Rechtbank Gelderland, 23-02-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:880, AWB - 16 _ 102
Rechtbank Gelderland, 23-02-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:880, AWB - 16 _ 102
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 23 februari 2017
- Datum publicatie
- 23 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:880
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 102
Inhoudsindicatie
EU verdedigingsbeginsel. Hoorplicht. Proceskostenvergoeding bezwaarfase. Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in BPM kwestie (nieuwe of gebruikte personenauto)? Afspraken rond kosten rechtsbijstand en toe te kennen proceskostenvergoeding vormen bijzondere omstandigheid op grond waarvan spanning en frustratie in dit geval niet worden verondersteld aanwezig te zijn. Eventueel door gemachtigde ondervonden spanning en frustratie niet toerekenbaar aan verzoeker.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/102
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Op 3 maart 2014 heeft eiseres aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan voor een personenauto van het merk en type BMW [A] (hierna: de auto).
Verweerder heeft met dagtekening 10 juli 2014 ter zake van de auto aan eiseres een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 6.466.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2015 de naheffingsaanslag vernietigd en daarbij een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 244 toegekend.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting een pleitnota doen toekomen. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .
Overwegingen
Feiten
-
Eiseres heeft de auto in Duitsland gekocht. Aldaar was de auto op kenteken gesteld. Bij aankoop was de auto ongeveer één maand oud en had de auto 500 kilometer op de kilometerteller staan. Bij invoer in Nederland was de kilometerstand van de auto 1.036 kilometer.
-
In Nederland heeft eiseres op 3 maart 2014 aangifte BPM gedaan voor de auto. Eiseres is bij de aangifte uitgegaan van een gebruikt voertuig. Voor de berekening van de verschuldigde belasting heeft eiseres gebruik gemaakt van een koerslijst.
-
Per brief van 23 mei 2014 heeft verweerder aangekondigd dat hij voornemens is een naheffingsaanslag op te leggen. Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld vóór 6 juni 2014 schriftelijk te reageren. Eiseres heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
-
Verweerder heeft met dagtekening 10 juli 2014 een naheffingsaanslag opgelegd waarbij ter zake van de auto een bedrag van € 6.466 aan BPM is nageheven. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, gezien de kilometerstand en de leeftijd, de auto voor de heffing van BPM moet worden aangemerkt als nieuw en ongebruikt.
-
Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2015 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Aan eiseres is een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 244 toegekend.
Geschil
6. In geschil is of het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden, of de hoorplicht is geschonden in de bezwaarfase, of eiseres recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten, of eiseres recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en of verweerder de wettelijke rente over het griffierecht dient te vergoeden.
Beoordeling van het geschil
Schending Unierechtelijke verdedigingsbeginsel
7. De rechtbank is van oordeel dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel in het onderhavige geval niet is geschonden. Het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel strekt niet verder dan dat eiseres als geadresseerde van het besluit haar opmerkingen kenbaar kan maken over het haar voordien kenbaar gemaakte voornemen van verweerder (zie Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3467). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daaraan voldaan door toezending van de vooraankondiging naheffingsaanslag BPM aan eiseres (de brief van 23 mei 2014), waarbij aan eiseres de gelegenheid is geboden om te reageren. Anders dan eiseres meent is er geen rechtsregel die verweerder verplicht eiseres expliciet voor een gesprek - een mondeling onderhoud - uit te nodigen.
Schending hoorplicht
8. Met het vernietigen van de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag van € 6.466 is verweerder volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres. Gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kon verweerder daarom afzien van het horen van eiseres. De omstandigheid dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar afwijzend heeft beslist op het verzoek van eiseres om vergoeding van de werkelijke proceskosten doet daar niet aan af. Een dergelijk verzoek wordt, gelet op de tekst van artikel 7:15 van de Awb, aangemerkt als een nevenvordering en staat los van het materiële bezwaar, waaraan verweerder volledig is tegemoetgekomen (vergelijk Gerechtshof Amsterdam, 14 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3093). Verweerder was dan ook niet verplicht eiseres te horen over haar verzoek om toekenning van de werkelijk gemaakte proceskosten.
Proceskostenvergoeding bezwaarfase
9. Eiseres heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in de bezwaarfase omdat verweerder tegen beter weten in zou hebben gehandeld door de auto voor de heffing van BPM als nieuw en ongebruikt aan te merken in plaats van als gebruikt. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
10. Voor de berekening van de verschuldigde BPM maakt de Wet BPM onderscheid tussen nieuwe en gebruikte personenauto’s (artikel 9, vijfde en zesde lid, en artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992; hierna: Wet BPM). Volgens vaste jurisprudentie moet onder een nieuwe personenauto in dit verband worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt (zie recent Hoge Raad 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79).
11. Ten tijde van de aangifte BPM op 3 maart 2014 was de auto één maand oud en had de auto een kilometerstand van 1.036 kilometer. Bij aanschaf van de auto door eiseres op 25 februari 2014 had de auto een kilometerstand van 500 kilometer. De vraag of de auto - in het licht van de toetssteen van de Hoge Raad - als nieuw of als gebruikt moest worden aangemerkt is een discussie van feitelijke aard. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de leeftijd en kilometerstanden discussie mogelijk was omtrent het antwoord op de vraag of de auto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Het bij het opleggen van de naheffingsaanslag door verweerder gehuldigde standpunt dat de auto voor de heffing van BPM als een nieuwe personenauto moest worden aangemerkt was dan ook niet bij voorbaat kansloos, ook niet in het licht van het Unierecht. Op grond van het vorenstaande kan niet worden gezegd dat verweerder bij het opleggen van de naheffingsaanslag op 10 juli 2014 tegen beter weten in een onhoudbaar standpunt heeft ingenomen. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot een vergoeding van de werkelijke kosten voor het maken van bezwaar is dan ook niet gebleken.
12. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
13. Geschillen over de heffing van belastingen behoren binnen een redelijke termijn te worden beslecht. Daarvoor geldt als uitgangspunt voor de bezwaar- en beroepsfase tezamen een termijn van twee jaar (zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverwegingen 3.2 en 3.4.2). In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie (rechtsoverweging 3.9.1 van het hiervoor genoemde arrest).
14. Verweerder heeft op 17 juli 2014 het bezwaarschrift van eiseres tegen de naheffingsaanslag BPM ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2015 heeft verweerder de naheffingsaanslag vernietigd. Met de uitspraak op bezwaar is aan de door eiseres als gevolg van de naheffingsaanslag ondervonden spanning en frustratie een einde gekomen.
15. Voor zover het verzoek verband houdt met de beslissing van verweerder omtrent de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van de hoofdregel dat moet worden verondersteld dat immateriële schade is geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het onderhavige geval bijstand wordt verleend op basis van ‘no cure, no pay’, dat bij uitspraak op bezwaar volgens de hoofdregel van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan eiseres een forfaitaire proceskostenvergoeding is toegekend en dat blijkens de procesmachtiging de afspraken omtrent de door eiseres verschuldigde vergoeding voor bijstand door de gemachtigde inhouden dat de vergoeding ‘€ 2.500 excl. BTW per instantie’ bedraagt ‘voor elk gegrond bezwaarschrift wat leidt tot vergoeding van de werkelijke proceskosten’. In het onderhavige geval leidt de gegrondbevinding van het bezwaar echter niet tot een vergoeding van de werkelijke proceskosten, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat (zie overweging 11). Voor dat geval volgt uit de procesmachtiging dat de afspraken tussen eiseres en haar gemachtigde inhouden dat de door eiseres aan haar gemachtigde verschuldigde vergoeding gelijk is aan de door verweerder toegekende forfaitaire proceskostenvergoeding. Eiseres procedeert hierdoor zonder een reëel financieel risico te lopen. Dat eiseres daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden is gelet op het voorgaande ook niet aannemelijk geworden. De eventueel door de gemachtigde ondervonden spanning en frustratie kunnen niet aan eiseres worden toegerekend. In dit geval kan daarom worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (vergelijk HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361).
16. De slotsom is dat het beroep van eiseres ongegrond is.
17. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding. Voor een vergoeding van griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van de Awb bestaat evenmin aanleiding. Aan het geschilpunt betreffende het vergoeden van wettelijke rente over het griffierecht wordt daarom niet toegekomen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
constateert dat de redelijke termijn is overschreden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 februari 2017 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |