Home

Rechtbank Gelderland, 12-04-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1665, AWB - 16 _ 4173

Rechtbank Gelderland, 12-04-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1665, AWB - 16 _ 4173

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
12 april 2018
Datum publicatie
16 april 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:1665
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4173

Inhoudsindicatie

BTW-compensatiefonds, gemeente stelt sportaccommodaties ter beschikking aan basisscholen, basisscholen zijn individuele derden, geen recht op bijdrage uit BTW-compensatiefonds.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/4173

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft op de voet van artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds (hierna: Wet BCF) voor het tijdvak 2014 een bijdrage uit het fonds gevraagd van € 7.715.142. Verweerder heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 30 juni 2015 de bijdrage dienovereenkomstig vastgesteld. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 7 juli 2015 verzocht om een aanvullende bijdrage van € 36.809.

Verweerder heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 8 oktober 2015 de beschikking gehandhaafd.

Eiseres daartegen bij brief van 26 oktober 2015, ontvangen door verweerder op diezelfde dag, opgekomen.

Verweerder heeft de brief aangemerkt als een bezwaarschrift en heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2016 het bezwaar afgewezen.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 juli 2016, door de rechtbank ontvangen op 15 juli 2016, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Afschriften van deze stukken zijn aan eiseres gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Namens eiseres zijn verschenen mr. [A] en mr.drs. [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [C] en drs. [D] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres had in 2014 tien binnensportaccommodaties (hierna: de sportaccommodaties) in eigendom en exploitatie. Eiseres stelde deze sportaccommodaties ter beschikking aan sportverenigingen, basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs en individuele gebruikers. Ten aanzien van de openbare basisscholen in de gemeente zijn de sportaccommodaties ter beschikking gesteld aan Stichting [E] (hierna: de Stichting), het bestuur van de openbare basisscholen in de gemeente Nieuwegein.

2. Voor de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties aan de basisscholen en de Stichting (hierna tezamen: de basisscholen) heeft eiseres geen vergoeding ontvangen. Voor de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties aan de overige gebruikers heeft zij wel een vergoeding ontvangen.

Geschil

3. In geschil is of eiseres recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (hierna: BCF) voor zover zij de sportaccommodaties ter beschikking stelt aan de basisscholen. Primair is in geschil of de uitsluitingsgrond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet BCF van toepassing is. Subsidiair is in geschil of artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit BCF (hierna: het Uitvoeringsbesluit) van toepassing is.

4. Eiseres stelt dat de hiervoor genoemde uitsluitingsgrond niet van toepassing is. Hiertoe voert zij aan dat zij alle bassischolen en basisschoolleerlingen de mogelijkheid biedt om te kunnen sporten. Voor de vaststelling of de uitsluitingsgrond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF van toepassing is, moet worden gekeken naar diegene die daadwerkelijk gebruik maakt van de ingekochte diensten. In dit geval is dit het collectief van (jeugdige) inwoners van de gemeente Nieuwegein . Er is dus geen sprake van de bevoordeling van een individuele derde. Tot slot stelt eiseres dat op de voet van artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit de uitsluitingsgrond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet BCF niet van toepassing is, aangezien sprake is van diensten die naar hun aard alleen door een publiekrechtelijk lichaam kunnen worden verleend.

5. Verweerder stelt dat de uitsluitingsgrond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet BCF wel van toepassing is. Volgens verweerder is sprake van een terbeschikkingstelling aan één of meer individuele derden. Volgens verweerder zijn basisscholen aan te merken als aanwijsbare derden. Artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit is niet van toepassing omdat de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties geen prestatie is die naar haar aard alleen door publiekrechtelijke lichamen kan worden verstrekt.

Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

6. Verweerder heeft ten onrechte het beroep van eiseres van 26 oktober 2015 in behandeling genomen als een bezwaar en ook ten onrechte nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan op 9 juni 2016. Eiseres had immers al bij brief van 7 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 30 juni 2015. Verweerder heeft op 8 oktober 2015 ten onrechte bij voor bezwaar vatbare beschikking op dit bezwaarschrift beslist. De beslissing van 8 oktober 2015 moet worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. Verweerder had dus op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de brief van eiseres van 26 oktober 2015 als beroepschrift moeten doorsturen naar de rechtbank. De tweede uitspraak op bezwaar van 9 juni 2016 waartegen eiseres vervolgens nogmaals beroep heeft ingesteld bij brief van 14 juli 2016 is rechtens dan niet toegestaan en in zoverre non-existent. Voor de ontvankelijkheid is bepalend de datum van ontvangst door verweerder van het beroepschrift van 26 oktober 2015, nu dit minder is dan zes weken is het beroep tijdig ingediend. Ook voor het overige acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.

Wettelijk kader

7. Op grond van artikel 91 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) is eiseres verplicht om te voorzien in de huisvesting van basisscholen. Hieronder is begrepen het voorzien in sporthuisvesting.

8. Ingevolge artikel 3 van de Wet BCF heeft eiseres, voor zover hier van belang, recht op een bijdrage uit het BCF van de omzetbelasting die betrekking heeft op goederen en diensten die eiseres bezigt anders dan in het kader van haar onderneming.

9. Artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF bepaalt dat het recht op een bijdrage wordt uitgesloten voor de omzetbelasting op de in artikel 3 van de Wet BCF bedoelde goederen en diensten die gebezigd worden om te worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld aan één of meer individuele derden.

10. Artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt dat de uitsluiting van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF niet van toepassing is voorzover het goederen of diensten betreft die naar hun aard uitsluitend door het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam kunnen worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld.

Beoordeling

11. Bij de invoering van de Wet BCF is in de memorie van toelichting (MvT) het volgende opgemerkt ten aanzien van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF:

“Het gemeenschappelijk kenmerk van de in onderdeel a genoemde bestedingen

is dat deze in feite ten goede komen van derden die, als zij de bestedingen zelf zouden hebben gedaan, geen of slechts gedeeltelijk recht hebben op aftrek van voorbelasting, zoals particulieren of ondernemers die geheel of gedeeltelijk vrijgestelde prestaties verrichten in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De desbetreffende goederen en diensten zijn dus niet voor het eigen ge- of verbruik van het publiekrechtelijke lichaam bestemd, maar komen als subsidie of gift ten goede van derden die niet volledig of hoofdzakelijk, dit wil zeggen voor ten minste 70%, recht op aftrek van voorbelasting zouden hebben, indien ter zake omzetbelasting aan hen in rekening zou worden gebracht.

Door het uitsluiten van de bijdrage in deze gevallen wordt geanticipeerd op ongewenst gebruik dat van de bijdrage zou kunnen worden gemaakt. Door de uitsluiting wordt namelijk bewerkstelligd dat de drempel voor het publiekrechtelijk lichaam wordt verhoogd om zich, na de introductie van het BTW-compensatiefonds, als een soort intermediair tussen de commerciële leverancier of dienstverrichter en de eindverbruiker op te stellen en daarmee een bijdrage uit dat fonds te claimen. In de praktijk zal de uitsluiting van de bijdrage genoemd in onderdeel a met name betrekking hebben op situaties waarin het lichaam, in plaats van financiële ondersteuning of sociale uitkering, diensten verleent of goederen verstrekt of ter beschikking stelt aan instellingen of particulieren. Ook giften in natura die het lichaam verstrekt, vallen onder de uitsluiting. Het begrip dienst sluit niet volledig aan bij het begrip in de Wet op de omzetbelasting 1968, omdat het kan gaan om prestaties die «om niet», dus zonder vergoeding, geschieden”.

Kamerstukken II 1999/2000, 27 293, nr. 3, pagina 19.

12. Bij de behandeling van de Technische verbeteringen van de Wet BCF is ten aanzien van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF is in de MvT het volgende opgemerkt:

“(…)

Onder de voorgestelde formulering «aan een of meer individuele derden» worden prestaties aan de collectiviteit van inwoners niet begrepen. De uitsluiting van compensatie op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ziet dus niet op goederen en diensten die worden gebezigd voor het aan iedereen ter beschikking stellen van gemeenschapsvoorzieningen, zoals openbare wegen, openbare parkeerplaatsen of voor iedereen toegankelijke parken en speelplaatsen. De uitsluiting betreft prestaties aan individuele (rechts)personen. Dit kan ondermeer een natuurlijk persoon, een rechtspersoon (vereniging, stichting) of een bepaalde groep van (rechts)personen zijn.

De uitsluiting van compensatie voor goederen en diensten die worden gebezigd om te worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld aan een of meer individuele derden kan ook zien op activiteiten die de compensatiegerechtigde in het kader van haar publiekrechtelijke taken of incidenteel daarbuiten verricht. Voorbeelden zijn het inkopen van leerlingenvervoer, het via een bemiddelingsbureau inkopen van kinderopvangplaatsen in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden en de ter beschikkingstelling van rolstoelen, vervoermiddelen en dergelijke in het kader van de Wet voorziening gehandicapten”.

Kamerstukken II 2000/2001, 28 496, nr. 3, pagina 2 en 3.

13. De Hoge Raad heeft overwogen dat met artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF is beoogd het recht op een bijdrage uit te sluiten voor omzetbelasting die in rekening is gebracht ter zake van geleverde goederen of diensten die, al dan niet na bewerking, aan anderen dan de compensatiegerechtigde ten goede komen voor feitelijk gebruik of verbruik (Hoge Raad 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2000).

14. Niet is in geschil dat eiseres de sportaccommodaties aan de basisscholen ter beschikking stelt en dat de basisscholen de sportaccommodaties vervolgens gebruiken voor het verzorgen van het bewegingsonderwijs ten behoeve van hun leerlingen. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiseres de sportaccommodaties ter beschikking stelt aan de basisscholen vanuit haar niet-ondernemersfeer, zodat zij op de voet van artikel 3 van de Wet BCF in beginsel recht heeft op een bijdrage uit het BCF. Verweerder dient aannemelijk te maken dat eiseres geen recht heeft op een bijdrage omdat eiseres prestaties verricht aan individuele derden.

15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze bewijslast is geslaagd. Daarvoor is het volgende van belang. De WPO verplicht eiseres enkel te voorzien in lokalen voor het bewegingsonderwijs dat vervolgens door de basisscholen moet worden verstrekt. In het onderhavige geval heeft eiseres aan de op haar rustende verplichting voldaan door sportaccommodaties ter beschikking te stellen aan de basisscholen. Het is vervolgens de wettelijke verplichting van de basisscholen om zorg te dragen voor de feitelijke uitvoering van het bewegingsonderwijs. De basisscholen maken daarbij gebruik van de aan hen terbeschikkinggestelde accommodaties. Het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties is dus de voor de toepassing van de Wet BCF relevante prestatie van eiseres en niet het verzorgen van het bewegingsonderwijs. De basisscholen zijn individuele derden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF. Het recht op een bijdrage uit het BCF is dus in beginsel uitgesloten.

16. Het standpunt van eiseres dat moet worden gekeken naar het daadwerkelijke gebruik van de sportaccommodaties, leidt niet tot een andere conclusie. Het daadwerkelijke gebruik van de door eiseres ter beschikking gestelde sportaccommodaties geschiedt door de basisscholen en het daadwerkelijk gebruik van de aan de basisscholen ter beschikking gestelde accommodaties geschiedt vervolgens door de leerlingen (vergelijk Rechtbank Den Haag 12 december 2017, ECLI:RBDHA:2017:15972). Anders dan eiseres stelt is niet het achterliggende doel dat zij met de terbeschikkingstelling van de accommodaties nastreeft bepalend maar de aard van de door haar verrichte prestaties (vergelijk Hof van Justitie 6 april 1995, ECLI:EU:C:1995:107, zaak BLP).

17. Wat eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep van eiseres op de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:134) faalt. De aan eiseres bij de WPO opgelegde taak behelst een verplichting jegens de basisscholen en de Stichting en nakoming daarvan vormt niet een (rechtstreekse) prestatie aan de (collectiviteit van) leerlingen. Ook het beroep van eiseres op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 juni 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:4058), zoals nadien bekrachtigd bij arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2725) faalt, nu feitelijk noch rechtens sprake is van gelijke gevallen (vergelijk Rechtbank Den Haag 12 december 2017, ECLI:RBDHA:2017:15972). Het ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan scholen is niet op één lijn te stellen met het aan iedereen ter beschikking stellen van gemeenschapsvoorzieningen zoals op- en afritten van wegen.

18. Het beroep van eiseres op het Uitvoeringsbesluit faalt eveneens. Ingevolge artikel 3 van de Wet BCF heeft eiseres recht op een bijdrage indien zij goederen en diensten bezigt anders dan in het kader van haar onderneming. Dit is het geval indien zij handelt als overheid of indien zij prestaties om niet verricht, zoals in dit geval. Of sprake is van concurrentievervalsing kan dus, anders dan eiseres stelt, in het midden blijven omdat deze beoordeling slechts plaatsvindt bij het handelen als overheid. Van goederen of diensten die naar hun aard uitsluitend door een publiekrechtelijk lichaam kunnen worden verstrekt is geen sprake. Het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie kan ook door anderen dan publiekrechtelijke lichamen geschieden en is niet op één lijn stellen met de in het Koninklijk besluit van 5 februari 2003 (Stb. 2003, nr. 65) genoemde voorbeelden, zoals de uitgifte van paspoorten en het verstrekken van uittreksels uit het geboorteregister.

19. De conclusie uit het voorgaande is dat eiseres heeft geen recht op een aanvullende bijdrage uit het BCF. Het beroep is ongegrond.

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. O.D. Heitling, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 april 2018

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Bijlagen:

o ECLI_NL_GHDHA_2013_LJN BZ6226

o ECLI_NL_HR_2015_76 (inclusief noot BNB 2015/181).

 Dit is het arrest op de uitspraken van het hof Den Haag. Hetgeen in cassatie in geschil was is voor deze zaak niet relevant. De relevante overweging is wel opgenomen (r.o. 6.8)

o ECLI_NL_HR_2016_2600 (inclusief noot BNB 2017/53

o ECLI_NL_HR_2016_2600 (inclusief aantekening V-N 2016/60.12)

o ECLI_NL_HR_2016_2725 (inclusief noot BNB 2017/71)

 Zaak over op- en afritten die niet onder de uitsluitingsgrond vallen

o ECLI_NL_RBDHA_2017_15972

o Kst-27293-3

 Wet op het BTW-compensatiefonds (MvT, 27 293, nr.3)

o Kst-28496-3

 Technische verbeteringen van de Wet op het BTW-compensatiefonds (MvT, 28 496, nr. 3)

o Kst-28496-5

 Technische verbeteringen van de Wet op het BTW-compensatiefonds (NnavV, 28 496, nr. 5)

o Vakstudie – Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds artikel 1