Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10581, 18/00100 en 18/00101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10581, 18/00100 en 18/00101

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 december 2019
Datum publicatie
13 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:10581
Formele relaties
Zaaknummer
18/00100 en 18/00101

Inhoudsindicatie

Vpb; inspecteur bevoegd tot navordering; nieuw feit aanwezig. Belanghebbende mag vordering op haar debiteur niet ten laste van fiscale resultaat afwaarderen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat gelet op het hoge eigen vermogen van de debiteur de waarde in het economische verkeer van de vordering lager is dan de nominale waarde.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 18/00100 en 18/00101

uitspraakdatum: 10 december 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2017, zaaknummers AWB 14/6229 en 14/8975, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 272.098. Tevens is bij beschikking € 13.259 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 331.937. Tevens is bij beschikking € 9.094 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.5

Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.2 en 1.4 – bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 december 2017 ongegrond verklaard.

1.6

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , namens belanghebbende en mr. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door diens kantoorgenoot mr. [C] , alsmede mr. [D] , mr. [E] , [F] en mr. [G] namens de Inspecteur. De zaken met nummers 18/00086, 18/00087, 18/00097, 18/00098, 18/00099 en 18/00102 zijn met toestemming van partijen ter zitting gelijktijdig behandeld.

1.9

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.10

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Alle aandelen van belanghebbende zijn in handen van Stichting [H] (hierna: de stichting). Voorzitter van de stichting is [A] (hierna: [A] ). De stichting houdt tevens alle aandelen in [I] B.V. (hierna: [I] ). [A] houdt alle certificaten van aandelen in zowel belanghebbende als [I] .

2.2

Tot de gedingstukken behoort een geldleningsovereenkomst van 10 januari 2003 tussen belanghebbende en [I] , waarin is opgenomen dat belanghebbende op 24 oktober 2002 aan [I] een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.

2.3

Tot de gedingstukken behoort een geldleningsovereenkomst van 10 januari 2003 tussen [I] en [J] B.V., waarin is opgenomen dat [I] op 24 oktober 2002 aan [J] B.V. een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.

2.4

Tot de gedingstukken behoort een geldleningsovereenkomst van januari 2003 tussen [J] B.V. en [J] C.V., waarin is opgenomen dat [J] B.V. op 24 oktober (bedoeld zal zijn: 24 oktober 2002) aan [J] C.V. een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.

2.5

Tot de gedingstukken behoort voorts een subrogatieovereenkomst van 24 oktober 2002. Uit die overeenkomst volgt dat schuldenaren [K] B.V., [L] B.V. en de [M] B.V. vanwege kredietverstrekking in rekening-courant op dat moment € 2.883.500 zijn verschuldigd aan [N] N.V. (hierna: [N] ) en dat [N] tegen betaling van € 1.933.500 finale kwijting zal verlenen voor alle verplichtingen uit hoofde van die rekening-courantverhouding. [I] heeft zich door middel van deze overeenkomst verbonden het bedoelde bedrag uiterlijk 24 oktober 2002 aan [N] te voldoen.

2.6

Bij akte van verpanding van 7 december 2002 hebben [K] B.V., [L] B.V. en de [M] B.V. verklaard dat zij alle bestaande en toekomstige vorderingen verpanden aan [I] , belanghebbende, [J] B.V. en [J] C.V.. De activiteiten van [K] B.V., [L] B.V. en de [M] B.V. zijn voortgezet door kleindochtermaatschappijen van [I] .

2.7

In de aangifte in de Vpb voor 2007 heeft belanghebbende haar vordering op [I] met € 425.000 afgewaardeerd ten laste van het fiscale resultaat. In de aangifte in de Vpb voor 2010 heeft zij die vordering met € 500.000 ten laste van het fiscale resultaat afgewaardeerd.

2.8

De Inspecteur heeft de aanslag in de Vpb voor het jaar 2007 met dagtekening 10 oktober 2009 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.9

Op 25 januari 2011 is de Inspecteur gestart met een boekenonderzoek naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften in de Vpb voor de jaren 2006 tot en met 2008. Tot de gedingstukken behoort een rapport van dat boekenonderzoek van 15 februari 2013. De Inspecteur heeft de afwaarderingen van de vordering op [I] ten laste van het fiscale resultaat niet geaccepteerd.

2.10

Voor het jaar 2007 heeft de Inspecteur de afwaardering door middel van de onderhavige navorderingsaanslag met dagtekening 6 april 2013 gecorrigeerd. Het in de aangifte in de Vpb voor 2007 vermelde verlies van € 152.902 is met € 425.000 verhoogd tot een belastbare winst van € 272.098.

2.11

Voor het jaar 2010 heeft de Inspecteur de afwaardering bij het vaststellen van de aanslag in de Vpb gecorrigeerd. Het in de aangifte in de Vpb voor 2010 vermelde verlies van € 168.063 is met € 500.000 verhoogd tot een belastbare winst van € 331.937.

2.12

Uit het door de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank overgelegde overzicht van de lopende beroepszaken volgt dat het eigen vermogen van [I] zich als volgt over de jaren heeft ontwikkeld (in €):

Jaar Eigen vermogen Opmerkingen

2005 6.025.032 Fiscaal vermogen volgens Vpb‑aangifte

2006 6.279.932 Idem

2007 5.395.400 Idem

2008 5.956.554 Idem

2009 9.957.635 Commercieel vermogen volgens Vpb‑aangifte

2010 6.270.706 Idem

2011 6.572.084 Idem

2012 6.571.115 Idem

2013 6.587.516 Idem

2014 6.579.242 Idem

2015 4.340.882 Idem

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of (1) de Inspecteur voor het jaar 2007 onbevoegd was tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag (wegens het ontbreken van een nieuw feit) en, voor het jaar 2007 zo dat het geval was, of (2) grond bestaat voor de afwaardering(en) van de hiervoor – onder 2.7 – bedoelde vordering op [I] in 2007 en in 2010.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende heeft in eerste aanleg haar verzoek om een integrale proceskostenvergoeding laten varen en heeft haar eerder gedane getuigenaanbod ingetrokken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing