Rechtbank Gelderland, 15-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4737, AWB - 17 _ 530
Rechtbank Gelderland, 15-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4737, AWB - 17 _ 530
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 15 september 2017
- Datum publicatie
- 28 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:4737
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:10720, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 530
Inhoudsindicatie
Artikel 8.15 Wet IB 2001 (tekst 2014). Alleenstaande-ouderkorting. Het is voor eiser niet mogelijk om met zijn zoon ingeschreven te staan op hetzelfde woonadres (een recreatiewoning). Wel staan zij ingeschreven op hetzelfde briefadres. Aan de wettelijke inschrijvingseis wordt niet voldaan. Eiser beroept zich echter met succes op begunstigend beleid ten aanzien van binnenvaartschippers (BLKB 2011/1208M) voor wie inschrijving op hetzelfde woonadres evenmin mogelijk is en inschrijving op hetzelfde briefadres volstaat. Tegen de achtergrond van het begunstigende beleid is de situatie van eiser hiermee vergelijkbaar. Aangezien overigens aan de voorwaarden voor toepassing van de alleenstaande-ouderkorting wordt voldaan, heeft eiser hier ook recht op.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/530
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.46.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.016. Tevens is bij beschikking € 128 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2016 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij elektronisch beroepschrift, ingediend bij de rechtbank op 27 januari 2017, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is gehuwd geweest en heeft drie kinderen, onder wie zijn zoon [B] , geboren op [1999] (hierna: de zoon).
2. Gedurende het gehele jaar 2014 stond eiser in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het briefadres [A-straat 1] te [Q] . Het betreft het zakelijke adres van eiser, zonder woonbestemming.
3. Met ingang van [2014] staat ook de zoon op dat briefadres ingeschreven in de Brp. Daarvoor stond de zoon evenals de andere kinderen van eiser ingeschreven op het woonadres van de moeder, de ex-echtgenote van eiser, in [R] .
4. Feitelijk woonde eiser, vanaf omstreeks juni 2014 samen met de zoon, in een recreatiewoning aan de [A-straat 2] te [Z] . Inschrijving op dat adres in de Brp was in het jaar 2014 niet mogelijk.
5. Eiser had in het jaar 2014 geen fiscale partner.
6. In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 heeft eiser de alleenstaande-ouderkorting geclaimd. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder de alleenstaande-ouderkorting niet verleend.
Geschil
7. In geschil is of eiser recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting.
8. Eiser stelt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet met zijn zoon op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de Brp, aangezien inschrijving op dat adres onmogelijk was. Uit de Brp volgt dat hij vanaf medio juni 2014 met zijn zoon wel op hetzelfde briefadres ingeschreven heeft gestaan. Van het dubbel claimen van de alleenstaande-ouderkorting is en kan ook geen sprake zijn. Bovendien vormt een inschrijving op hetzelfde briefadres geen belemmering voor het toekennen van een kindgebonden budget en kinderbijslag. Hij betoogt dat sprake is van rechtsongelijkheid.
9. Verweerder neemt het standpunt in dat inschrijving op hetzelfde woonadres een wettelijke voorwaarde is voor toepassing van de alleenstaande-ouderkorting, waaraan in het geval van eiser niet wordt voldaan, ook al staan eiser en de zoon in de Brp ingeschreven op hetzelfde briefadres. De voorwaarden voor het toekennen van een kindgebonden budget en kinderbijslag verschillen in die zin.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001; tekst 2014) geldt de alleenstaande-ouderkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden: a) geen partner heeft, b) een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de Brp, en c) deze huishouding voert met geen ander dan kinderen waarvan de jongste bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.
11. Het geschil spitst zich toe op de voorwaarde - hiervoor genoemd onder b) - dat eiser en de zoon in de Brp ingeschreven moeten staan op hetzelfde woonadres (hierna: de inschrijvingseis). Niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
12. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met de inschrijvingseis ten doel heeft gehad te voorkomen dat ten aanzien van hetzelfde kind door twee (gescheiden) ouders in situaties van co-ouderschap de alleenstaande-ouderkorting zou kunnen worden genoten (Kamerstukken I, 1999/2000, 26 727 en 26 728, nr. 202c, blz. 53 en Handelingen I, 1999/2000, nr. 27, blz. 1300).
13. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de tekst van artikel 8.15 van de Wet IB 2001 en voormelde wetsgeschiedenis geen ruimte om af te wijken van de inschrijvingseis. Met deze inschrijvingseis is de wetgever ook binnen de hem toekomende (ruime) beoordelingsvrijheid gebleven, zodat van schending van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR en artikel 14 van het EVRM, geen sprake is (zie Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6826).
14. In zijn besluit van 11 november 2011, nummer BLKB 2011/1208M (hierna: het Besluit), heeft de staatssecretaris van Financiën met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een goedkeuring verleend voor situaties waarin inschrijving op hetzelfde woonadres niet mogelijk is. Het besluit luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Vraag
Een kind woont samen met zijn ouder(s)/verzorger(s) aan boord van een binnenschip. Omdat het binnenschip geen vaste ligplaats heeft, is inschrijven op een woonadres in de basisadministratie persoonsgegevens niet mogelijk. Zij staan wel ingeschreven op hetzelfde briefadres. Voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting geldt onder meer als voorwaarde dat het kind op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Ook voor de berekening van de maximale gecombineerde heffingskorting (artikel 8.9, tweede lid, van de Wet IB 2001) kan van belang zijn dat het kind op hetzelfde woonadres als belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
Kunnen belastingplichtigen die samen met een kind aan boord wonen van een binnenschip zonder vaste ligplaats en zich ingeschreven hebben op hetzelfde briefadres, in aanmerking komen voor genoemde heffingskortingen als verder aan de overige voorwaarden wordt voldaan?
Antwoord
Nee, belastingplichtigen die samen met een kind aan boord wonen van een binnenschip zonder vaste ligplaats en zich ingeschreven hebben op hetzelfde briefadres, kunnen niet in aanmerking komen voor genoemde heffingskortingen. Dit geldt ook als wel aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de maximale gecombineerde heffingskorting en de alleenstaande-ouderkorting is namelijk één van de voorwaarden dat het kind op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
Goedkeuring
De situatie dat belastingplichtigen die samen met een kind aan boord wonen van een binnenschip zonder vaste ligplaats, niet in aanmerking kunnen komen voor genoemde heffingskortingen omdat inschrijving op een woonadres niet mogelijk is, acht ik niet in overeenstemming met de achtergrond van de regeling. Daarom keur ik het volgende goed met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule).
De belastingplichtige die samen met een kind aan boord woont van een binnenschip zonder vaste ligplaats, kan in aanmerking komen voor genoemde heffingskortingen als:
− de belastingplichtige en het kind niet op een woonadres ingeschreven kunnen staan in de basisadministratie persoonsgegevens; en
− de belastingplichtige en het kind wel op hetzelfde briefadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens; en
− verder aan de overige voorwaarden voor toepassing van genoemde heffingskortingen wordt voldaan.”
15. In het Besluit is aldus begunstigend beleid opgenomen ten aanzien van een groep belastingplichtigen (binnenvaartschippers zonder vaste ligplaats) die niet aan de inschrijvingseis kunnen voldoen. Ter zitting is het Besluit en het daarin vervatte begunstigende beleid aan de orde gesteld. Eiser ziet hierin steun voor zijn betoog dat in zijn situatie, waarin het voldoen aan de inschrijvingseis evenzeer berust op een onmogelijkheid en geen sprake is van mogelijk misbruik, aanspraak zou moeten bestaan op de alleenstaande-ouderkorting. Het niet toekennen zou in zijn visie leiden tot rechtsongelijkheid.
16. De rechtbank vat dit op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, op grond waarvan het begunstigende beleid ten aanzien van voormelde groep belastingplichtigen - gegeven de vergelijkbaarheid van de gevallen - ook op eiser moet worden toegepast.
17. De vergelijkbaarheid van de gevallen moet worden bezien in het licht van de achtergrond van het begunstigende beleid. Uit het Besluit volgt dat bedoeld is een tegemoetkoming te geven voor situaties waarin inschrijving van het kind op hetzelfde woonadres als de ouder niet mogelijk is, waardoor niet aan de wettelijke inschrijvingseis kan worden voldaan. De Staatssecretaris acht dit niet in overeenstemming met de achtergrond van de regeling. Wat de achtergrond is van de regeling van de alleenstaande-ouderaftrek en van de daarin opgenomen inschrijvingseis wordt in het Besluit verder niet uitgewerkt. Gelet op de wetsgeschiedenis kan doel en strekking van de regeling echter niet anders zijn dan het geven van een fiscale ondersteuning aan alleenstaande ouders die voldoen aan de materiële voorwaarden (geen partner, meer dan een half jaar een huishouding voeren met een kind en in belangrijke mate onderhouden van dat kind) en het door middel van een formele voorwaarde (de inschrijvingseis) voorkomen dat twee ouders aanspraak maken op de korting.
18. De situatie van eiser valt volledig binnen doel en strekking van de wettelijke regeling en van het begunstigende beleid in het Besluit. Niet in geschil is dat aan de materiële voorwaarden wordt voldaan en dat het maken van aanspraak op de korting door twee ouders zich niet kan voordoen. Net als bij binnenschippers zonder vaste ligplaats, doet zich bij eiser de situatie voor dat inschrijving op hetzelfde woonadres niet mogelijk is, maar een inschrijving op hetzelfde briefadres wel. Gelet hierop, is de situatie van eiser voor toepassing van de wettelijke regeling inzake de alleenstaande-ouderkorting vergelijkbaar met die van binnenschippers zonder vaste ligplaats waarvoor in het Besluit een goedkeuring is opgenomen. Het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur brengt met zich dat dit begunstigende beleid dan ook ten aanzien van eiser wordt toegepast (Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2576 en in een vergelijkbaar geval Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2017:7087). Dit betekent dat eiser recht heeft op toepassing van de alleenstaande-ouderkorting. Het beroep slaagt derhalve.
19. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Omdat de aanslag moet worden verminderd, dient de beschikking belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd. Het beroep is ook in zoverre gegrond.
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 36,38 (reiskosten openbaar vervoer tweede klasse voor het bijwonen van de zitting). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.016, onder toepassing van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de alleenstaande-ouderkorting;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 36,38;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechter, in tegenwoordigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 september 2017 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |