Rechtbank Gelderland, 12-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4865, AWB - 17 _ 2880
Rechtbank Gelderland, 12-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4865, AWB - 17 _ 2880
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 12 november 2018
- Datum publicatie
- 14 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:4865
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:9450, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2880
Inhoudsindicatie
Voldoening op aangifte van OB. Belasting privégebruik zakelijk geëtiketteerde woning. Artikel 4 Wet OB.
Eiseres is een vof. Een deel van de woning van haar vennoten is gebruikt als werkruimte. Eiseres heeft de woning vanaf de ingebruikname in 2011 tot het ondernemingsvermogen gerekend. In geschil is of dit achteraf bezien mogelijk was, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015. Volgens eiseres kon dit niet omdat zij de woning niet gelijktijdig zakelijk en privé gebruikte. De rechtbank oordeelt dat de hoofdregels uit de arresten Charles en Charles-Tijmens en het Maatschapsarrest nog altijd gelden. Eiseres heeft direct de volledige aftrek van voorbelasting geëffectueerd en daarmee het standpunt ingenomen dat sprake is van een investeringsgoed dat zij zowel zakelijk als privé gebruikte. Anders dan in de situatie van het arrest van 30 oktober 2015 was dat hier wel mogelijk. In die situatie is artikel 4, tweede lid, letter a, van de Wet OB van toepassing en wordt het privégebruik aangemerkt als belaste dienst.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/2880
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Eiseres heeft op 26 januari 2016 op aangifte omzetbelasting voldaan over het tijdvak 1 oktober tot en met 31 december 2015. Zij heeft daartegen op 9 februari 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2017 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 juni 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en mr. [A] verschenen.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een samenwerkingsverband in de vorm van een vennootschap onder firma. Deze vof bestaat uit twee personen, te weten de heer [B] en mevrouw [C]
. Zij zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting.
2. De heer en mevrouw [B & C] zijn in 2008 begonnen met de bouw van een woning. Deze woning werd op eigen grond gebouwd. De facturen van leveranciers die zich in het dossier bevinden zijn tenaamgesteld op [B] of Fam. [B] .
3. In 2011 is de woning in gebruik genomen. Deze werd vanaf dat moment zowel privé als zakelijk gebruikt. De woning is niet op de balans van de vof geactiveerd. Hoewel de vof ruimte in de woning als werkruimte heeft gebruikt, zijn geen afspraken gemaakt over een vergoeding voor dit gebruik. De vof heeft ook feitelijk niet voor het gebruik betaald.
4. Vanaf 2008 tot en met 2010 heeft eiseres de volledige voorbelasting ter zake van de kosten van de bouw van de woning in aftrek gebracht. Vanaf 2011 is omzetbelasting afgedragen vanwege het privégebruik van de woning.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2015 voor zover dit het privégebruik van de woning betreft.
Geschil
6. Partijen zijn het erover eens dat de woning bij ingebruikneming in 2011 naar de toenmalige stand van de jurisprudentie terecht volledig tot het ondernemingsvermogen is gerekend. Partijen houdt verdeeld of het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3175, tot de conclusie moet leiden dat achteraf bezien de woning niet zakelijk geëtiketteerd kon worden. Als de conclusie is dat dit niet kon, is in geschil of het privégebruik van de woning in het vierde kwartaal van 2015 niettemin kan worden belast op grond van de wet dan wel het fiscale neutraliteitsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
7. Voor de beoordeling is het arrest van het Hof van Justitie van 14 juli 2005, C-434/03, Charles en Charles-Tijmens (ECLI:NL:EU:C:2005:463) het uitgangspunt. Op grond van dat arrest is het de ondernemer toegestaan een investeringsgoed dat gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden en gedeeltelijk voor andere doeleinden wordt gebruikt, volledig voor zijn onderneming te bestemmen en in voorkomend geval de ter zake van de aanschaf van dat goed verschuldigde omzetbelasting volledig en onmiddellijk af te trekken. Daarbij is het toegestaan het goed te bestemmen als een tot het bedrijf behorend goed in de zin van artikel 6, tweede lid, letter a, van de Zesde richtlijn (thans artikel 26, eerste lid, letter a, van de Richtlijn betreffende belasting over de toegevoegde waarde, Btw-richtlijn). Dat dit in 2011 ook voor de woning gold is tussen partijen terecht niet in geschil. Er bestond dus recht op aftrek en eiseres heeft gebruikgemaakt van dat recht.
8. Eiseres stelt dat het voorgaande in een situatie als de onderhavige anders is geworden als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015. Zij onderbouwt deze stelling door erop te wijzen dat zij uitsluitend beschikt over werkruimte en zij de woning niet privé gebruikt. Het privégebruik vindt immers door de heer en mevrouw [B & C] plaats. De conclusie moet daarom volgens eiseres zijn dat zij de woning niet gelijktijdig zakelijk en privé gebruikt. Hierdoor was achteraf bezien aftrek van de aan het privégebruik van de woning toe te rekenen voorbelasting niet mogelijk. Die ten onrechte genoten voorbelasting had wellicht nageheven kunnen worden (ware het niet dat het recht daartoe inmiddels is verjaard), maar in dat geval bestaat er geen grond voor heffing wegens het privégebruik van de woning op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), aldus eiseres.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stellingen. Met verweerder komt de rechtbank tot het oordeel dat het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015 betrekking heeft op een andere situatie. In dat geval was sprake van een maatschap met drie maten (vader, moeder, dochter), die gebruik maakte van een pand dat slechts eigendom van twee van hen was. Dan ligt het voor de hand te oordelen dat de maatschap van drie maten het goed niet zowel privé als zakelijk gebruikt. In de onderhavige zaak zijn de vennoten van eiseres dezelfden als de eigenaren van het pand. Er is geen enkele aanwijzing dat de Hoge Raad ook voor die situatie heeft beoogd af te wijken van de hoofdregel die volgt uit het arrest Charles en Charles-Tijmens. In zoverre is naar het oordeel van de rechtbank ook het Maatschapsarrest (Hoge Raad 5 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9011) niet achterhaald.
10. Eiseres heeft direct de volledige aftrek van voorbelasting geëffectueerd op grond van het arrest Charles en Charles-Tijmens. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank het standpunt ingenomen dat sprake is van een investeringsgoed dat zij zowel zakelijk als privé gebruikte. Anders dan in de situatie van het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015 was dat hier ook mogelijk. Gelet op rechtsoverweging 32 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 februari 2009, C-515/07, VNLTO (ECLI:EU:C:2009:88), houdt de keuze de omzetbelasting volledig in aftrek te brengen in dat het goed voor de onderneming wordt bestemd. Het is hiermee dus een (volledig) tot het bedrijf behorend goed geworden. Het feit dat de facturen op naam van de heer [B] of fam. [B & C] staan kan dit niet anders maken, omdat een vof civielrechtelijk geen rechtspersoonlijkheid heeft en zij naar buiten toe alleen kan optreden door middel van de vennoten. Bovendien kan de aftrek worden geëffectueerd op grond van het hiervoor genoemde Maatschapsarrest.
11. Eiseres kon volledige aftrek genieten, heeft volledige aftrek genoten en heeft daarmee samenhangend de keuze gemaakt de woning voor het bedrijfsvermogen te bestemmen. Daarom is artikel 4, tweede lid, letter a, van de Wet OB hier van toepassing en wordt het privégebruik van de woning aangemerkt als belaste dienst. Voor dat geval is de hoogte van de verschuldigde omzetbelasting niet in geschil.
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 november 2018
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: