Rechtbank Gelderland, 06-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2976, AWB - 17 _ 3635tu
Rechtbank Gelderland, 06-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2976, AWB - 17 _ 3635tu
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 juli 2018
- Datum publicatie
- 17 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:2976
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3635tu
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2013. Tussenuitspraak.
Mag eiser rente op een vordering op zijn ex-echtgenote als kosten levensonderhoud in aftrek brengen? Kan hij de rente over hypothecaire schulden aftrekken als kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang?
Eiser en zijn ex-echtgenote zijn in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat aan eiser de aandelen in twee bv’s worden toegedeeld en aan de ex-echtgenote de woning. Eiser neemt een deel van de schuld bij de bank en een schuld aan een van de twee bv’s over. Voor deze schulden is een recht van hypotheek gevestigd op de woning.
De rechtbank geeft als voorlopige oordelen dat bij de verdeling een nieuw beoordelingsmoment ontstaat voor de vraag of sprake is van samenhang tussen de schuld en het aanmerkelijk belang, en dat slechts een evenredig deel van de voor het behoud van het aanmerkelijk belang noodzakelijke schuld hieraan kan worden toegerekend. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hierover nader uit te laten.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/3635
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.639 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 40.000. Tevens is bij beschikking € 2.010 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juni 2017 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 12 juli 2017, ontvangen door de rechtbank op 13 juli 2017, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door drs. [A] . Namens verweerder zijn [gemachtigde] en [B] verschenen.
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Het onderzoek is heropend en de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer. Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet te kennen gegeven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is gehuwd geweest met [C] (hierna: [C] ). Eiser heeft op [2010] de echtelijke woning verlaten.
2. Eiser en [C] hebben op [2011] een echtscheidingsconvenant ondertekend. Hierin is onder meer vastgelegd dat eiser gedurende een periode van 12 jaar jaarlijks een bedrag van € 60.000 aan alimentatie aan [C] is verschuldigd, te voldoen in maandelijkse termijnen van € 5.000. Verder is in het convenant de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap opgenomen. Aan [C] zijn activa toegedeeld met een totale waarde van € 1.827.150. Hiertoe behoort onder meer de voormalige echtelijke woning, die is gewaardeerd op € 1.700.000. Daartegenover heeft zij van de hypotheekschuld bij de Rabobank € 500.000 voor haar rekening genomen. Aan eiser zijn activa toegedeeld met een totale waarde van € 2.039.342. Hiertoe behoren onder meer aandelen in [D] BV en [E] BV met een waarde van resspectievelijk € 1.153.043 en € 19.589. Daartegenover heeft hij schulden tot een totaalbedrag van € 1.554.731 voor zijn rekening genomen. Hiervan maken drie schulden aan de Rabobank deel uit van in totaal € 845.000 en een schuld aan [D] BV van € 50.000. Ter zekerheid van de voldoening van die schulden is eveneens sprake van een recht van hypotheek op de voormalige echtelijke woning.
3. Door de wijze van verdeling is [C] overbedeeld. Het bedrag dat zij aan eiser verschuldigd was wegens overbedeling is door partijen vastgesteld op € 400.000. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat [C] dit bedrag schuldig blijft aan eiser tot het moment dat zij de woning verkoopt, tenzij zij het bedrag herinvesteert in een nieuw aan te kopen woning. [C] dient er in elk geval voor te zorgen dat het bedrag van € 400.000 aan eiser wordt terugbetaald zodra hij de 65-jarige leeftijd bereikt. [C] is op grond van het convenant ter zake van deze overbedelingsschuld geen rente verschuldigd aan eiser.
4. Eiser heeft in [D] BV en [E] BV een aanmerkelijk belang.
Geschil
5. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV over 2013 een bedrag van € 76.000 als onderhoudsverplichting opgenomen. Hij heeft bovenop het bedrag van € 60.000 ook € 16.000 in aanmerking genomen, bestaande uit een rente van 4% over de overbedelingsvordering van € 400.000. Verder heeft hij de rente over de hypothecaire schulden van in totaal € 895.000, zijnde een bedrag van € 34.127, als kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang in aftrek gebracht. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag beide aftrekposten gecorrigeerd. In geschil is of die correcties terecht zijn en of de aanslag IB/PVV 2013 naar de juiste bedragen is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op de kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang. Zij is namelijk van oordeel dat het partijdebat hierover nog niet volledig is geweest.
7. Op grond van artikel 4.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 wordt onder inkomen uit aanmerkelijk belang verstaan het gezamenlijke bedrag van de voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten.
8. Volgens artikel 4.15, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 zijn kosten van reguliere voordelen de daarop drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die voordelen en in hun totale omvang niet overtreffen wat gebruikelijk is.
9. Eiser stelt dat hij en [C] bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn overeengekomen dat de aandelen in de bv’s aan hem werden toegedeeld. Ook heeft eiser de hypothecaire geldleningen bij de Rabobank en bij [D] BV tot een totaalbedrag van € 895.000 overgenomen. Eiser stelt dat hij deze geldleningen op zich heeft genomen om het aandelenbelang in de bv’s te kunnen behouden. De rente op de geldleningen moet daarom worden aangemerkt als kosten tot behoud van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang.
10. Verweerder stelt hiertegenover dat de leningen zijn aangegaan voor de aankoop, verbeteringen en onderhoud van de voormalige echtelijke woning. Nu eiser de woning op [2010] heeft verlaten is in het onderhavige jaar geen renteaftrek eigen woning meer mogelijk. De leningen zijn niet aangegaan voor de verkrijging van de aandelen en zijn daardoor niet te verbinden aan de verkrijging van de aandelen bij de boedelverdeling. De gemaakte kosten staan niet in een zodanige betrekking dat zij terug te voeren zijn op het inkomen uit aanmerkelijk belang.
11. De rechtbank acht het aannemelijk dat de hypothecaire schulden van oorsprong stonden tegenover de echtelijke woning, in die zin dat de leningen daarvoor zijn aangegaan. Dat dit van belang is, volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7562, en de daaraan voorafgaande conclusie van de advocaat-generaal. Op dat moment was dus geen sprake van een causaal verband tussen de schulden en het aanmerkelijk belang. Dat verband kan echter wel zijn ontstaan bij de verdeling. Op dat moment zijn de woning en de leningen bij de Rabobank en bij [D] BV als het ware uit elkaar getrokken. De woning is toegedeeld aan [C] , maar eiser heeft tot een bedrag van € 895.000 schulden op zich genomen. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat op het moment van de verdeling moet worden beoordeeld of sprake is van kosten ter behoud van het aanmerkelijk belang. Het gaat er immers om dat eiser op dat moment het aanmerkelijk belang in stand wilde laten. De stellingen van eiser houden mede in dat het in het kader van de verdeling noodzakelijk was dat eiser deze schulden zou overnemen om het aanmerkelijk belang te kunnen behouden, gelet op de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser zou zijn overbedeeld als hij het aanmerkelijk belang toegedeeld zou hebben gekregen zonder dat hij een schuld op zich zou nemen. Gelet op het echtscheidingsconvenant waren eiser en [C] elk gerechtigd tot een waarde van € 905.879. De waarde van de aandelen bedroeg in totaal € 1.172.632. Als aan eiser de aandelen waren toegedeeld en aan [C] de overige bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap, inclusief de schulden, had eiser een schuld aan [C] gehad uit overbedeling. Wanneer eiser hiervoor een bedrag bij een bank had geleend om [C] te voldoen, had het voor de hand gelegen die schuld aan te merken als kosten ter behoud van het aanmerkelijk belang. Wanneer eiser in plaats daarvan een deel van de hypotheekschuld voor zijn rekening neemt, valt niet zonder meer in te zien dat dit anders is.
12. Eiser wenst de rente over het gehele bedrag van € 895.000 in aftrek te brengen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser in het kader van de aftrek van kosten voor levensonderhoud een andere verklaring heeft gegeven voor het overnemen van de schuld, te weten het behoud van de echtelijke woning voor [C] . Bovendien is eiser door het overnemen van € 895.000 aan schulden onderbedeeld. Dat overname van schulden tot het volledige bedrag van € 895.000 nodig was om de aandelen te kunnen behouden, is daarom niet zonder meer aannemelijk. Daarbij kan ook een rol spelen dat tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap nog meer activa en passiva behoren en dat aan eiser niet alleen de aandelen zijn toegedeeld. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank kan slechts een evenredig deel van de voor het behoud van het aanmerkelijk belang noodzakelijke schuld aan het aanmerkelijk belang worden toegerekend.
13. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich over twee punten nader uit te laten. In de eerste plaats betreft dit het voorlopige oordeel van de rechtbank dat bij de verdeling een nieuw beoordelingsmoment ontstaat voor de vraag of sprake is van samenhang tussen de schuld en het aanmerkelijk belang, te meer nu de woning aan [C] is toegedeeld. In de tweede plaats gaat het om de vraag tot welk bedrag de schuld nodig was om het aanmerkelijk belang te behouden en hoe partijen menen dat moet worden omgegaan met het feit dat er nog meer activa en passiva in de verdeling zijn betrokken. De rechtbank zal allereerst verweerder en daarna eiser de gelegenheid geven hierop in te gaan. Vervolgens zal zij beoordelen of er voldoende informatie voorhanden is om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
heropent het onderzoek;
- -
-
stelt verweerder in de gelegenheid binnen vier weken te reageren op de onderwerpen genoemd in overweging 13;
- -
-
bepaalt dat eiser daarna in de gelegenheid zal worden gesteld te reageren.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. P.J. Tikken en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 juli 2018
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: