Rechtbank Gelderland, 13-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4886, AWB - 17 _ 3401
Rechtbank Gelderland, 13-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4886, AWB - 17 _ 3401
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 november 2018
- Datum publicatie
- 19 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:4886
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3401
Inhoudsindicatie
Precariobelasting. Eiseres is door de eigenaar aangewezen als netbeheerder van gasleidingen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad in de zaak Muiden is eiseres terecht aangeslagen. Uit het Raadsbesluit van de gemeente volgt dat de gemeente geen verplichtingen als eigenaar is aangegaan. Bovendien is eiseres niet de wederpartij en doordat eiseres inmiddels de leidingen heeft, geldt een eventuele gedoogplicht niet voor deze leidingen. Ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur leiden niet tot een ander oordeel.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/3401
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 403.347,50.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 juni 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2018.
Eiseres is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en [A] verschenen.
Verweerder heeft ter zitting twee uitspraken van Gerechtshof Amsterdam overgelegd (Oldebroek en Apeldoorn). Aangezien eiseres daarbij partij is, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres met de inhoud daarvan bekend is.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is economisch eigenaar en netbeheerder van gas- en elektriciteitsleidingen in de gemeente Lingewaal (hierna: de gemeente). Deze leidingen bevinden zich deels in de grond die eigendom is van de gemeente. Juridisch eigenaar van de leidingen is [B] N.V. (hierna: [B] ).
2. De gemeente is ontstaan uit een fusie van de gemeenten Herwijnen, Vuren, Heukelum, Asperen en Spijk.
3. Op 28 november 1923 heeft de raad van de gemeente Herwijnen een raadsbesluit genomen (hierna: het Raadsbesluit). Het Raadsbesluit luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“(…)
Besluit:
aan de N.V. Provinciale Geldersche Electriciteits-Maatschappij te Arnhem kosteloos het recht te verleenen werken tot geleiding, transformeering,verdeeling en levering van electriciteit of daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben,aan te brengen,in stand te houden,te wijzigen en te verwijderen in,op,aan,door of boven gemeentelijke gronden,wegen, wateren en andere eigendommen der gemeente,
zulks onder voorwaarde, dat de Vennootschap voornoemd:
a. omtrent de uitvoering dier werken, alsmede omtrent het tijdstip der uitvoering met Burgemeester en Wethouders overleg pleegt,
b. zich verplicht na het verrichten van deze werkzaamheden het geroerde op hare kosten zooveel mogelijk weer in den toestand terug te brengen van vóór de uitvoering van die werkzaamheden.”
4. Aan het Raadsbesluit is in 1986 door de gemeente (die toen Vuren heette) een aanhangsel toegevoegd, dat is ondertekend door de burgemeester namens de gemeente en door de Provinciale Gelderse Energie-Maatschappij (hierna: PGEM ). Dit vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“in aanmerking nemende dat:
- bij raadsbesluit d.d.d 28 november 1923 door de gemeente Herwijnen aan de PGEM vergunning is verleend tot het aanbrengen enz. van elektricitieitswerken in enz. eigendommen der gemeente;
- partijen een nadere regeling met betrekking tot het aanbrengen enz. van bovengrondse en ondergrondse 10 kV- en laagspanningsleidingen in, enz. eigendommen der gemeente wensen te treffen, welke regeling geacht wordt deel uit te maken van voormeld raadsbesluit,
komen overeen als volgt:
I De thans tussen partijen op grond van genoemde overeenkomst geldende regeling, inzake het aanbrengen enz. van elektriciteitswerken in, enz. eigendommen der gemeente -welke regeling wordt geacht de gehele gemeente Vuren te betreffen- komt te vervallen voorzover het 10 kV- en laagspanningsleidingen betreft.
II In plaats van het te vervallen gedeelte van de regeling komt de volgende regeling:
1. De gemeente verleent hiermede de voor het in, op of boven gemeentelijke eigendommen, voorzover deze zich daartoe lenen, aanbrengen, leggen, hebben, onderhouden, verkleinen, verzwaren, vervangen, uitbreiden en wijzigen van de onder- en bovengrondse leidingen ten behoeve van en in verband met de levering van elektrische energie door de PGEM met toebehoren en van aansluitleidingen met toebehoren, waarbij zowel de werkzaamheden als het toebehoren in de ruimste zin moeten worden genomen, vereiste burgerrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen (…)
3. De gemeente verbindt zich, indien krachtens enige gemeenteverordening rechten op het aanwezig zijn van leidingnet met toebehoren in, op of boven gemeentegronden, -wateren, enz. worden geheven, binnen redelijke tijd deze verordening zodanig te herzien dat na wijziging de PGEM geen rechten zal zijn verschuldigd, dan wel de PGEM jaarlijks een bedrag, gelijk aan de door haar betaalde rechten, uit te keren.
Het laatste geldt evenzo voor het geval in de toekomst een verordening als bovenbedoeld van kracht mocht worden. (…)”
5. In de gemeente geldt voor het jaar 2015 de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2014 (hierna: de Verordening). Artikel 3 van de Verordening luidt als volgt:
“ 1. Ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, wordt de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
2. In alle andere gevallen wordt de precariobelasting geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn. (…)”
Geschil
6. In geschil is of de aanslag precariobelasting terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres in de heffing kan worden betrokken, omdat zij niet door de minister, maar door de eigenaar op grond van de Gaswet is aangewezen als netbeheerder. Verder is in geschil in hoeverre eiseres zich kan beroepen op de inhoud van het Raadsbesluit en het aanhangsel daarbij. Daarnaast heeft eiseres zich beroepen op schending van een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beoordeling van het geschil
7. De Hoge Raad heeft op 21 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1700) arrest gewezen in een vergelijkbare situatie betreffende de gemeente Muiden. Artikel 3 van de desbetreffende verordening is (nagenoeg) gelijkluidend aan artikel 3 van de onderhavige Verordening. De overwegingen van de Hoge Raad houden (samengevat) in dat weliswaar de bewoordingen van het eerste lid van artikel 3 van de Verordening alle gevallen lijken te omvatten waarin op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, maar in het slot van dat eerste lid alleen de door de Minister aangewezen netbeheerder als belastingplichtige is aangemerkt. Daarom moet worden aangenomen dat het niet de bedoeling van de gemeentelijke wetgever is geweest elke (andere) op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet aangewezen netbeheerder onder de werking van het eerste lid te brengen. Dat betekent dat alle gevallen waarin een netbeheerder niet door de Minister is aangewezen, behoren tot de “andere gevallen” bedoeld in het tweede lid van dat artikel.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Eiseres valt onder artikel 3, tweede lid, van de Verordening, omdat sprake is van een ander geval dan de gevallen die het eerste lid omvat. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres belastingplichtig is voor de precarioheffing over haar netwerken in de gemeente.
9. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of het Raadsbesluit en het aanhangsel daarbij maken dat sprake is van een gedoogplicht die aan heffing in de weg staat.
10. Volgens vaste jurisprudentie staat een gedoogplicht alleen aan heffing van precariobelasting in de weg al sprake is van een privaatrechtelijke gedoogplicht. Dit volgt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1267 (Naarden). Gerechtshof Amsterdam heeft over de strekking van een raadsbesluit geoordeeld waarvan de inhoud grotendeels overeenkomt met het onderhavige Raadsbesluit. Dit betreft de uitspraak van 27 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3648 (Hattem). In die zaak heeft het hof geoordeeld dat sprake was van een besluit over de aanwending van publiekrechtelijke bevoegdheden, inhoudend dat voor zover vergunningen of anderszins toestemmingen moeten worden verleend, dit kosteloos zal gebeuren. De rechtbank ziet geen aanleiding het Raadsbesluit in dit geval anders op te vatten. Omdat het aanhangsel uit 1986 aansluit bij het eerdere Raadsbesluit en daar onderdeel van is gaan uitmaken, is er geen aanleiding voor de conclusie dat de gemeente als eigenaar verplichtingen is aangegaan.
11. Voor zover hierover al anders geoordeeld zou moeten worden, baat dit eiseres overigens niet. Verweerder heeft ter zitting het verweer prijsgegeven dat [B] niet als rechtsopvolger van [C] zou kunnen worden gezien. Wel heeft verweerder de stelling gehandhaafd dat eiseres geen rechten aan een overeenkomst tussen [B] en de gemeente kan ontlenen. De rechtbank volgt verweerder hierin. Een contractuele gedoogplicht als bedoeld in r.o. 2.5.4. van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1267, Naarden) werkt slechts tussen de partijen bij de overeenkomst waarin die gedoogplicht is overeengekomen. Eiseres is niet de wederpartij van verweerder. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat als [B] , als rechtsopvolger van [C] , zich kan beroepen op een contractueel gedoogrecht jegens de gemeente, dit alleen betrekking kan hebben op leidingen die zij heeft. Echter niet [B] maar eiseres heeft de onderhavige leidingen. Met de overdracht van de economische eigendom aan eiseres is een eventuele gedoogplicht van de gemeente ten aanzien van de desbetreffende leidingen geëindigd, omdat [B] geen leidingen meer heeft die de gemeente op grond van de overeenkomst moet gedogen, en de gemeente niet met eiseres een vergelijkbare overeenkomst heeft gesloten.
12. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat de heffing in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Bij al deze gronden gaat zij echter telkens uit van de onjuiste aanname dat zij niet onder de reikwijdte van de “andere gevallen” als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Verordening valt en dat zij zich kan beroepen op de overeenkomst met [C] . Er is een voldoende duidelijke wettelijke grondslag voor de heffing, verweerder heeft geen vertrouwen jegens eiseres gewekt en heeft niet onzorgvuldig gehandeld. Ook is de aanslag niet willekeurig, omdat deze past binnen de uitleg die de Hoge Raad aan artikel 3 van de Verordening heeft gegeven.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 november 2018 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |