Rechtbank Gelderland, 13-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1064, AWB 17/1233
Rechtbank Gelderland, 13-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1064, AWB 17/1233
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 maart 2019
- Datum publicatie
- 15 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:1064
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:2781, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 17/1233
Inhoudsindicatie
In geschil is of de kwijtscheldingswinst aan het jaar 2011 of aan het jaar 2012 dient te worden toegerekend.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17 /1233
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 13 maart 2019
in de zaak tussen
[X] B.V., te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.26.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd berekend naar een belastbare winst van € 3.206.603 en (na verliesverrekening) een belastbaar bedrag van nihil.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij faxbericht van 7 maart 2017, ontvangen door de Rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2018.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en mr. [B] (kantoorgenoot van gemachtigde). Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. [D] (hierna: [D] ) houdt alle aandelen in eiseres. In de jaren 2003 tot en met 2009 heeft eiseres verschillende bedragen van de in Duitsland gevestigde [E] GmbH & Co (hierna: [E] ) geleend. Per ultimo 2010 bedroeg de totale schuld van eiseres aan [E] € 3.100.000 (hierna: de schuld).
2. Op [2011] is [E] failliet verklaard, waarbij Rechtsanwalt [F] is aangesteld als de curator (hierna: de curator).
3. In de periode 4 november tot en met 14 november 2011 heeft over de schuld van eiseres aan [E] een mailwisseling plaatsgevonden tussen onder andere de curator en de advocaat van [D] ( [G] : hierna [G] ), [D] en [G] alsmede [D] en [A] . Op 4 november 2011 bericht [D] aan [A] :
" [A] ,
Die Sache ist durch!
Angebot von 50 T€ wurde akzeptiert.
Ich werde die Tage die 50 auf das LU Konto transferieren!
(…)
[D] "
4. Uit de mailwisseling tussen [D] en [G] van 14 november 2011 blijkt het volgende:
"Guten Morgen Herr [G] ,
Wie schon telefonisch am Freitag abgestimmt, stimme ich dem Vergleich zu:
50 t€ von [H]
(…)
Keine Forderungen mehr an mich oder einer meiner Gesellschaften.
Damit ist die Insolvenz [E] fur mich "abgeschlossen", korrekt?
(…)
[D] "
5 Op 14 november 2011 bericht [G] aan [D] per e-mail:
"Hallo Herr [D] ,
Vielen Dank für die Mitteilung. Damit dürften, abgesehen von der fortlaufenden Ratenzahlung [H] , die Sie (…) und mittelbar betreffenden Themen abgeschlossen sein."
6. Op 20 september 2012 ondertekenen de curator, [D] en eiseres ten aanzien van de schuld een zogenoemde Vergleichsvereinbarung (hierna: de schikkingsovereenkomst). In de schikkingsovereenkomst staat - voor zover van belang - het volgende vermeld (waarbij onder “Schuldnerin” wordt verstaan eiseres en onder “Insolvenzverwalter” wordt verstaan “de curator”):
“Vergleichsvereinbarung
zwischen
1. (…)
- nachfolgend “Insolvenzverwalter” genannt-
und
(…)
(…)
- -
-
nachfolgend “Schuldnerin” genannt-
- -
-
gemeinsam “die Parteien” genannt-
Vorbemerkung
(…)
3. Die [E] GmbH & Co KG hatte der Schuldnerin (nachrangige) Darlehen in Höhe von nominal € 3,1 Mio. eingeräumt. Aus dem von der Schuldnerin vorgelegten Vermögensstatus wird ersichtlich, dass nach Abzug der Passiva von den Aktiva der Schuldnerin, unter Berücksichtigung der Fremdrechte an den Aktiva, auf die in Höhe von insgesamt € 4,67 Mio. nachrangigen Verbindlichkeiten ein (Liquidations-) Überschuss in Höhe von rund € 15.300,00 verbleibt. Liquidationskosten oder – im Falle einer Insolvenz der Schuldnerin – entstehende Verfahrenskosten sind hierbei nicht berücksichtigt.
Von diesem Hintergrund schließen die Parteien nachfolgende Vergleichsvereinbarung :
Paragraf 1 Zahlungen
(…)
Die Schuldnerin zahlt an den Insolvenzverwalter bzw. die Insolvenzmasse einen Betrag
in Höhe von € 50.000.
(…)
Paragraf 2 Abgeltung sämtlicher wechselseitig bestehender Ansprüche
Mit der vollständigen Zahlung gemäß Ziffer 1.2. sind sämtliche wechselseitig zwischen Insolvenzverwalter bzw. Insolvenzmasse und Schuldnerin bestehenden Ansprüche abgegolten.”
7 Op 2 oktober 2012 heeft eiseres € 50.000 aan de curator overgemaakt.
8. In de brief van de curator van 29 augustus 2014 aan eiseres staat het volgende:”Sehr geehrte Damen und Herren,
wir bestätigen, dass über den als Anlage beigefügten Vergleich im September 2011 eine Einigung zwischen der Insolvenzverwaltung der [E] GmbH & Co- KG und der [X] B.V. erzielt wurde. Die Einigung stand unter dem Vorbehalt der erteilten Zustimmung der Gläubigerversammlung.
Dem Vergleich wurde von allen mitwerkenden Parteien (Insolvenzverwaltung, [X] B.V / Gläubigerversammlung) zugestimmt.“
9. De Deutsche Bank schrijft in een brief van 11 februari 2015 aan eiseres het volgende:
”Sehr geehrte Damen und Herren,
mit diesem Schreiben bestätigen wir, dass uns als poolführender Bank der Vergleichsvorschlag bezüglich des Schuldverhältnisses [X] B.V. und [E] GmbH & Co. KG am 11. November 2011 vorgelegt wurde.
Dieser Vorschlag wurde von uns und den anderen Banken akzeptiert und dann auch so im Insolvenzverfahren umgesetzt."
10. In de jaarrekening voor het jaar 2011 heeft eiseres onder langlopende schulden de volgende toelichting opgenomen:
"De leningen van [E] GmbH & Co. KG, welke in totaal € 3 100 000 bedroegen zijn afgekocht voor een totaalbedrag van € 50 000. In 2011 was hierover reeds een concept akkoord met de curator van [E] Gmbh & Co. KG bereikt. Op 20 september 2012 is deze overeenkomst schriftelijk bevestigd."
11. Eiseres heeft in de aangifte Vpb 2011 ten aanzien van de schuld een kwijtscheldingswinst van € 3.050.000 opgenomen. Daarbij is de winst verrekend met verliezen die zijn geleden in periode 1992 tot en met 2001. Verweerder heeft de aanslag Vpb over het jaar 2011 (ter behoud van recht) conform de ingediende aangifte vastgesteld.
12. Op 29 augustus 2013 heeft eiseres de aangifte Vpb 2012 ingediend naar een belastbare winst van € 156.603. Op 28 november 2015 heeft verweerder de aanslag Vpb 2012 vastgesteld. In afwijking van de aangifte is de belastbare winst in de aanslag gecorrigeerd met de kwijtscheldingswinst van € 3.050.000. De vastgestelde belastbare winst voor het jaar 2012 bedraagt daarmee aldus verweerder € 3.206.603. De belastbare winst is door verweerder verrekend met verliezen die betrekking hebben op de jaren 2006 tot en met 2010.
Geschil
13. In geschil is het antwoord op de vraag of de kwijtscheldingswinst van € 3.050.000 ter zake van de schuld tot de jaarwinst van het jaar 2012 dient te worden gerekend. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en rekent de kwijtscheldingswinst toe aan het jaar 2011. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan en rekent de kwijtscheldingswinst toe aan het jaar 2012.
Beoordeling van het geschil:
14. Eiseres stelt zich (kort gezegd) op het standpunt dat goed koopmansgebruik zich in het onderhavige geval er niet tegen verzet om de kwijtscheldingswinst in het jaar 2011 in aanmerking te nemen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres onder meer op de (e-mail)correspondentie in 2011 tussen [G] en de curator alsmede tussen [G] en [D] en [D] en [A] . Verder wijst eiseres op de brief van de curator uit 2014, de brief van de Deutsche Bank uit 2015 alsmede het feit dat eiseres (in 2011) cliënt van de gefailleerde onderneming is gebleven. Volgens eiseres zou zich dit niet hebben voorgedaan indien in 2011 niet een akkoord ten aanzien van de schuld was bereikt. Ten slotte wijst eiseres op de verantwoording van de vrijval van de schuld in de jaarrekening voor het jaar 2011. Gelet hierop beschouwt eiseres de door de crediteurenvergadering in 2012 verleende goedkeuring, alsmede de formalisering van het akkoord in de schikkingsovereenkomst als een formaliteit.
15. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan en stelt in dit verband (onder meer) dat uit de mailwisseling in 2011 geen rechtens afdwingbare afspraak met [E] valt af te leiden. Verweerder stelt verder dat uit de brief van de curator uit 2014 valt op te maken dat in 2011 sprake was van een voorwaardelijk akkoord dat nog de goedkeuring van de crediteurenvergadering behoefde. Uit de brief van de Deutsche Bank uit 2015 valt volgens verweerder niet af te leiden wanneer het voorstel door de poolführender Bank is geaccepteerd. Verweerder beschouwt de door de crediteurenvergadering verleende goedkeuring in 2012 dan ook niet als een formaliteit.
16. Naar aanleiding van de door partijen over en weer ingenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt. Een schuld dient te worden gewaardeerd naar de feiten en omstandigheden zoals deze per balansdatum lagen, waarbij heeft te gelden dat een rechtens afdwingbare - niet-betwiste - schuld in beginsel dient te worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor de crediteur de debiteur kan aanspreken (het nominale bedrag). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat indien het zo goed als zeker is dat de schuld niet of niet volledig wordt voldaan, belastingplichtige bevoegd is die schuld op een lager bedrag dan het nominale te stellen (zie Hoge Raad 13 juni 1934, B.5633). Het enkele feit derhalve dat in 2011 de schuld civielrechtelijk nog bestond alsmede – aldus de curator – dat sprake was van een voorwaardelijk akkoord dat nog de goedkeuring van de crediteurenvergadering behoefde, hoeft derhalve niet aan een vrijwillige afwaardering van de schuld in het jaar 2011 in de weg te staan. Het is daarbij echter de vraag of de feiten en omstandigheden per ultimo 2011 de conclusie rechtvaardigen dat het per balansdatum zo goed als zeker was dat de schuld niet zou worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De onder 3. weergegeven e-mailcorrespondentie waarbij onder andere de curator, [G] , [D] en [A] betrokken waren, alsmede de onder 8. en 9. genoemde mededelingen door respectievelijk de curator en de Deutsche Bank, maken duidelijk dat in 2011 een principe akkoord was bereikt ter zake van de afwikkeling van de schuld. Door partijen zijn verder geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat in 2012 meer heeft plaatsgevonden dan de enkele formalisering van de afwikkeling van de schuld in de schikkingsovereenkomst. Onder deze omstandigheden staat goed koopmansgebruik het dan ook toe om de schuld in 2011 te laten vrijvallen. Verweerder heeft bij de aanslag Vpb 2012 ten onrechte de kwijtscheldingswinst in aanmerking genomen.
17 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
18. De rechtbank vindt aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.532 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 vast op een berekend naar een belastbare winst van € 156.603 en (na verliesverrekening) op een belastbaar bedrag van nihil;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.532;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 333 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. drs. R.W.J. van der Struijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 maart 2019 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |