Home

Rechtbank Gelderland, 27-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6727, AWB - 14 _ 6229

Rechtbank Gelderland, 27-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6727, AWB - 14 _ 6229

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
27 december 2017
Datum publicatie
28 december 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:6727
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6229

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Correcties naar aanleiding van boekenonderzoeken

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 14/6229 en 14/8975

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

2007

Verweerder heeft aan eiseres op 6 april 2013 voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .V.77.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 272.098. Tevens is bij beschikking € 13.259 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2014 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 augustus 2014, ontvangen door de rechtbank op 25 augustus 2014, beroep ingesteld.

2010

Verweerder heeft aan eiseres op 30 augustus 2014 voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.06.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 331.937. Tevens is bij beschikking € 9.094 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 december 2014, ontvangen door de rechtbank op 23 december 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd. Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van dupliek en nog een nader stuk ingediend. Alle stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde en diens kantoorgenoot [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [C] , mr. [D] , [E] en [F] .

De zaken met nummers 14/33, 14/35, 14/6181, 14/6182, 14/6206, 14/6229, 14/6234, 14/6235, 14/6918, 14/6919, 14/6921, 14/8172, 14/8173 en 14/8975 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. De zaken met nummers 14/8172 en 14/8173 zijn ter zitting ingetrokken.

Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een compromis te beproeven.

Op 27 februari 2017 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank geïnformeerd dat geen minnelijk overleg heeft kunnen plaatsvinden.

Op 17 maart 2017 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd over het verdere verloop van de procedures en heeft de rechtbank eiseres op haar verzoek in de gelegenheid gesteld aanvullend te mogen reageren.

Op 18 april 2017 en 29 september 2017 heeft de gemachtigde van eiseres aanvullend gereageerd. Afschriften van deze aanvullende reacties zijn aan verweerder gezonden.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 en 13 oktober 2017. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde en diens kantoorgenoot [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , [E] en [F] .

De zaken met nummers 14/33, 14/35, 14/6181, 14/6182, 14/6206, 14/6229, 14/6234, 14/6235, 14/6918, 14/6919, 14/6921 en 14/8975 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld.

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Verweerder heeft ter zitting een overzicht van de lopende beroepszaken met omschrijving van onder meer het geschil en het belang per zaak overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Daarbij zijn partijen op hun verzoek nog wel in de gelegenheid gesteld (alsnog) een compromissoire oplossing te beproeven, ook voor toekomstige, niet in geschil zijnde jaren. Op 20 november 2017 heeft verweerder de rechtbank bericht dat partijen definitief niet tot overeenstemming zullen komen.

Overwegingen

Feiten

1. Alle aandelen van eiseres zijn in handen van Stichting [G] (hierna: de stichting). Voorzitter van de stichting is [A] (hierna: [A] ). De stichting houdt tevens alle aandelen in [H] BV (hierna: [H] ). [A] houdt alle certificaten van aandelen in zowel eiseres als [H] .

2. Tot de gedingstukken behoort een geldleningovereenkomst van 10 januari 2003 tussen eiseres en [H] waarin is opgenomen dat eiseres op 24 oktober 2002 aan [H] een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.

3. Tot de gedingstukken behoort een geldleningovereenkomst van 10 januari 2003 tussen [H] en [I] BV waarin is opgenomen dat [H] op 24 oktober 2002 aan [I] BV een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.

4. Tot de gedingstukken behoort een geldleningovereenkomst van januari 2003 tussen [I] BV en [J] CV waarin is opgenomen dat [I] BV op 24 oktober (naar de rechtbank begrijpt: 2002) aan [J] CV een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.

5. Tot de gedingstukken behoort een subrogatieovereenkomst van 24 oktober 2002. Uit die overeenkomst volgt dat schuldenaren [K] BV, [L] BV en de [M] BV vanwege krediet in rekening-courant op dat moment € 2.883.500 zijn verschuldigd aan KBC Bank Nederland NV (hierna: KBC) en dat KBC tegen betaling van € 1.933.500 finale kwijting zal verlenen voor alle verplichtingen. [H] heeft zich door middel van de overeenkomst verbonden dat bedrag uiterlijk 24 oktober 2002 aan KBC te voldoen.

6. Bij akte van verpanding van [2002] hebben [K] BV, [L] BV en de [M] BV verklaard dat zij alle bestaande en toekomstige vorderingen verpanden aan [H] , eiseres, [I] BV en [J] CV. De activiteiten van [K] BV, [L] BV en de [M] BV zijn voortgezet door kleindochtermaatschappijen van [H] .

7. In de aangifte Vpb 2007 heeft eiseres haar vordering op [H] met € 425.000 afgewaardeerd ten laste van het fiscale resultaat en in de aangifte Vpb 2010 met € 500.000.

8. Op 25 januari 2011 is verweerder gestart met een boekenonderzoek naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2006 tot en met 2008. Tot de gedingstukken behoort een rapport van dat boekenonderzoek van 15 februari 2013. Verweerder heeft de afwaarderingen van de vordering op [H] ten laste van het fiscale resultaat niet geaccepteerd.

9. Voor het jaar 2007 heeft verweerder de afwaardering door middel van de onderhavige navorderingsaanslag gecorrigeerd. Het in de aangifte Vpb 2007 vermelde verlies van € 152.902 is met € 425.000 verhoogd tot € 272.098.

10. Voor het jaar 2010 heeft verweerder de afwaardering bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2010 gecorrigeerd. Het in de aangifte Vpb 2010 vermelde verlies van € 168.063 is met € 500.000 verhoogd tot € 331.937.

11. Uit het door verweerder ter zitting overgelegde overzicht van de lopende beroepszaken volgt dat het eigen vermogen van [H] zich als volgt over de jaren heeft ontwikkeld (in €):

Jaar:

Eigen vermogen

Opmerkingen

2005

6.025.032

Fiscaal vermogen volgens Vpb‑aangifte

2006

6.279.932

Idem

2007

5.395.400

Idem

2008

5.956.554

Idem

2009

9.957.635

Commercieel vermogen volgens Vpb‑aangifte

2010

6.270.706

Idem

2011

6.572.084

Idem

2012

6.571.115

Idem

2013

6.587.516

Idem

2014

6.579.242

Idem

2015

4.340.882

Idem

Geschil

12. In geschil is:

-

of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;

-

of grond bestaat voor de afwaardering(en) van de vordering op [H] .

13. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ter zake van de correctie van de afwaardering in 2007 niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Gelet op de verliezen die zijn geleden en het negatieve eigen vermogen van de vennootschappen die de activiteiten van [K] BV, [L] BV en de [M] BV hebben voortgezet, bestaat naar de mening van eiseres ruimte voor afwaardering van haar vordering op [H] .

14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt, te weten de uitkomsten van het boekenonderzoek. Ten aanzien van het materiële geschilpunt is verweerder primair van mening dat de solvabiliteit van [H] aan afwaardering van de vordering in de weg staat en subsidiair dat sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening.

15. Ter zitting van 12 en 13 oktober 2017 heeft eiseres het door haar gedane bewijsaanbod (het horen van getuigen) en haar verzoek om een integrale (proces)kostenvergoeding ingetrokken.

Beoordeling van het geschil

Vooraf: Smaad en laster

16. Voor zover eiseres zich beroept op smaad of laster jegens haar voormalig gemachtigde is de fiscale bestuursrechter onbevoegd om daar een oordeel over te geven. Voor wat de onderhavige (navorderings)aanslagen betreft heeft eiseres hieraan verder geen conclusies verbonden.

Nieuw feit (Vpb 2007)

17. Verweerder stelt dat hij beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit, omdat hij niet eerder dan tijdens het gehouden boekenonderzoek - dat is aangevangen nadat de definitieve aanslag is opgelegd - op de hoogte is geraakt van de feiten en omstandigheden rond de afwaardering van de vordering op [H] . Eiseres heeft die stelling onvoldoende weersproken. De blote stelling dat verweerder geen informatie is onthouden, is daarvoor niet afdoende.

Afwaardering vordering op [H]

18. Op eiseres rust, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, de bewijslast aannemelijk te maken dat ruimte bestaat voor afwaardering van de vordering op [H] . Met hetgeen eiseres daarvoor heeft aangevoerd, heeft zij haar stelling niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat [H] , gelet op het door verweerder opgestelde en door eiseres niet betwiste overzicht van haar eigen vermogen, niet aan haar verplichtingen jegens eiseres zou kunnen voldoen. Voor afwaardering van de vordering van eiseres op [H] bestaat daarom in de onderhavige jaren geen ruimte.

Conclusie

19. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Heffingsrente

20. Omdat eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

Proceskostenveroordeling

21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. I. Linssen en mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 december 2017

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.