Rechtbank Gelderland, 21-06-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3209, AWB - 16 _ 3715
Rechtbank Gelderland, 21-06-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3209, AWB - 16 _ 3715
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 21 juni 2017
- Datum publicatie
- 21 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:3209
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3715
Inhoudsindicatie
Artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001 (uitzendregeling). De uitzendregeling is niet van toepassing omdat de woning ter beschikking staat van een derde. De persoon met wie eiser in het verleden een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, kwalificeert als derde. Het beroep op het besluit van 2 november 2009, CPP2009/998M, gaat niet op.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/3715
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.003. Tevens is bij beschikking € 637 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 23 juni 2016, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017.
Eiser is verschenen, zonder zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A] .
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser, geboren op [1953] , is van [1996] tot [2008] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [A-straat 1] te [Z] . Vanaf [2008] is eiser niet meer in Nederland ingeschreven. Bij verweerder is als adres van eiser bekend [A-straat 2] , [Q] , Duitsland.
2. Eiser heeft uit een huwelijk, dat is geëindigd op [1994] , twee kinderen, geboren op [1982] en [1985] , welke kinderen na 1996 niet ingeschreven zijn geweest op het adres [A-straat 1] te [Z] .
3. Op het adres [A-straat 1] te [Z] is vanaf [1997] voorts ingeschreven mevrouw [B] (hierna: [B] ). Zij is geboren op [1950] . Eiser en [B] zijn niet gehuwd en zijn geen geregistreerd partners van elkaar. Wel hebben zij op [2003] een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de jaren 2002 tot en met 2008 is niet geopteerd voor fiscaal partnerschap in de zin van artikel 1.2 van de Wet IB 2001.
4. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 de woning aan de [A-straat 1] te [Z] (hierna verder: de woning), waarvan hij de volledige eigendom heeft, niet als bezitting in box 3 aangegeven. De op de woning rustende hypothecaire schuld bedraagt zowel aan het begin als aan het einde van het jaar 2010 € 120.252 en is wel onder de schulden in box 3 vermeld.
5. Bij het opleggen van de aanslag is van de aangifte afgeweken. De woning is zowel aan het begin als aan het einde van het jaar 2010 tot de bezittingen in box 3 gerekend, zodat het voordeel uit sparen en beleggen uitkomt op € 13.003. Ook het premie-inkomen is hoger vastgesteld (op € 12.000 in plaats van € 3.789).
6. In bezwaar heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de woning aangemerkt moet worden als eigen woning, omdat de uitzendregeling van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet IB 2001 op hem van toepassing is.
7. Met betrekking tot zijn verblijfplaatsen in de jaren 2009 en 2010 heeft eiser het volgende overzicht opgesteld:
Plaats |
Dagen 2010 |
Dagen 2009 |
[Q] / [R] |
97 |
87 |
[Z] / Holland |
86 |
115 |
Schiff |
81 |
106 |
Italië |
12 |
33 |
Spanien |
26 |
|
USA |
9 |
|
Belgie |
31 |
|
Aruba |
13 |
|
Frankrijk |
10 |
14 |
UK |
10 |
|
totaal |
365 |
365 |
8. In geschil is of:
- -
-
eiser binnenlands of buitenlands belastingplichtig is;
- -
-
de woning een eigen woning is in de zin van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet IB 2001 (de uitzendregeling).
Beoordeling van het geschil
Binnenlandse of buitenlandse belastingplicht
9. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift nader op het standpunt gesteld dat eiser als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt.
10. Op grond van artikel 2.1 van de Wet IB 2001 is binnenlands belastingplichtige de natuurlijke persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) naar de omstandigheden beoordeeld.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat eiser in het jaar 2010 in Nederland woonde en daarmee als binnenlands belastingplichtige moest worden aangemerkt. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de juistheid van de aangifte en de aanslag, voor zover daarin wordt uitgegaan van een buitenlandse belastingplicht van eiser in Nederland.
De uitzendregeling
12. Artikel 3.111, zesde lid, van de Wet IB 2001 voorziet in een zogenoemde uitzendregeling. Op grond hiervan kan een woning die de belastingplichtige gedurende tenminste een jaar als eigen woning (als bedoeld in het eerste lid van het artikel) ter beschikking heeft gestaan en sindsdien tijdelijk als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking staat, op verzoek mede worden aangemerkt als eigen woning indien gedurende die periode:
-
de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld en
-
de belastingplichtige tezamen met zijn partner niet met betrekking tot een andere woning belastbare inkomsten uit eigen woning geniet.
13. Voor zijn vertrek naar Duitsland in 2008 heeft de woning eiser meer dan een jaar als eigen woning ter beschikking gestaan. Daarover verschillen partijen niet van mening. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiser niet met betrekking tot een andere woning belastbare inkomsten uit eigen woning geniet. Wel verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de woning eiser sinds zijn vertrek naar Duitsland tijdelijk als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking staat en of [B] als een derde dient te worden aangemerkt aan wie de woning ter beschikking is gesteld.
14. In het jaar 2010 stond de woning eiser niet anders dan tijdelijk ter beschikking als hoofdverblijf. De vraag is echter of dit ook een tijdelijk karakter had. Aan de term tijdelijk is in de Wet IB 2001 geen concrete invulling gegeven. Het gaat erom dat bij belastingplichtige de bedoeling bestaat om weer naar de eigen woning terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank is die bedoeling in het geval van eiser voldoende gebleken. De arbeidsovereenkomsten met de in Zwitserland gevestigde vennootschappen [C] GmbH en [D] GmbH zijn gesloten voor de duur van 8 jaar (eindigend op [2014] ). Ter zitting heeft eiser voorts geloofwaardig verklaard dat hij steeds de intentie heeft gehad om na pensionering naar de woning in Nederland terug te keren. Niet gebleken is dat eisers verblijf in het buitenland in 2010 reeds een permanent karakter had gekregen.
15. Met de voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, is bedoeld dat de woning niet wordt verhuurd en dat ook niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken (Kamerstukken II 2000-2001, nr. 27 466, nr. 7, blz. 10 e.v.). Tot de derden als hiervoor bedoeld moeten worden gerekend al diegenen die niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoren (zie Hoge Raad 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX9090; hierna: het arrest van 21 december 2012). Na zijn vertrek naar Duitsland in 2008 voert eiser niet langer een gezamenlijke huishouding met [B] in dezelfde woning. Daarmee is [B] in het jaar 2010 aan te merken als een derde als hiervoor bedoeld, terwijl de woning haar dat jaar ook ter beschikking stond. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat [B] niet door eiser is aangesteld om als kraakwacht te fungeren tijdens zijn verblijf in het buitenland (zie Hoge Raad 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2316).
16. Ten slotte heeft eiser zich beroepen op het goedkeurende besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 november 2009, CPP2009/998M. Deze goedkeuring houdt in dat de uitzendregeling - onder voorwaarden - kan worden toegepast wanneer kinderen (jonger dan 27 jaar) van de belastingplichtige of zijn partner na vertrek in de woning blijven wonen. Gelet op het arrest van 21 december 2012 moet deze goedkeuring restrictief worden uitgelegd. In aanmerking nemende dat die goedkeuring berust op de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de AWR, ziet de rechtbank geen aanleiding om de goedkeuring uit te breiden naar derden als [B] . De rechtbank kan niet zelfstandig uitvoering geven aan toepassing van de hardheidsclausule. Daartoe dient eiser zich tot de minister van Financiën te wenden.
17. Gelet op het voorgaande dient de rechtbank het beroep van eiser ongegrond te verklaren.
18. Omdat eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. V.F.R. Woeltjes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 juni 2017 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |