Rechtbank Gelderland, 13-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4712, AWB - 16 _ 5455
Rechtbank Gelderland, 13-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4712, AWB - 16 _ 5455
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 september 2017
- Datum publicatie
- 4 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:4712
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:2, Bekrachtiging/bevestiging
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:863, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 5455
Inhoudsindicatie
Schenkbelasting. Heeft eiseres een schenking ontvangen?
Eiseres en haar echtgenoot zijn getrouwd op huwelijksvoorwaarden, die een wettelijk deelgenootschap inhouden. Zij hebben een overeenkomst gesloten, gedateerd 28 september 2009, op grond waarvan eiseres recht op € 10.000.000 heeft. Hierbij bevindt zich een betalingsschema. Ook is in de overeenkomst opgenomen dat de echtelijke woning in een stichting zal worden ondergebracht. In 2012 gaan verschillende vennootschappen van de echtgenoot failliet. Dit leidt tot een FIOD-onderzoek.
De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst geen uitvoering van de huwelijksvoorwaarden inhouden. Een andere grond voor de overeenkomst is niet gesteld, zodat sprake is van een schenking.
Eiseres heeft onvoldoende gesteld ter onderbouwing dat de betaling heeft gestrekt tot uitvoering van een natuurlijke verbintenis. Hierbij betrekt de rechtbank dat de schenking tijdens huwelijk heeft plaatsgevonden en dat eiseres onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing dat haar inspanningen in de onderneming van de man deze vergoeding rechtvaardigden. Ook volgt uit de feiten niet dat de echtgenoot zich gedrongen heeft gevoeld om die reden te betalen.
De rechtbank komt op grond van de feiten die volgen uit het FIOD-onderzoek en de stellingen van verweerder tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de schenking in 2010 heeft plaatsgevonden.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/5455
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] FB),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag schenkbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2016 de aanslag schenkbelasting gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 september 2016, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 juni 2017 is aan partijen een vooraankondiging voor de voorgenomen zitting op 24 augustus 2017 toegezonden. Van eiseres is geen bericht van verhindering ontvangen. Vervolgens is eiseres bij aangetekende brief van 12 juli 2017 uitgenodigd voor de zitting. De gemachtigde heeft per brief van 16 juli 2017 een verzoek tot uitstel ingediend vanwege een verblijf in het buitenland. Dit verzoek is bij brief van 18 juli 2017 afgewezen, omdat het verzoek niet is ingediend binnen een week na verzending van de aankondiging van de datum van de zitting en naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gewichtige redenen in de zin van het Procesreglement bestuursrecht. Gelet op het feit dat een vooraankondiging is verzonden, waarop niet is gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat het voor risico komt van eiseres dat de gemachtigde op het tijdstip van de zitting andere verplichtingen heeft, nog daargelaten dat de gemachtigde niet heeft toegelicht wanneer hij met die omstandigheid bekend is geworden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Eiseres is zonder nader bericht niet verschenen. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en mr. [A] verschenen.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is in 1979 op huwelijksvoorwaarden gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenoot). Deze huwelijksvoorwaarden behelzen uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap en de instelling van een wettelijk deelgenootschap als bedoeld in het destijds geldende artikel 1:132 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij zijn hierover, voor zover van belang, het navolgende overeengekomen:
“Artikel 6.
1. Na de ontbinding van het huwelijk, zomede bij scheiding van tafel en bed en indien de echtgenoten tijdens huwelijk van huwelijksgoederenregiem mochten veranderen, komt aan ieder van de echtgenoten (of aan zijn of haar rechtverkrijgenden) toe:
a. hetgeen ieder ten huwelijk aanbracht, zowel actief als passief;
b. hetgeen ieder tijdens huwelijk door vererving, making (…) schenking of op andere wijze om niet verkregen heeft;
schulden in een erfenis begrepen, schulden of lasten aan andere makingen of schenkingen verbonden,blijven eveneens privé;
c. hetgeen door wederbeleggeing, zowel aan actief als passief in de plaats is gekomen van de bestanddelen onder a en b vallende, daaronder begrepen een eventuele vordering op de andere echtgenoot of een schuld aan die echtgenoot indien staande huwelijk vermogensverschuiving van bestanddelen als onder a en b bedoeld tussen de echtelieden heeft plaatsgehad.
2. De na toepassing van het in de vorige alinea bepaalde overblijvende activa en passiva komen aan de echtgenoten tezamen toe.
Uit de desbetreffende activa moeten de desbetreffende passiva worden betaald, terwijl hetgeen er dan nog overblijft moet worden verdeeld als ware het eigendom van de beide echtgenoten, ieder voor de helft.”
2. Eiseres en de echtgenoot hebben een overeenkomst gesloten, gedateerd [2009] , met de titel “Verrekening verleden huwelijkse voorwaarden (Verrekening van het verleden bij periodiek verrekenbeding)” (hierna: de overeenkomst). Hierin is onder meer overeengekomen dat de echtgenoot aan eiseres een bedrag van € 10.000.000 verschuldigd is. Dit bedrag is aangemerkt als een te verrekenen bedrag aan overgespaarde inkomsten. De overeenkomst is ondertekend door eiseres, de echtgenoot en hun beide kinderen. In een document met dagtekening 14 oktober 2009 is een betalingsschema opgenomen. Op grond hiervan zou op 31 december 2009, 30 juni 2010, 31 december 2010 en 30 juni 2011 telkens € 2.000.000 worden betaald, op 31 december 2011 € 1.000.000 en vervolgens op 30 juni 2012 en 31 december 2012 telkens € 500.000. In de overeenkomst is ook afgesproken om de echtelijke woning in een stichting onder te brengen.
3. Met dagtekening [2010 1] heeft [gemachtigde] FB (hierna: [gemachtigde] ), belastingadviseur van eiseres en de echtgenoot, een stuk opgesteld getiteld “Estate planning voor de heer en mevrouw [Y & X] ”. Hierin wordt onder meer de inhoud van de huwelijksvoorwaarden uiteengezet en de uitwerking daarvan. In de conclusie is onder meer
vermeld dat eiseres bij echtscheiding of overlijden slechts recht heeft op een relatief klein deel van het huwelijksvermogen. Ook schrijft [gemachtigde] :
“Wellicht wenst u naar aanleiding van het voorgaande het recht van mevrouw [X] in het huwelijksvermogen uit te breiden. Hoe dit gebeurt, zal dan zeer zorgvuldig bepaald moeten worden, om te voorkomen dat dit als een schenking wordt gezien. (…)”
De overeenkomst van [2009] wordt in het stuk niet genoemd.
4. Op [2012 1] zijn verschillende vennootschappen waarvan de echtgenoot bestuurder en aandeelhouder was, en die deel uitmaakten van de [B] , failliet verklaard. Op [2012 2] is de echtgenoot zelf failliet verklaard. De FIOD heeft in de jaren 2013 en 2014 een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke faillisementsfraude door eiseres, de echtgenoot en de beide kinderen uitgevoerd. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt met dagtekening 3 november 2014. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld (pagina’s 15, 16, 18 en 65):
“Naast de correspondentie is er in de woning ook een uitnodiging van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [C] BV van [2010 2] met daarbij de notulen van dezelfde vergadering aangetroffen.
In de notulen wordt het volgende besluit vastgelegd:
de aanwezigen in hun hoedanigheid van bestuurder/certificaathouder en aandeelhouder van [C] B.V./ [D] . [E] BV. [F] BV en [G] BV en [Y] , stemmen in om [H] B.V. toe te staan € 2.050.000,-- (zegge: tweemiljoenvijftigduizend euro) borgtocht/pandrecht te verlenen ten laste van [H] B.V. op verzoek van aandeelhouder [Y] (1953). Het bedrag ad € 2.050.000,-- (zegge: tweemiljoen vijftigduizend euro) is door dit besluit feitelijk eigendom van mevrouw [X] , die op verzoek van bovenstaande partijen aanwezig is op deze vergadering. [H] B.V. verkrijgt hierdoor een vordering op [Y] (1953) ad € 2.050.000 (zegge: tweemiljoenvijftigduizend euro). De aanwezigen zijn op de hoogte dat het bedrag onderdeel uitmaakt van de ‘Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden’ d.d. [2009] .
(…)
Op de vraag of hij de verrekening huwelijkse voorwaarden kende (…) antwoordde de heer [gemachtigde] :
“Dit heb ik voor het eerst gezien in augustus september 2013. De curator had dit stuk aangetroffen. Ik heb toen gezegd dat ik dit stuk voor het eerst zag”.
(…)
Bij vraag 70 staat:
Zijn de pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht en Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden door u of uw man of derden gemaakt?
Het eerste, handgeschreven, antwoord is:
Niet door mij gemaakt, door mijn man of in opdracht van mijn man.
In het tweede, uitgewerkte, antwoord staat:
Mijn man heeft dat opgemaakt al dan niet met een juridisch adviseur en/of accountant.
Met de pen is daar weer aan toegevoegd (…):
en is opgemaakt dit naar aanleiding van de BAVA [2010 2] ten kantore van [I]
(…)
[X] verklaarde (…):
“De toevoeging met de pen is mijn handschrift. Ik weet zo gauw even niet wat BAVA betekent. Ik weet ook zo gauw niet waarom ‘en is opgemaakt’ is doorgehaald.”
(…)
Op de vraag hoe hij verklaarde dat dit stuk gedagtekend is op een datum welke ligt vóór het opstellen van de estate planning, antwoordde de heer [gemachtigde] :
“(…)
Ik heb richting de advocaat van [Y] laten weten dat ik dit stuk niet kende en niet wist of dit stuk bruikbaar was. Ik heb niets van deze stukken in een aangifte verwerkt dus ik heb geen actie hoeven te ondernemen richting de fiscus. (…) Tijdens de bespreking in het voorjaar van 2010 heeft [Y] nooit tegen mij gezegd dat er feitelijk in 2009 al een overeenkomst lag. Als u zegt dit vreemd te vinden moet ik zeggen dat ook ik dit niet kan verklaren. Ik heb letterlijk tegen de advocaat, [J] , van [Y] gezegd dat ik niet ga zeggen stukken uit 2009 te kennen terwijl dat niet zo was”.
Op de vraag of [gemachtigde] ten tijde van het opmaken van de Estate planning op [2010 1] wist dat er een verrekening huwelijkse voorwaarden was, antwoordde [Y] sr.:
“Ik weet niet of dit besproken is. Het lijkt mij sterk dat [gemachtigde] hier niets van wist.”
(…)
In oktober 2010 zegt de ABN AMRO het krediet op en geeft [I] tot 1 oktober 2011 (…) haar gehele schuld af te lossen.”
5. De overdracht van de woning aan een stichting heeft op [2010 3] plaatsgevonden. De eerste deelbetaling aan eiseres heeft plaatsgevonden op 4 januari 2011. Dit betreft een bedrag van € 2.050.000. In 2011 en 2012 hebben nog verschillende betalingen plaatsgevonden.
Geschil
6. In geschil is of de aanslag schenkbelasting terecht is opgelegd. Het gaat daarbij om de vraag of sprake is geweest van een schenking.
Beoordeling van het geschil
7. Eiseres betwist dat sprake is van een belastbare schenking. Volgens eiseres heeft een tussentijdse afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden plaatsgevonden. Ook kan de overeengekomen verrekening worden aangemerkt als de voldoening aan een natuurlijke verbintenis waarop de vrijstelling van artikel 33, onder 12°, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) van toepassing is. Eiseres heeft gesteld dat sprake was van een dringende morele verplichting van de echtgenoot om aan haar een deel van zijn vermogen te laten toekomen.
Duiding van de overeenkomst
8. Tot 2002 was het wettelijk deelgenootschap in de wet opgenomen. Voor de uitleg van de huwelijksvoorwaarden van eiseres en de echtgenoot zijn de oude wettelijke bepalingen nog steeds van belang. Het wettelijk deelgenootschap verplicht echtgenoten de vermeerdering van hun vermogen die tijdens de duur van het deelgenootschap plaatsvindt te delen. Het deelgenootschap eindigt op grond van artikel 1:134 (oud) van het BW door het eindigen van het huwelijk, door scheiding van tafel en bed, door een vonnis dat het deelgenootschap opheft of door een opheffing bij latere huwelijksvoorwaarden. Partijen zijn hiervan in hun huwelijksvoorwaarden niet afgeweken. Geen van de genoemde situaties heeft zich voorgedaan. Voor zover de overeenkomst al zou moeten worden opgevat als een poging tot wijziging van de huwelijksvoorwaarden, kan een dergelijke wijziging niet aan de orde zijn. Huwelijksvoorwaarden moeten op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan (artikel 1:115 van het BW). De huwelijksvoorwaarden zijn dus niet gewijzigd. Op grond van de bestaande huwelijksvoorwaarden had eiseres geen vorderingsrecht op de echtgenoot, omdat een dergelijk recht pas bij het eind van het deelgenootschap ontstaat. De redenering dat de tussentijdse vermogensgroei alvast gedeeld is, is onjuist. Niet alleen heeft verweerder aangevoerd dat de vermogensgroei van de echtgenoot bestond uit privévermogen, zelfs als de vermogensgroei wel betrekking heeft op te delen vermogen, bestaat er geen recht op deling bij voorbaat. Er moet immers aan het eind van het deelgenootschap worden bepaald wat de vermogensgroei is. Dit kan niet op voorhand worden vastgesteld. Als het vermogen eerst toeneemt en vervolgens weer evenveel afneemt, is er niets te delen. Nu de echtgenoot inmiddels failliet is verklaard, is dit overigens ook niet een louter theoretische mogelijkheid.
9. Met de overeenkomst is een vorderingsrecht van eiseres op de echtgenoot ontstaan dat niet voortvloeit uit de huwelijksvoorwaarden. Een andere grond voor de overeenkomst is niet gesteld, behoudens de hierna te bespreken natuurlijke verbintenis. Er heeft door de overeenkomst een vermogensverschuiving van € 10.000.000 van de echtgenoot naar eiseres plaatsgevonden, waardoor de echtgenoot is verarmd en eiseres is verrijkt. Voorafgaand aan de overeenkomst was geen sprake van een door eiseres afdwingbaar recht op dit bedrag. Dit brengt mee dat sprake is van een schenking in de zin van artikel 1, zevende lid, van de SW. Hieronder valt immers ook de voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
10. Indien en voor zover de schenking heeft gestrekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis, is de verkrijging vrijgesteld van schenkbelasting. Omdat de hoofdregel is dat de verkrijging belast is en eiseres zich beroept op de vrijstelling, ligt het op de weg van eiseres aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. Zij heeft hiertoe aangevoerd - samengevat - dat zij een belangrijke rol had in de zakelijke activiteiten van de echtgenoot. Zij zorgde voor een stabiele en solide basis. Zij heeft in de loop der jaren steeds meer als klankbord gefungeerd voor lastige zakelijke problemen. Ook heeft zij gewerkt als (onbezoldigd) adviseur. Zij was organisator en gastvrouw tijdens vele bijeenkomsten met klanten, relaties en werknemers. Een deel van het succes van de zakelijke activiteiten van de echtgenoot is toe te rekenen aan haar inspanningen, aldus eiseres. De huwelijksvoorwaarden doen volgens haar geen recht aan de feitelijke situatie. In 2005 heeft eiseres de echtgenoot verzocht aan haar een deel van het vermogen te laten toekomen, omdat dit haar moreel gezien toekwam. Vanwege een conflict tussen de echtgenoot en zijn broer, heeft ze de echtgenoot niet onder druk willen zetten en de discussie tijdelijk in de ijskast gezet. In augustus 2007 is zij hierop teruggekomen. Eiseres wilde ongeveer de helft van het vermogen, maar de echtgenoot wilde niet verder gaan dan € 10.000.000.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende gesteld ter onderbouwing van de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis. De vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis moet in de eerste plaats naar objectieve maatstaven worden beoordeeld. Aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie voldoet, komt geen beslissende betekenis toe (zie Hoge Raad 9 november 1990,
, NJ 1992, 212). Voor het subjectieve inzicht van degene die de prestatie ontvangt geldt dit evenzeer.12. Van belang is dat de schenking tijdens het huwelijk heeft plaatsgevonden. Weliswaar kunnen tijdens het huwelijk investeringen worden gedaan ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis, maar gewoonlijk gaat het dan om aankopen op naam van de een die (mede) door de ander gefinancierd worden en wordt pas aan het eind van het huwelijk de balans opgemaakt. Dat heeft er mede mee te maken dat bij de natuurlijke verbintenis veelal een verzorgingsgedachte een rol speelt: de ene echtgenoot kan zich gedrongen voelen de andere echtgenoot na het huwelijk verzorgd achter te laten. In de verzorging tijdens het huwelijk wordt in de regel al voorzien door artikel 1:81 van het BW, dat bepaalt dat echtgenoten verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. In dat licht heeft eiseres onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat sprake was van een natuurlijke verbintenis van de echtgenoot jegens haar vanwege de inspanningen die zij tot dat moment had verricht in de onderneming van de echtgenoot. Dat die inspanningen overtroffen wat van een echtgenoot verwacht kan worden, is niet onderbouwd en te minder is onderbouwd dat haar inspanningen zodanig waren dat deze een vergoeding van € 10.000.000 rechtvaardigden. Dat eiseres van mening was dat zij hiertoe gerechtigd was, is gelet op de geobjectiveerde toets niet voldoende.
13. Aan het voorgaande kan in het kader van de vrijstelling van schenkbelasting nog worden toegevoegd dat de betaling ook moet hebben gestrekt ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis, met andere woorden: de echtgenoot moet ook hebben bedoeld daaraan te voldoen. Uit de stellingen van eiseres omtrent de feitelijke gang van zaken kan geenszins worden afgeleid dat de echtgenoot zich gedrongen heeft gevoeld de vergoeding om de door haar gestelde redenen te betalen en dat hij vanuit die beweegreden heeft gehandeld.
14. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een belaste schenking.
Jaar van schenking
15. In het feit dat eiseres zich op het standpunt stelt dat de overeenkomst dateert van [2009] ziet de rechtbank, in navolging van verweerder, aanleiding volledigheidshalve in te gaan op de vraag of terecht over 2010 is geheven.
16. Verweerder heeft aangevoerd dat de overeenkomst is geantedateerd. Ter onderbouwing van de stelling dat de schenking in 2010 heeft plaatsgevonden, wijst verweerder in de eerste plaats op de verklaring van eiseres ten overstaan van de FIOD, dat de overeenkomst is opgesteld naar aanleiding van de buitengewone aandeelhoudersvergadering op [2010 2] . Verder is [gemachtigde] in het voorjaar van 2010 benaderd om een advies te geven over estate planning, maar hij is daarbij niet op de hoogte gesteld van de overeenkomst. De echtgenoot heeft nog in oktober 2010 de wens geuit de woning aan eiseres en de kinderen over te dragen, hoewel in de overeenkomst al een andere afspraak zou zijn opgenomen. Op grond van het betalingsschema had bovendien vanaf 2009 al meermalen betaald moeten worden. Aan dit betalingsschema is geen uitvoering gegeven, maar kort na [2010 2] heeft - op 4 januari 2011 - wel een eerste betaling plaatsgevonden.
17. Beoordeeld moet worden op welk moment de schenking is aangegaan. Op grond van de stellingen van verweerder, en mede in het licht van de feiten die volgen uit de hiervoor geciteerde gedeelten uit het proces-verbaal van de FIOD van 3 november 2014, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de schenking in 2010 heeft plaatsgevonden. Daarbij is mede van belang dat uit de verklaring van de echtgenoot kan worden afgeleid dat het voor de hand zou liggen dat [gemachtigde] op de hoogte was geweest van de overeenkomst als die er in het voorjaar van 2010 al was geweest. Eiseres heeft de stellingen van verweerder ook onvoldoende, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Daarbij weegt mee dat de FIOD weliswaar brieven met dateringen in 2009 heeft aangetroffen die de door eiseres gestelde gang van zaken zouden kunnen onderbouwen, maar dat de juistheid van die datering niet kan worden vastgesteld, doordat deze niet zijn terug te vinden op de laptops van eiseres en de echtgenoot. De verklaring van eiseres dat zij brieven niet opsloeg en dat door de jaren heen verschillende laptops zijn gebruikt acht de rechtbank niet geloofwaardig. Deze stelling is bovendien niet onderbouwd met bewijsstukken en doet voor het overige aan de constatering dat er geen enkel objectief aanknopingspunt is voor de juistheid van de datering van de overeenkomst in 2009 niet af. De rechtbank wijst er daarbij tevens op dat de overdracht van de woning aan de stichting pas op [2010 3] heeft plaatsgevonden.
18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. R.A. Boon en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 september 2017 de griffier is buiten staat deze uitspraak |
||
te ondertekenen griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |