Home

Rechtbank Gelderland, 18-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5454, AWB - 17 _ 4598

Rechtbank Gelderland, 18-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5454, AWB - 17 _ 4598

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 december 2018
Datum publicatie
31 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:5454
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4598

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV 2005.

Het verlies van eiser over 2008 is verrekend met het inkomen uit werk en woning in 2005. Over 2008 vindt navordering plaats. Dat leidt ook tot een navorderingsaanslag over 2005. De inspecteur heeft het daartegen gerichte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het ontbreken van een verliesherzieningsbeschikking over 2008 staat in de weg aan navordering over 2005.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/4598

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.57) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.883, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.239. Tevens is bij beschikking € 299 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 30 augustus 2017, ontvangen door de rechtbank op 31 augustus 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend, waaronder conclusies van repliek en dupliek. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2018.

Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] , mr. [A] en mr. [B] verschenen. Gelijktijdig zijn de beroepen van eiser met zaaknummers 17/4594, 17/4595, 17/4596, 17/5057, 17/5058, 17/5059, 17/6223 en 17/6224 en twee beroepen van zijn partner [C] met zaaknummers 17/4599 en 17/4600 ter zitting behandeld.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op 27 april 2007 aangifte voor de IB/PVV 2005 gedaan. De aanslag is op 29 augustus 2007 opgelegd. Deze komt overeen met de aangifte. Hierin is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 24.883, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op nihil en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 19.239.

2. Met dagtekening 28 juli 2010 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2008 vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 15.517 negatief. Gelijktijdig met die aanslag is bij beschikking het verlies over dat jaar vastgesteld op € 15.517. Dit verlies is bij beschikking van 30 september 2011 verrekenend met het inkomen uit werk en woning in 2005. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2005 is daarbij verminderd tot € 9.366.

3. Met dagtekening 20 juli 2013 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 31.408.

4. Met dagtekening 9 augustus 2013 heeft verweerder aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 24.883. Op het navorderingsbiljet is de volgende zin opgenomen:

“Doordat het inkomen van het jaar 2008 door navordering positief is geworden, vervalt de verliesverrekening naar 2005”.

5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. Verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens hem geen wettelijk toegestane gronden tegen de beschikking tot navordering zijn aangevoerd.

Geschil

6. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Beoordeling van het geschil

7. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij kan instemmen met vernietiging van de navorderingsaanslag, omdat een verliesherzieningsbeschikking over 2008 ontbreekt.

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Aan alle formele vereisten is voldaan. Dat de aangevoerde gronden niet tot iets konden leiden, is geen reden voor niet-ontvankelijkverklaring. Een bezwaar wordt in een dergelijke situatie alleen niet-ontvankelijk verklaard als de indiener van het bezwaar daar geen belang bij heeft. Daarvan is sprake als het maken van bezwaar, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende beslissingen (zie Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878). Aan dit criterium is niet voldaan. Het bezwaar is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Alleen al om die reden is het beroep gegrond.

9. Omdat partijen het eens zijn over de uitkomst van de procedure, ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar verweerder om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van een verliesherzieningsbeschikking over 2008 in de weg staat aan navordering over 2005. Dit volgt uit artikel 3.151, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6000. Gelet hierop zal de rechtbank de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigen.

10. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

11. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de regels die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. In de kern komen die regels op het volgende neer.

12. Voor een uitspraak in eerste aanleg geldt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Als sprake is van meer zaken van een belastingplichtige die gezamenlijk zijn behandeld, moet worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. In dat geval wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. Als niet tegelijkertijd bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, wordt voor de mate van overschrijding van de redelijke termijn gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerste bezwaar- of beroepschrift.

13. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de verschillende zaken die gezamenlijk ter zitting zijn behandeld. Dit geldt ook voor de beide zaken van mevrouw [C] . Ook wanneer sprake is van verschillende belanghebbenden, kan sprake zijn van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7810). Dit betekent dat de rechtbank voor alle zaken samen één keer een vergoeding zal berekenen.

14. Het oudste bezwaarschrift dateert van 4 januari 2013. Sindsdien zijn meer dan twee jaren verstreken. De rechtbank ziet echter aanleiding de redelijke termijn voor de bezwaarfase en de beroepsfase met in totaal een jaar te verlengen vanwege de complexiteit van de zaken. De totale behandelduur bedraagt bijna zes jaren. De redelijke termijn is dus met afgerond drie jaren overschreden. Verweerder heeft er nog op gewezen dat eiser ook een aantal keren lang stil heeft gezeten, met name tussen mei 2014 en april 2015. Daarin ziet de rechtbank geen aanleiding voor een extra verlenging van de termijn. Verweerder heeft op 31 maart 2014 een uitvoerig verzoek om aanvullende informatie gedaan. Hij heeft daarin geen termijn gegeven om te reageren. Pas op 27 november 2014 heeft verweerder eiser aan het verzoek herinnerd en een termijn gesteld, in eerste instantie tot 22 december 2014. Eiser heeft vervolgens tweemaal om nader uitstel gevraagd en op 29 april 2015 inhoudelijk gereageerd. Deze omstandigheden vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een extra verlenging van de termijn bovenop de verlenging vanwege de ingewikkeldheid van de zaak.

15. De eerste uitspraak op bezwaar dateert van 20 juli 2017. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Daarom zal verweerder worden veroordeeld om in totaal € 3.000 aan immateriële schade te vergoeden. Hiervan wordt € 1.500 aan eiser toegekend en € 1.500 aan mevrouw [C] . De rechtbank heeft negen samenhangende zaken van eiser gelijktijdig behandeld. Daarom stelt de rechtbank de vergoeding in deze zaak vast op 1/9 deel van € 1.500 oftewel € 167.

16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.501,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Daarbij is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de werkzaamheden van de gemachtigde in deze en de andere zaken nagenoeg identiek konden zijn. Voor de proceskostenvergoeding is dus geen sprake van samenhang met de overige zaken. In deze zaak heeft geen hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Omdat sprake is van een formele fout, die verweerder in beroep heeft erkend, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. Eiser heeft zelf ook niet eerder dan in beroep het standpunt ingenomen dat een herzieningsbeschikking voor 2008 ontbreekt.

17. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2005;

-

vernietigt de beschikking heffingsrente;

-

veroordeelt verweerder aan eiser een vergoeding voor immateriële schade te betalen van € 167;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.501,50;

-

bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser dient te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 december 2018

de griffier is buiten staat deze uitspraak

te ondertekenen

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.