaken in de bezwaarfase als gemiddeld moet worden beoordeeld. Voor de beroepsfase ligt dat anders, omdat het daar alleen gaat over de proceskostenvergoeding, zodat daarvoor wel met factor 0,5 moet worden gerekend.

20. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

21. Nu de beroepen gegrond zijn, omdat verweerder ten onrechte het nieuwe Besluit heeft toegepast, komt aan de orde wat dit betekent voor de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank doet immers na 1 januari 2015 uitspraak en daarvoor geldt artikel II van het overgangsrecht. Dat artikel houdt in dat de rechtbank het nieuwe Besluit dient toe te passen als zij de uitspraak op bezwaar vernietigt, waarbij dit ook geldt voor de proceskostenvergoeding in bezwaar. Hoewel uit artikel II van het overgangsrecht volgt dat de rechtbank nu ook voor de bezwaarfase de nieuwe regeling over samenhangende zaken moet toepassen, is de rechtbank van oordeel dat deze ongerijmde uitkomst in een geval als dit niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest. De vernietiging van de uitspraak op bezwaar door de rechtbank wegens een verkeerde beslissing van verweerder over de proceskosten zou dan immers zinloos worden, omdat deze eiser niet in de vereiste betere positie kan brengen. De rechtbank begrijpt dit deel van het overgangsrecht daarom zo dat in een geval als dit, waarin alleen wordt geprocedeerd over de proceskosten en de uitkomst is dat verweerder het oude Besluit had moeten toepassen en dat er daarom geen sprake is van samenhangende zaken, het overgangsrecht voor de bezwaarfase alleen ziet op de toepassing van het tarief, dat onder het nieuwe Besluit iets hoger is en dus gunstiger voor de eiser. Voor de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase zal de rechtbank wel het nieuwe Besluit in zijn geheel toepassen, zodat daarvoor wel de nieuwe regeling over samenhangende zaken geldt. Overigens is inmiddels de opnieuw vernieuwde tekst van het Besluit van toepassing, zoals deze per 1 januari 2016 geldt, zodat nog weer iets hogere bedragen gelden.

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (tekst per 1 januari 2016) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 988 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift voor het jaar 2008 en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift voor het jaar 2010 met een waarde per punt van € 246 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 0,5). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Het eerder door verweerder toegekende bedrag van € 244 kan, voor zover dit reeds is betaald, in mindering worden gebracht op het in deze uitspraak bepaalde bedrag.

23. Opmerking verdient nog dat, anders dan gemachtigde tijdens de zitting bepleitte, voor de 29 andere zaken die deze zaak volgen, niet de proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure geldt. In die 29 andere zaken is immers geen beroepsprocedure gevoerd.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de beslissing over de proceskostenvergoeding betreffen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 988;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 februari 2106

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.