Home

Rechtbank Gelderland, 07-09-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3882, AWB - 17 _ 2098

Rechtbank Gelderland, 07-09-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3882, AWB - 17 _ 2098

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
7 september 2018
Datum publicatie
1 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:3882
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2098

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2010 en 2012. Eiser heeft in een jaar samen met een ander drie panden gekocht. Verweerder maakt niet aannemelijk dat sprake is geweest van meer dan normaal actief vermogensbeheer. De feiten zijn deels niet duidelijk geworden en de feiten die wel bekend zijn, zijn onvoldoende.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 17/2098, 17/2100, 17/2101 en 17/2102

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.913, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Ook is bij beschikking € 4.766 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .W.07) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd van € 1.642, berekenend over het maximale bijdrage-inkomen van € 33.189. Ook is bij beschikking € 275 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Voor het jaar 2012 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.825, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Ook is bij beschikking € 599 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW opgelegd van € 589, berekend over een bijdrage-inkomen van € 11.793. Ook is bij beschikking € 61 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 29 maart 2017 de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 april 2017, ontvangen door de rechtbank op 24 april 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en [A] verschenen.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Verweerder heeft een nader stuk overgelegd. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij daar geen bezwaar tegen heeft.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is enig aandeelhouder en directeur van [B] B.V. (hierna: [B] ). Eiser verrichtte met name werkzaamheden op het gebied van management, totdat hij in 2009 in de WW belandde. [C] (hierna: [C] ) is enig aandeelhouder en directeur van [D] B.V. (hierna: [D] ). [C] heeft een loodgietersbedrijf.

2. In februari 2010 is eiser met zijn eenmanszaak [E] (hierna: de eenmanszaak) begonnen. Eiser mocht activiteiten in zijn eenmanszaak ontplooien met zes maanden behoud van zijn WW-uitkering. Volgens de website hield de eenmanszaak zich onder andere bezig met advisering, bouwbegeleiding, gebouwbeheer (bestaand uit technisch bouwmanagement, onderhoud en verbouwingen of aanpassingen), directievoering en diensten met betrekking tot meerjarenbegrotingen.

3. Op [2010 3] hebben [B] en [D] samen [F] B.V. (hierna: [F] ) opgericht. Beide ondernemingen houden 50% van de aandelen in [F] .

4. In de periode van september 2010 tot februari 2012 heeft eiser de inschrijving van de eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel beëindigd. In 2012 heeft eiser de eenmanszaak opnieuw ingeschreven.

5. Op 15 januari 2010 hebben eiser en [C] in privé een pand aan de [A-straat 1] te [Q] gekocht voor € 190.000. Dit pand is op [2010 1] aan hen geleverd. Na de aankoop is het pand bouwkundig in drie appartementen gesplitst door een externe aannemer. Op achtereenvolgens 12 mei, 30 juni en 12 juli 2010 hebben eiser en [C] de appartementen verkocht aan een drietal kopers.

6. Het pand aan de [A-straat 1] is op [2010 2] notarieel gesplitst en op dezelfde dag geleverd aan [F] . De overeengekomen koopprijs bedroeg € 390.000.

7. Na de levering van het pand aan [F] zijn de appartementen aan de kopers geleverd. In de akten van levering van de appartementen is opgenomen dat de rechten uit de koopovereenkomsten zijn overgegaan op [F] .

8. Op 7 juni 2010 hebben eiser en [C] in privé een pand aan de [A-straat 2] te [Q] gekocht voor € 310.000. Dit pand is op [2010 2] aan hen geleverd.

9. Op 22 januari 2011 hebben eiser en [C] in privé een pand aan de [A-straat 3 en 4] te [Q] gekocht voor € 332.000. Dit pand is op [2011] aan hen geleverd.

10. Beide panden aan de [A-straat 2 t/m 4] zijn na aankoop gesplitst in appartementen en verbouwd. Hierin zijn studio’s gerealiseerd, die worden verhuurd.

11. Op 20 december 2013 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd bij [F] . Voorwerp van onderzoek waren de aangiften omzetbelasting (OB) over de periode [2010 3] tot en met 31 december 2012, de aangiften vennootschapsbelasting (Vpb) over de jaren 2010 en 2011 en de beoordeling van de fictief-loonregeling over de periode [2010 3] tot en met 31 december 2012 voor de loonheffing. Bij de OB en de Vpb richtte het onderzoek zich uitsluitend op de aan- en verkoop en verhuur van onroerend goed en de samenhangende kosten van verbouwing en ontwikkeling van dat onroerend goed. Dit onderzoek heeft geleid tot een rapport met dagtekening 14 december 2015, dat deel uitmaakt van de stukken van de procedure.

Geschil

12. In geschil zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW over de jaren 2010 en 2012. Daarbij bestaat verschil van mening over de vraag of het handelen van eiser met betrekking tot de panden aan de [A-straat 1] en de [A-straat 2] en [A-straat 3 en 4] meer omvat dan normaal actief vermogensbeheer.

Beoordeling van het geschil

13. Op grond van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) is -kort gezegd - het resultaat uit een werkzaamheid belast.

14. Op grond van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak of het aanwenden van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.

15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in 2010 en 2012 belastbaar inkomen uit werk en woning heeft behaald uit de drie panden. Omdat eiser dit betwist, is het aan verweerder feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit de juistheid van de stelling van verweerder volgt. Hij voert daarbij aan dat de activiteiten van eiser meer omvatten dan normaal actief vermogensbeheer. Hiervoor heeft hij met name verwezen naar het rapport van 14 december 2015. De bevindingen in het rapport van 14 december 2015 zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op een brief van eiser van 23 februari 2014, die zich eveneens in het rechtbankdossier bevindt. In die brief geeft hij antwoord op vragen van de controlemedewerker die zijn opgenomen in een memo van 28 januari 2014. Die memo heeft verweerder niet overgelegd. In de brief verwijst eiser mede naar de website van de eenmanszaak en de daar vermelde werkzaamheden. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser op het gebied van bouwprojecten diensten verleent of derden inschakelt, waarbij eiser de juiste personen of bedrijven weet in te schakelen. Hij verricht activiteiten waarvoor [F] en derden bereid zijn geweest te betalen. Dat brengt mee dat eiser daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft en dat hij geacht kan worden goed zijn weg te kunnen vinden in de bouwwereld, aldus verweerder. [F] heeft geen personen in loondienst. Er zijn werkzaamheden namens [F] verricht door de eenmanszaak. Eiser heeft geen dienstverband en heeft bedragen aan [F] gefactureerd. Al in 2008 heeft eiser ook twee panden verworven, gesplitst en verbouwd. Dit kan volgens verweerder worden gezien als een aanloopfase naar het opstarten van de eenmanszaak in 2010. In de resultatenrekening van [F] zijn de opbrengsten van de verbouwing van de panden van eiser en [C] verantwoord. De werkzaamheden van [F] houden in dat er tegen betaling voor wordt gezorgd dat de juiste personen of bedrijven worden ingeschakeld, die bijvoorbeeld een verbouwing tot stand kunnen brengen. Het gaat om het aannemen van werk, het contracteren van onderaannemers en het opstellen van calculaties. Ook het houden van toezicht op de uitvoering van het werk moet tot de werkzaamheden van [F] worden gerekend, aangezien zij woningen turnkey oplevert. Het bouwkundige inzicht van eiser levert een positieve bijdrage aan het te verwachten voordeel. Er is een nauwe samenwerking tussen eiser vanuit zijn eenmanszaak, [F] en [C] . De werkzaamheden met betrekking tot deze drie panden vormen volgens verweerder een goede afspiegeling van de activiteiten in de doelomschrijving van [F] . Er is sprake van gekwalificeerde arbeid, in die zin dat eiser bouwkundig inzicht heeft en in staat is bouwwerkzaamheden te managen en te begeleiden, terwijl [C] professionele klusvaardigheden bezit. De splitsing in appartementsrechten van de panden leidt tot een uitbreiding van de aanwendingsmogelijkheden en in zoverre ook tot nieuwe aanwendingsmogelijkheden. Deze splitsing geeft blijk van het streven naar een hoger rendement, aldus verweerder.

16. Eiser betwist de juistheid van de stellingen van verweerder gemotiveerd.

17. Of sprake is van een situatie waarin een voordeel wordt behaald dan wel beoogd, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten van het concrete geval. Het uitponden van onroerende zaken leidt niet zonder meer tot belastbare arbeidsinkomsten. Daarvan is wel sprake als de uitponding gepaard gaat met werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Eveneens is bij uitponding sprake van belastbare arbeidsinkomsten als bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die uitponding voordeel heeft kunnen behalen (Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0481).

18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aard en omvang van de werkzaamheden van eiser onvoldoende heeft onderbouwd. Onduidelijk is wat eiser precies zelf heeft gedaan. Of en in hoeverre hij werkzaamheden heeft uitbesteed, is niet helder geworden. Eiser kan vooral managen. De mate van kennis die eiser heeft van projectontwikkeling heeft verweerder onvoldoende onderzocht. Een verwijzing naar de website is hiervoor niet voldoende, omdat daaruit niet volgt welke taken eiser zelf kan uitvoeren en voor welke taken hij derden inschakelt. Dat eiser bijzondere vormen van kennis had, en ook in voldoende mate om daaruit rendement te halen, is daarmee niet aannemelijk geworden.

19. In het onderzoeksrapport wordt sterk geleund op de brief van 23 februari 2014. Door het ontbreken van de voorafgaande brief van verweerder van 28 januari 2014 kan de rechtbank de antwoorden van eiser in de brief van 23 februari 2014 niet in een kader plaatsen. Bovendien wordt in het onderzoeksrapport diverse malen (met zoveel woorden) uitgegaan van veronderstellingen, meningen en vermoedens.

20. Eiser heeft weliswaar in zijn brief van 23 februari 2014 verwezen naar zijn website, maar met alleen de verwijzing naar die website is ook niet duidelijk geworden welke werkzaamheden specifiek voor de onderhavige panden zijn verricht, los van de vraag door wie die werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd. Dat eiser zelf groot onderhoud of andere aanpassingen heeft verricht is niet aannemelijk geworden. Wanneer hij daarvoor derden heeft moeten inschakelen, heeft dat direct invloed op het te verwachten rendement. Hij heeft daarvoor in dat geval immers kosten moeten maken. Dat hiermee redelijkerwijs een rendement kon worden verwacht dat het rendement van normaal actief vermogensbeheer te boven gaat, is daarom niet vast te stellen.

21. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij naast de onderhavige panden werkzaamheden voor een pand in [R] heeft verricht. Daarop hebben de facturen aan [F] betrekking. Niet aannemelijk is geworden dat eiser voor de onderhavige panden facturen heeft gestuurd aan [F] of anderen. De rol van [F] bij deze drie panden is in het geheel niet duidelijk geworden.

22. Daar komt nog bij dat de werkzaamheden betrekking hebben op slechts drie panden, waarvan er één met winst is verkocht. De andere twee worden verhuurd. Verhuur leidt in principe tot heffing op grond van box 3 (inkomen uit sparen en beleggen). Het verbouwen en splitsen van panden is niet genoeg voor het aanmerken van de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden.

23. Op grond van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat in 2010 dan wel 2012 sprake was van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te boven gaat. Ter zake van deze panden is dus geen sprake van inkomen uit werk en woning. Weliswaar zou de rechtbank nog het mindere kunnen doen, en een eventueel positief saldo van de waarde van de panden na aftrek van de schulden kunnen meenemen bij het inkomen uit sparen en beleggen (box 3), maar zij ziet daarvoor in dit geval onvoldoende aanknopingspunten. In de eerste plaats heeft verweerder niet subsidiair de stelling ingenomen dat sprake is van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij de panden heeft aangekocht met geleend geld. De rechtbank is niet bekend met de hoogte van de schulden en kan dus niet vaststellen of, en zo ja tot welk bedrag, sprake is van een vermogen dat tot de grondslag van het inkomen in box 3 dient te worden gerekend.

24. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De navorderingsaanslagen en de beschikkingen dienen te worden vernietigd.

25. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.503 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1,5 voor vier samenhangende zaken).

26. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Met name heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat eiser in bezwaar om vergoeding van kosten heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de beschikkingen belastingrente;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503;

-

bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser dient te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 september 2018

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.