Rechtbank Gelderland, 11-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:660, AWB - 15 _ 2269
Rechtbank Gelderland, 11-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:660, AWB - 15 _ 2269
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 11 februari 2016
- Datum publicatie
- 11 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:660
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2269
Inhoudsindicatie
Wet IB 2001. Aanslaggrens als bedoeld in artikel 9.4 lid 1 onder a is niet van toepassing als pas in bezwaar blijkt dat de aanslaggrens niet is overschreden.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/2269
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.36.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.242. Tevens is bij beschikking € 17 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2015 de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd tot nihil. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 254.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 april 2015, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2015.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] . De beroepsprocedure tegen de ontvanger met zaaknummer 15/5612 is gelijktijdig behandeld. Voor de ontvanger is verschenen [B] .
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft in 2013 looninkomsten ontvangen van [C] Ltd.
2. Volgens de loongegevens die door werkgevers aan verweerder zijn verstrekt, heeft eiseres de volgende inkomsten ontvangen:
- [D] CV: € 1.988;
- [C] Ltd: € 254.
3. [D] CV heeft in 2013 haar naam gewijzigd in [C] Ltd.
4. Tijdens de bezwaarfase is door eiseres aannemelijk gemaakt dat de inkomsten van [D] CV niet zijn genoten en is de aanslag IB/PVV 2013 dienovereenkomstig verminderd.
5. In de uitspraak op bezwaar staat geen beslissing over de proceskostenvergoeding voor de beroepsmatige bijstand in de bezwaarfase. Een bedrag ter zake van proceskostenvergoeding van € 244 is op 1 april 2015 betaalbaar gesteld door verweerder.
Geschil
6. In geschil is:
- of het in de uitspraak op bezwaar vastgestelde bedrag te ontvangen of te verrekenen ad € 681 op de juiste wijze is berekend;
- of het verzamelinkomen te hoog is vastgesteld op een bedrag van € 254 in plaats van € 252;
- of het bedrag van de heffingskortingen te laag is vastgesteld op een bedrag van € 1.380 in plaats van € 1.400;
- of aan de aanslag in de weg staat dat de aanslaggrens niet wordt gehaald, nu eiseres per saldo € 20 moet betalen;
- of er een beslissing is genomen inzake de proceskostenvergoeding in verband met de beroepsmatige bijstand in de bezwaarfase.
Beoordeling van het geschil
Belastingteruggave
7. Ter zitting is gebleken dat het in de uitspraak op bezwaar vastgestelde bedrag ad € 681 correct is en de heffingsrente ad € 17 niet in de opsomming had moeten staan. De beroepsgrond van eiseres dat de teruggave € 698 is, faalt.
Verzamelinkomen
8. Het verzamelinkomen van eiseres wordt gevormd door het brutoloon. Eiseres heeft een overzicht van haar bankrekening overgelegd waaruit blijkt dat zij twee betalingen van [C] Ltd heeft ontvangen ter grootte van in totaal € 252,44. Dit betreft nettoloon. Uit de gegevens van de salarisspecificatie die verweerder van de werkgever heeft ontvangen blijkt dat het brutoloon € 254 is. Volgens verweerder is niet meer te achterhalen welk bedrag aan ingehouden loonheffing bij de inkomsten van € 254 horen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gegevens van de door verweerder ontvangen salarisspecificatie niet betrouwbaar zouden zijn (vlg. Hof Amsterdam 5 september 2013, nr. 12/00321, ECLI:NL:GHAMS:2013:2775). De omstandigheid dat volgens eiseres € 252 is ontvangen, maakt dit niet anders. Gelet hierop faalt deze beroepsgrond.
Heffingskortingen
9. Eiseres heeft € 1.400 aan heffingskortingen uitbetaald gekregen op basis van een door haar bij de aangifte IB/PVV 2013 aangegeven verzamelinkomen van € 199. Dit verzamelinkomen is niet correct waardoor eiseres een te hoog bedrag aan heffingskortingen heeft ontvangen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres een verzamelinkomen van € 254. Op basis daarvan heeft zij recht op uitbetaling van de heffingskortingen van € 1.380. Zij heeft dus € 20 te veel gekregen, wat zij moet terugbetalen. De beroepsgrond hierover faalt.
Aanslaggrens
10. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij het bedrag van € 20 in verband met het verschil in heffingskorting niet hoeft terug te betalen omdat dit bedrag onder de aanslaggrens van € 45 ligt. Eiseres doelt op het bepaalde in artikel 9.4, eerste lid, onder a. van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. De aanslag IB/PVV 2013 die aan eiseres is opgelegd, kwam neer op een te betalen bedrag van € 701. Dat bedrag lag ruim boven de aanslaggrens. Na bezwaar is bepaald dat eiseres € 681 terugkrijgt. Per saldo moet zij dus uiteindelijk € 20 betalen. De in de wet opgenomen aanslaggrens is naar het oordeel van de rechtbank niet voor een geval als dit bedoeld. Eiseres heeft teveel voorlopige teruggaven ontvangen als gevolg van een onjuiste aangifte, hetgeen bij de aanslagregeling is rechtgetrokken. Pas in de bezwaarfase is gebleken dat eiseres minder te veel had ontvangen dan bij aanslagregeling was aangenomen, zodat het bij te betalen bedrag verminderde van € 701 tot € 20. Daarbij past niet dat dan achteraf alsnog de aanslaggrens weer gaat gelden. De aanslag is in bezwaar immers al een gepasseerd station. Voorts is de achtergrond van de aanslaggrens het voorkomen van het opleggen van aanslagen in gevallen waarin het om heel weinig geld gaat. Dat is een praktisch argument, dat niet meer van toepassing is als de aanslag al is opgelegd.
Proceskostenvergoeding
11. Op grond van artikel 7:15, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar bij beslissing op het bezwaar. Vast staat dat verweerder dat in dit geval heeft nagelaten. Aangenomen moet echter worden dat verweerder heeft beslist op het verzoek om vergoeding van kosten, gelet op de betaalbaarstelling van € 244 van verweerder op 1 april 2015. Dit bedrag is conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder heeft beslist op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding en is de uitspraak op bezwaar hiermee gecompleteerd, al is de wijze waarop dit gebeurd is niet erg wenselijk en levert dit een vormverzuim op.
12. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij de betaling niet op of rond 1 april 2015 heeft ontvangen. Of zij de betaling later heeft ontvangen is niet bekend bij de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij een betaalbaarstellingsbewijs van 1 april 2015 het nog enkele dagen tot weken kan duren voordat het bedrag daadwerkelijk wordt uitbetaald. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Nu niet is betwist dat het geld op enig moment na 1 april 2015 is ontvangen, is het niet betalen onvoldoende gemotiveerd betwist en is aannemelijk dat de betaling heeft plaatsgevonden. Aldus is op het verzoek om proceskostenvergoeding beslist.
13. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan aan het vormverzuim voorbij worden gegaan, nu blijkt dat eiseres daardoor niet in haar belang is geschaad.
14. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente zoals in de uitspraak op bezwaar is berekend, in stand blijven.
15. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 februari 2016 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |