Rechtbank Gelderland, 21-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4887, AWB - 16 _ 6396
Rechtbank Gelderland, 21-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4887, AWB - 16 _ 6396
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 21 september 2017
- Datum publicatie
- 1 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:4887
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:975, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 6396
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting en formeel recht. Verschoonbare termijnoverschrijving artikel 6:11 Awb. Toch vrijstelling voor osteopaat na arrest Hoge Raad van maart 2015. Op basis van beleid geeft verweerder alleen teruggaaf van omzetbelasting over tijdvakken die gelegen zijn voor de datum van het arrest als tijdig bezwaar is gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Eiser heeft vanaf de wetswijziging in 2013, die ertoe leidde dat werd aangenomen dat hij omzetbelasting verschuldigd was, omzetbelasting op aangifte voldaan en elk kwartaal bezwaar daartegen gemaakt. Alleen voor het derde en vierde kwartaal 2014 heeft hij niet tijdig bezwaar gemaakt als gevolg van mededelingen van zijn beroepsvereniging over een op handen zijnde vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst waar hij bij aan kon haken. Toen later bleek dat eiser wel nog steeds zelf bezwaar moest maken, heeft hij dit meteen alsnog gedaan. De rechtbank oordeelt dat deze gang van zaken een verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. De bezwaren worden daarom ontvankelijk verklaard, hetgeen ertoe leidt dat eiser alsnog de ten onrechte betaalde omzetbelasting terug krijgt.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 16/6396 en 16/6397
in de zaken tussen
en
Procesverloop
Eiser heeft op 28 oktober 2014 de verschuldigde omzetbelasting over het derde kwartaal 2014 (zaaknummer AWB 16/6396, aanslagnummer [000] .B.02.4270) voldaan en op 28 januari 2015 de verschuldigde omzetbelasting over het vierde kwartaal 2014 (zaaknummer AWB 16/6397, aanslagnummer [000] .B.02.4300) voldaan.
Eiser heeft op 3 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2016 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft de bezwaren ambtshalve beoordeeld en afgewezen.
Eiser heeft daartegen bij brief van 24 oktober 2016, ontvangen door de rechtbank op 26 oktober 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [A] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarna partijen aanvullend hebben gereageerd over de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn het eens over die datum, zodat geen aanleiding bestond om partijen te vragen toestemming te geven voor afdoening van de zaken zonder nadere zitting.
De rechtbank is daarom overgegaan tot sluiting van het onderzoek.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is werkzaam als zelfstandig osteopaat en lid van de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie (hierna: NVO).
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door osteopaten de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en werd onder meer de dienstverlening van eiser in de heffing van omzetbelasting betrokken. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:744 bleek dat de dienstverlening van eiser wel onder het bereik van de vrijstelling valt.
3. Eiser heeft vanaf het eerste kwartaal 2013 ieder kwartaal bezwaar gemaakt tegen de voldoening van omzetbelasting op aangifte. In juli 2014 is hij hiermee gestopt, omdat hij meende dat dit niet meer nodig was in verband met een vaststellingsovereenkomst van NVO, waar hij bij aanhaakte. Zodra bleek dat dit niet juist was, heeft hij op 20 juli 2015 alsnog bezwaar gemaakt over het derde en vierde kwartaal 2014.
4. Verweerder heeft de voldane omzetbelasting over heel 2013 en heel 2015 aan eiser gerestitueerd. Over 2014 is teruggaaf van omzetbelasting in de uitspraak op bezwaar echter geweigerd. De bezwaren van eiser zijn niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.
Geschil
5. In geschil is of de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Tijdens de beroepsfase is verweerder alsnog tegemoetgekomen met betrekking tot het eerste en tweede kwartaal 2014 omdat het bezwaar over die kwartalen tijdig bleek te zijn ingediend. Daardoor is alleen de ontvankelijkheid over het derde en vierde kwartaal 2014 nog in geschil.
6. Thans is, naar het oordeel van de rechtbank terecht, niet meer in geschil dat het beroep van eiser niet prematuur is en dat eiser kan worden ontvangen in zijn beroep.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser met zijn bezwaarschriften van 20 juli 2015, door verweerder ontvangen op 3 augustus 2015, (ruim) buiten de wettelijke bezwaartermijn is opgekomen tegen de voldoeningen over het derde en vierde kwartaal 2014.
8. De vraag die partijen verdeeld houdt is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser is van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij – kort gezegd – heeft vertrouwd op berichtgeving van NVO over het maken van collectief bezwaar. Verweerder is van mening dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is omdat miscommunicatie tussen eiser en NVO voor rekening en risico van eiser blijft en de Belastingdienst daarin ook geen rol speelt.
9. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie in dit geval sprake. Eiser is door NVO geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst waarbij NVO tegen de voldoeningen op aangifte collectief bezwaar zou maken namens alle leden die zich daarvoor aanmeldden, de zogenoemde aanhakers. NVO had in dat kader met het Ministerie van Financiën afgesproken een aantal proefprocedures te voeren in verband met de onderhavige omzetbelastingproblematiek. Eiser heeft onweersproken gesteld dat deze berichtgeving van NVO aan eiser dateert van vóór het einde van de onderhavige bezwaartermijnen. Eiser heeft zich vóór het verstrijken van de onderhavige bezwaartermijnen bij NVO aangemeld als aanhaker en verkeerde op basis van de berichtgeving van NVO in de veronderstelling dat hij vanaf dat moment zelf geen bezwaar meer hoefde te maken tegen de voldoeningen van elk kwartaal, waaronder de voldoeningen over het derde en vierde kwartaal 2014. Per e-mail van 2 juli 2015 is eiser door NVO geïnformeerd over de voortgang van de vaststellingsovereenkomst tussen NVO en de Belastingdienst. In die e-mail heeft NVO erop gewezen dat NVO-leden (nog altijd) periodiek bezwaar moeten blijven maken tegen btw-aangiften totdat de getekende vaststellingsovereenkomst door de Belastingdienst is ontvangen. Eiser heeft - onweersproken - gesteld dat hij door die e-mail voor het eerst door NVO erover is geïnformeerd dat hij zelf bezwaar moest blijven maken, in tegenstelling tot hetgeen eiser uit de voorgaande correspondentie van NVO had afgeleid. Eiser heeft vervolgens bij brief van 20 juli 2015, door verweerder ontvangen op 3 augustus 2015, alsnog zelf bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen over het derde en vierde kwartaal 2014. Gelet op het voorgaande kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de eiser in verzuim is geweest zodat niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren over het derde en vierde kwartaal 2014 achterwege had moeten blijven. Aan dit oordeel doet niet af de stelling van verweerder dat de Belastingdienst geen rol heeft gespeeld in de communicatie tussen eiser en NVO.
10. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd voor zover de bezwaren over het derde en vierde kwartaal niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank verklaart deze bezwaren ontvankelijk. Bij die stand van zaken is niet in geschil dat eiser op grond van beleid van verweerder (Besluit BLKB2016/433M) recht heeft op teruggaaf van de ten onrechte betaalde omzetbelasting. Daarom voorziet de rechtbank zelf in de zaak door de verzochte teruggaven toe te wijzen.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
12. Ten aanzien van het griffierecht merkt de rechtbank op dat in deze twee zaken geen griffierecht is geheven zodat geen aanleiding bestaat verweerder te gelasten het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Deze zaken maakten oorspronkelijk deel uit van een cluster van vier zaken, waarvan er twee zijn ingetrokken omdat verweerder geheel is tegemoetgekomen aan eiser. In die ingetrokken zaken is het griffierecht geheven en vervolgens aan eiser vergoed.
Verzoek ambtshalve vermindering omzetbelasting
13. Hoewel het voorgaande tot de conclusie leidt dat eiser zijn voldane omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal 2014 gerestitueerd krijgt, merkt de rechtbank nog op dat verweerder de bezwaarschriften heeft aangemerkt als een verzoek om ambtshalve teruggave en dat verzoek heeft afgewezen. Die beslissing is geen voor bezwaar vatbaar besluit. Gelet op het systeem van de gesloten rechtsmiddelen staat tegen deze beslissing van verweerder geen bezwaar en beroep open. De rechtbank verklaart zich ten aanzien van het verzoek om ambtshalve teruggave daarom onbevoegd.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover deze de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren over het derde en vierde kwartaal 2014 betreffen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar in zoverre;
- verklaart de bezwaren ontvankelijk en voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder de betaalde omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal 2014 van respectievelijk € 3.840 en € 4.349 aan eiser zal restitueren;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de het vernietigde gedeelte van de uitspraken op bezwaar;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 september 2017 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |