Home

Rechtbank Gelderland, 14-02-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:720, AWB - 15 _ 5628

Rechtbank Gelderland, 14-02-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:720, AWB - 15 _ 5628

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
14 februari 2017
Datum publicatie
14 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:720
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5628

Inhoudsindicatie

Verhuurderheffing 2014. Geen strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Geen individuele en buitensporige last

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 15/5628

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft op 29 september 2014 op aangifte € 31.888 aan verhuurderheffing over het jaar 2014 voldaan. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op aangifte.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 september 2015, ontvangen door de rechtbank op 8 september 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is in 2014 eigenaar van 124 huurwoningen in de zin van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (hierna: Wmw 2014 II). Daarnaast exploiteert zij een dienstencentrum.

2. Eiseres heeft in de aangifte de verhuurderheffing 2014 in de zin van de Wmw 2014 II als volgt berekend:

Aantal objecten

124

Som WOZ-waarden

€ 9.104.000

Vrijstelling -/-

€ 734.194

Belastbaar bedrag

€ 8.369.806

Tarief

0,381%

Verschuldigde verhuurderheffing

€ 31.888

Geschil

3. In geschil is het door eiseres voldane bedrag verhuurderheffing voor het jaar 2014. Meer specifiek is in geschil of de verhuurderheffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (Eerste Protocol) en, zo dat niet het geval is, of sprake is van een individuele en buitensporige last.

Beoordeling van het geschil

Primair: strijd met het Eerste Protocol op regelniveau?

4. Belastingheffing vormt op zichzelf een inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol. Een dergelijk inbreuk is echter toegestaan indien deze “lawful” is en er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd. Dat er een redelijke mate van evenredigheid moet bestaan tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd, vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt aan de wetgever op het terrein van het belastingrecht een ruime beoordelingsvrijheid toe.

5. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhuurderheffing op zichzelf een inbreuk vormt op het ongestoorde genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol, dat deze inbreuk is voorzien bij wet en dat de verhuurderheffing een legitiem doel in het algemeen belang dient.

6. In de parlementaire geschiedenis is als primaire doelstelling van de verhuurderheffing het genereren van inkomsten genoemd. Er is daarbij voor een verhuurderheffing gekozen omdat een belastingheffing op onroerende zaken tot een minder verstorend effect leidt dan bijvoorbeeld een tariefsverhoging in de inkomsten- of vennootschapsbelasting. Verder completeert de verhuurderheffing volgens de wetgever een belangrijk element van een pakket aan maatregelen die zijn gericht op een betere werking van de woningmarkt in de koop- en huursector (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nr. 3, p. 3-4). Gelet hierop heeft de wetgever met de verhuurderheffing de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid dan ook niet overschreden. Voor zover het standpunt van eiseres zo moet worden begrepen dat de verhuurderheffing is gericht op woningbouwcorporaties en aangezien zij dat niet is zij niet belastingplichtig is voor de verhuurderheffing, miskent het dat in de tekst van de wet een dergelijk onderscheid van het al dan niet zijn van woningbouwcorporatie niet wordt gemaakt. Het beroep faalt in zoverre.

Subsidiair: individuele en buitensporige last

7. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de verhuurderheffing bij haar een individuele en buitensporige last veroorzaakt. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke buitensporige last is beslissend de mate waarin de betrokkene in de gegeven omstandigheden wordt getroffen door de verhuurderheffing (vergelijk Hoge Raad 12 augustus 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4868). De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiseres ligt de door haar gestelde, en door verweerder betwiste, individuele en buitensporige last aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres in geen van de jaren 2010 tot en met 2015 een negatief resultaat heeft behaald. Van een structurele verliespositie is dan ook geen sprake. In zoverre wordt dan ook niet toegekomen aan de door eiseres gestelde “decent profit” (vergelijk Gerechtshof Den Haag 29 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2119, waarbij het Gerechtshof Den Haag in r.o. 8.7 eerst oordeelt dat sprake is van een structureel verliesgevende positie en als gevolg daarvan in r.o. 8.10.1 schattenderwijs een “decent profit” vaststelt). De stelling van eiseres, waarvoor zij steun ontleent aan dezelfde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag r.o. 8.10.2 slot, dat slechts de baten die opkomen bij de verhuur van de woningen relevant zijn voor de bepaling of sprake is van een individuele en buitensporige last, volgt de rechtbank niet aangezien in dit geval zoals hiervoor reeds is overwogen geen sprake is van een structureel verliesgevende situatie waarbij sprake is van een eventueel toe te kennen schadeloosstelling.

8. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.M.M. Hidders‑Li, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 februari 2017

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.