Rechtbank Gelderland, 24-07-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3894, AWB - 15 _ 6944
Rechtbank Gelderland, 24-07-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3894, AWB - 15 _ 6944
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 24 juli 2017
- Datum publicatie
- 25 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:3894
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 6944
Inhoudsindicatie
Artikel 33 Invorderingswet 1990.
Aansprakelijkstelling indirect bestuurder van een cv. Artikel 33 IW is van toepassing, ook al is de bestuurder van de cv een limited. Eiser verkeert niet in een slechtere positie dan wanneer de bestuurder een bv was geweest. Melding betalingsonmacht volstaat niet voor disculpatie. Eiser heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Hetgeen hij heeft aangevoerd is onvoldoende voor disculpatie. Het feit dat de limited niet is aangesproken is niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/6944
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft eiser bij beschikking aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingaanslagen loonheffingen, omzetbelasting en vennootschapsbelasting tot een totaalbedrag van € 54.794.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2015 de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 20 november 2015, ontvangen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op dezelfde dag, beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank, alwaar het eveneens op 20 november 2015 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [A] en mr. [B] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Gelijktijdig met het onderhavige beroep is het beroep met zaaknummer 15/6947 ter zitting behandeld. Dit betreft het beroep van een andere aansprakelijkgestelde voor dezelfde belastingschulden.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is een van de bestuurders van [C] Limited. Dit is een naar Engels recht opgerichte vennootschap die is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk.
2. [C] Limited participeert in en is bestuurder van de commanditaire vennootschap [D] .
3. Aan [D] zijn diverse belastingaanslagen opgelegd, die onbetaald zijn gebleven. Dit betreft naheffingsaanslagen loonheffing over de tijdvakken november 2010 tot en met juni 2011 en over het tijdvak 2011, naheffingsaanslagen omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2013 en ieder kwartaal van 2014, voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting over 2010 en 2011 en definitieve aanslagen vennootschapsbelasting over 2012 en 2013. Bij beschikking van 16 april 2015 is eiser als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze niet betaalde belastingaanslagen op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 33, derde lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW).
Geschil
4. In geschil is of eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van [D] . De hoogte van het bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld is tussen partijen voor het overige niet in geschil.
Beoordeling van het geschil
5. Op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de IW is ieder van de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen, verschuldigd door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede wordt verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam. In het vierde lid is bepaald dat degene die aansprakelijk is, niet aansprakelijk is voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan.
Toepasselijkheid artikel 33 van de IW
6. De rechtbank stelt voorop dat een commanditaire vennootschap geen rechtspersoonlijkheid bezit. Dit volgt uit de civielrechtelijke jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 21 februari 1950, NJ 1950/603). Eiser heeft aangevoerd dat de Hoge Raad op dit oordeel zou zijn teruggekomen in het arrest van 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, omdat daarin is overwogen - anders dan voorheen - dat het faillissement van een vof niet automatisch het faillissement van de vennoten meebrengt. In rechtsoverweging 3.4.1. begint de Hoge Raad zijn oordeel echter met de zin “Een vof heeft geen rechtspersoonlijkheid”. Op dat oordeel is dus niet teruggekomen. De nuancering die vervolgens is aangebracht ter zake van faillissementssituaties heeft geen betrekking op de hier voorliggende vraag.
7. Het voorgaande betekent dat artikel 33 van de IW in dit geval van toepassing is. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank niet anders doordat het lichaam dat de bestuurder van [D] vormt in het buitenland is gevestigd en naar buitenlands recht is opgericht. Op de in Nederland verschuldigde belasting is het Nederlandse belastingrecht van toepassing. Op de aansprakelijkheid voor de Nederlandse belastingschuld van een naar Nederlands recht opgerichte cv is evenzeer Nederlands recht van toepassing. De rechtbank ziet geen aanleiding in dat opzicht af te wijken van de regels voor civiele aansprakelijkheid die zijn opgenomen in de artikelen 10:117 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Van belang is dat het hier niet gaat om aansprakelijkheid voor een schuld van [C] Limited maar om aansprakelijkheid voor een schuld van [D] . Het Nederlandse recht beheerst de vraag wie aansprakelijk is uit hoofde van de hoedanigheid van bestuurder. Dat de bestuurder een naar buitenlands recht opgericht lichaam is, heeft daarop geen invloed (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6649).
8. Eiser heeft aangevoerd dat de toepassing van artikel 33 IW er niet toe mag leiden dat hij als bestuurder van een vennootschap naar Engels recht benadeeld zou zijn ten opzichte van een bestuurder van een vennootschap naar Nederlands recht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Ook wanneer een Nederlandse vennootschap bestuurder was geweest van [D] , en eiser bestuurder was geweest van die Nederlandse vennootschap, was artikel 33 van de IW van toepassing geweest op de onbetaald gebleven belastingschulden van de cv. De bestuurder van een limited wordt dus in deze situatie niet anders behandeld dan de bestuurder van bijvoorbeeld een naamloze vennootschap. Daarom is geen sprake van een schending van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Disculpatie
9. Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is voldaan. Hiermee wordt een beroep gedaan op de disculpatiemogelijkheid van artikel 33, vierde lid, van de IW.
10. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de last rust de feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, die het oordeel kunnen dragen dat het niet aan hem te wijten is dat er te weinig belasting is voldaan. Eiser heeft in de stukken slechts aangevoerd dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld omdat hij op 25 november 2011 een melding van betalingsonmacht heeft gedaan. Verweerder heeft schriftelijk bevestigd dat een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht is gedaan. Anders dan in bijvoorbeeld artikel 36 van de IW (de bestuurdersaansprakelijkheid voor bepaalde belastingen verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam) is echter in artikel 33 van de IW geen meldingsregeling opgenomen. Overigens geldt ook in artikel 36 van de IW de melding zelf niet als disculpatie, maar speelt deze slechts een rol in de bewijslastverdeling. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de melding geen zelfstandige betekenis heeft voor de beoordeling van de verwijtbaarheid en slechts één omstandigheid is in de mee te wegen feiten en omstandigheden.
11. Ter zitting is het beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid nader toegelicht. [D] verkocht hotelbonnen in de vorm van een abonnement. Nadat de Autoriteit Consument & Markt zich op het standpunt stelde dat de activiteiten in strijd kwamen met de Timesharerichtlijn, werd een last onder dwangsom opgelegd en later nog een boete. [D] moest haar activiteiten daarom staken. Daardoor liepen de inkomsten zeer plotseling zeer sterk terug en konden de belastingschulden niet worden betaald. Er is toen direct een melding betalingsonmacht gestuurd. Uit de reactie van verweerder leidde eiser af dat hij verder niets hoefde te doen. Eiser is niet meegedeeld dat de melding geen juridische waarde had. De melding is geaccepteerd. Er is vervolgens nog gesproken over een betalingsregeling. Een aantal abonnementen liep nog door. Hieruit had nog een deel van de belastingschuld betaald kunnen worden. Er is later nog een betalingsvoorstel gedaan. Er is met verweerder echter geen overeenstemming bereikt. Het is nooit de bedoeling van eiser geweest de verschuldigde belasting niet te betalen. Ook heeft het oprichten van een limited daarmee niet te maken. Eiser wilde eenvoudigweg geen vermelding van zijn gegevens in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarom was hem geadviseerd een limited tussen hem en de cv te schuiven.
12. Verweerder heeft betwist dat [D] voor de onderhavige schulden een betalingsvoorstel heeft gedaan. Er is met eiser wel gesproken over belastingschulden, maar niet over de onderhavige. Voor het overige stelt hij zich op het standpunt dat hetgeen eiser aanvoert onvoldoende is om hem te disculperen.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stellingen, voor zover betwist, onvoldoende heeft onderbouwd. Niet duidelijk is of en, zo ja, op welk moment een betalingsvoorstel is gedaan voor de onderhavige schulden en ook heeft eiser niet toegelicht wat dit voorstel inhield. Daarnaast behoort het feit dat de inkomsten zeer plotseling zeer sterk terugliepen doordat de werkzaamheden niet meer uitgeoefend konden worden in beginsel tot het bedrijfsrisico van eiser. Hij heeft niet onderbouwd dat hij zich er op voorhand voldoende van heeft vergewist dat de activiteiten van de cv toegestaan waren. Daar komt nog bij dat het deels om zakelijke belastingen gaat. De loonheffing moet zijn ingehouden en de omzetbelasting moet in rekening zijn gebracht. Niet is toegelicht waarom deze bedragen niet betaald hadden kunnen worden. Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om hem te disculperen.
Volgorde van aansprakelijkheid
14. Ten slotte heeft eiser betoogd dat verweerder in de eerste plaats de limited had moeten aanspreken tot betaling. Door eiser aansprakelijk te stellen, zonder eerst bij de belastingschuldige in te vorderen, heeft verweerder, aldus eiser, gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel.
15. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat niet [C] Limited, maar [D] de belastingschuldige is. Kennelijk heeft [D] onvoldoende verhaal geboden. Voorts is verweerder in beginsel vrij in zijn keuze wie van de bestuurders wordt aangesproken. Artikel 33 van de IW bepaalt immers dat ieder van de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk is. Er is geen wettelijke regeling die verweerder verplicht de door eiser voorgestane rangorde van aansprakelijkstelling toe te passen. Verweerder is daarbij gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar dat die zijn geschonden is niet aannemelijk geworden.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Boon, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 juli 2017 de griffier is buiten staat deze uitspraak |
||
te ondertekenen griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |