Rechtbank Gelderland, 06-05-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1932, AWB - 17 _ 144
Rechtbank Gelderland, 06-05-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1932, AWB - 17 _ 144
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 mei 2019
- Datum publicatie
- 8 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:1932
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:9062, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 144
Inhoudsindicatie
Artikelen 15 en 19 Wet op de belastingen van rechtsverkeer. Recht van wederinkoop is niet aan te merken als een ontbindende voorwaarde. Vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Verzuimboete.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/144
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 6 mei 2019
in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 16 november 2015 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, aanslagnummer [000] , opgelegd naar een te betalen bedrag van € 14.500. Tevens is bij beschikking € 531 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 1.450 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2016 de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij fax van 9 januari 2017, dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2018. Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde en mr. [A] . Namens verweerder zijn verschenen[gemachtigde] , mr. [B] .
De behandeling van het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder de gelegenheid te geven te reageren op het op 22 november 2018 door eiser ingebrachte stuk. Verweerder heeft bij brief van 10 januari 2019 hierop gereageerd. Op 26 maart 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde enmr. [A] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , mr. [B] en[C] .
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer AWB 17/145.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is directeur en enig aandeelhouder van [D] B.V (hierna: [D] ).
2. Op [2009] zijn bij akte van levering, verleden voor notaris mr. [A] te [Q] , de appartementsrechten [A-straat 1 en A-straat 2] te [R] door eiser geleverd aan [D] voor een koopprijs van € 892.500, welke koopprijs door [D] is voldaan door verrekening in rekening-courant met eiser.
3 De akte van levering vermeldt onder meer:
“BEPALINGEN
In het koopcontract en bij de levering zijn danwel worden bij deze akte de volgende bepalingen overeengekomen:
Artikel 1
Verkoper levert het verkochte aan koper:
a. onvoorwaardelijk en niet onderhevig aan inkorting, ontbinding of aan welke vernietiging dan ook;
b. niet bezwaard met beslagen of rechten van hypotheken danwel inschrijvingen daarvan, anders dan een recht van eerste hypotheek (en bijbehorend pandrecht) ten behoeve van de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te [Z] , oorspronkelijk in hoofdsom groot drie honderd drie duizend euro (€ 303.000,00), blijkens akte op twee en twintig februari tweeduizend zes verleden voor mij, notaris, ingeschreven in register hypotheken 3 van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers te [Z] , op drie en twintig februari daarna, in deel [001] . danwel niet bezwaard met andere beperkte rechten, behoudens de in deze akte vermelde; (.)”
4 Op akte is een bedrag van € 53.550 aan overdrachtsbelasting voldaan.
5. De beide appartementen waren in gebruik als woning, welke op [2009] zijn verhuurd aan [E] (hierna: [E] ). Het huurcontract met [E] is op 22 september 2009 gesloten door eiser voor een periode van een jaar, van 25 september 2009 tot en met 24 september 2010.
6. Na het verlijden van de akte van levering hebben eiser en [D] een overeenkomst tot recht van wederinkoop gesloten. De overeenkomst is door partijen ondertekend op[2009] en bij de Belastingdienst ter registratie aangeboden, maar is niet ingeschreven in de Openbare Registers. In deze overeenkomst staat het volgende:
“in aanmerking nemende:
- dat blijkens akte op heden voor Mr [A] , notaris te [Q] , door verkoper aan koper is verkocht en geleverd:
a. het appartementsrecht, (...);
- dat verkoper zich het recht van wederinkoop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper;
- dat verkoper derhalve tot vijf jaar na heden de bevoegdheid heeft de koopovereenkomst te ontbinden onder restitutie van de betaalde koopprijs en gemaakte kosten als hierna omschreven, waardoor op de voet van artikel 3:84 Burgerlijk Wetboek het verkochte van rechtswege, doch zonder terugwerkende kracht, terugkeert bij verkoper;”
7. Naar aanleiding van een belastingcontrole is de koopprijs van € 892.500 van de onder 2 genoemde levering van appartementsrechten verlaagd tot € 725.000, onder de voorwaarde dat het verschil van € 167.500 zal worden verrekend. Door de Belastingdienst is bij beschikking d.d. 26 februari 2013 € 10.050 teruggaaf van overdrachtsbelasting verleend vanwege deze verlaging van de koopprijs. Per saldo is daardoor € 43.500 overdrachtsbelasting voldaan.
8. Op 5 december 2014 heeft eiser (als verkoper) een koopovereenkomst met [F] en [G] gesloten (kopers, hierna gezamenlijk te noemen: [F] ) met betrekking tot de appartementsrechten [A-straat 1 en A-straat 2] te [R] . De koop betreft mede een berging/ hobbyruimte die deel uitmaakt van het aan [D] toebehorende appartementsrecht A-2. De koopprijs bedraagt € 750.000. Van deze koopprijs ziet een bedrag van € 25.000 op de aan [D] toebehorende berging/hobbyruimte.
9. Op [2014] zijn bij akte van teruglevering, om 10.12 uur verleden voor notaris mr. [H] te [Q] , de appartementsrechten [A-straat 1 en A-straat 2] te [R] door [D] (vervreemder) geleverd aan eiser (verkrijger). In de akte van teruglevering staat onder meer het volgende:
“De comparanten, die sub 1 handelend als gemeld, verklaren het volgende:
INLEIDING, REGISTERGOED EN EIGENDOMSVERKRIJGING
(...)
Verkrijger en vervreemder hebben bij gelegenheid van het tekenen van vermelde akte van levering op elf december tweeduizend negen ter zake van het verkochte een overeenkomst recht van wederinkoop gesloten, welke overeenkomst gelijktijdig met vermelde akte van levering is geregistreerd bij de betreffende Inspectie te Utrecht, op achttien december daaropvolgend. De comparanten verklaren dat verkrijger tijdig gebruik heeft gemaakt van het vermelde recht van wederinkoop, zodat mitsdien tijdig de in de overeenkomst inzake het recht van wederinkoop omschreven ontbindende voorwaarden zijn ingeroepen, op grond waarvan vervreemder verplicht is het verkochte aan verkrijger in eigendom terug te leveren. De comparanten verklaren een en ander bij deze akte te willen effectueren.
TERUGLEVERING
Ter uitvoering van het vorenstaande levert vervreemder het verkochte aan verkrijger terug, die het verkochte bij deze in eigendom aanvaardt.
KOOPPRIJS EN KWITANTIE
De koopprijs bedraagt zeven honderd vijf en twintig duizend euro (€ 725.000,00), welke koopprijs tussen vervreemder en door verkrijger onderling in rekeningcourant wordt verrekend.
Vervreemder verleent verkrijger daarvoor bij deze akte kwitantie. Bij voormelde akte van levering de dato elf december tweeduizend negen bedroeg de koopprijs in eerste instantie acht honderd twee en negentig duizend vijf honderd euro (€ 892.500,00), welke nadien is verlaagd naar zeven honderd vijf en twintig duizend euro (€ 725.000,00).”
10. Vanwege de verkrijging door eiser is geen overdrachtsbelasting voldaan. In de leveringsakte staat hierover:
“De comparanten verklaren voorts een beroep te doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ex artikel 15 lid 1 letter r van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, omdat de toestand van het verkochte van vóór de omschreven verkrijging door vervreemder zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als bedoeld in artikel 19 van die wet, als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde, zodat ter zake van de in deze akte omschreven teruglevering geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.”
11. De door eiser aan [D] schuldig gebleven koopprijs van € 725.000 is geboekt in rekening-courant. Tot meerdere zekerheid van al hetgeen eiser in rekening-courant verschuldigd is aan [D] , is op [2014] om 10.15 uur op de appartementsrechten ten behoeve van [D] recht van hypotheek gevestigd.
12. Bij akte van wijziging splitsing appartementsrechten, verleden op 5 februari 2015 om 11.12 uur, wordt de berging/hobbyruimte door eiser verkregen, zodat een geheel ontstaat met het appartementsrecht betreffende de woning aan de [A-straat 1 en A-straat 2] . In de akte staat hierover:
“In verband met bovengemelde wijzigingen betreffende het nieuw ontstane appartementsrecht met index 16 is de heer [X] , voornoemd, een vergoeding verschuldigd aan de vennootschap [D] B.V., voornoemd, van vijf en twintig duizend euro (€ 25.000,00), welke bedrag tussen partijen is verrekend bij een overdracht van de heer [X] , voornoemd, welke mede op heden heeft plaatsgevonden en waarvoor bij deze akte kwitantie wordt verleend.
OVERDRACHTSBELASTING
De comparanten verklaren dat op grond van het vorenstaande door de heer [X] , voornoemd, aan overdrachtsbelasting verschuldigd is een bedrag van vijf honderd euro (€ 500,00).”
13. Op 5 februari 2015 om 14.03 uur levert [X] aan [F] het appartementsrecht met appartementsindex 16 van de appartementen [A-straat 1 en A-straat 2] te [R] . De (gezamenlijke) koopprijs bedraagt € 750.000.
Geschil
14. In geschil is of eiser ter zake van de verkrijging van de onroerende zaken recht heeft op toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter r, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). Meer specifiek is primair in geschil of de levering op [2009] heeft plaatsgevonden onder ontbindende voorwaarde. Subsidiair is in geschil of sprake is van feitelijk en rechtens herstel. Verder is in deze zaak in geschil of eiser terecht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel en op het gelijkheidsbeginsel en is de verzuimboete in geschil.
15. Eiser is van mening dat een akte betreffende een onvoorwaardelijke levering tezamen met het recht van wederinkoop bij onderhandse overeenkomst met dezelfde dagtekening is aan te merken als een levering onder ontbindende voorwaarde, omdat beide akten gelijktijdig ter registratie zijn aangeboden. Eiser is door de teruglevering van [2014] civielrechtelijk in de volle en vrije eigendom hersteld. Dat eiser voorafgaand aan de teruglevering een koopovereenkomst heeft gesloten voor de doorverkoop en dat aan [D] een recht van hypotheek is verstrekt, maakt het voorgaande volgens eiser niet anders. Daarnaast doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel. Voor een verzuimboete bestaat geen aanleiding, aldus nog steeds eiser.
16. Verweerder voert aan dat geen sprake is van een levering onder ontbindende voorwaarde. Subsidair is volgens hem geen sprake van feitelijk en rechtens herstel. Meer subsidiair voert verweerder aan dat sprake is van wetsontduiking (fraus legis). Verder kan volgens verweerder eiser zich niet beroepen op schending van het vertrouwens- en/of het gelijkheidsbeginsel en is terecht een verzuimboete opgelegd.
Beoordeling van het geschil
De ontbindende voorwaarde
17. Op grond van artikel 15, eerste lid, letter r, van de WBR is van de belasting vrijgesteld de verkrijging krachtens herstel als is bedoeld in artikel 19 van de WBR. Op grond van artikel 19, eerste lid, letter a, van de WBR wordt op verzoek teruggaaf van de belasting verleend, indien de toestand van vóór de verkrijging zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde.
18. De rechtbank stelt vast dat in de akte van levering op [2009] staat vermeld dat de verkoper het verkochte aan koper levert onvoorwaardelijk en niet onderhevig aan inkorting, ontbinding of aan welke vernietiging dan ook. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank de (kort) na het passeren van de akte van levering opgemaakte overeenkomst recht van wederinkoop niet aan te merken als een ontbindende voorwaarde. Met de akte van levering zijn de appartementsrechten immers in goederenrechtelijke zin onvoorwaardelijk door [D] verkregen. De overeenkomst ‘recht van wederinkoop’ vormt slechts een contractueel beding tussen eiser en [D] tot teruglevering onder opschortende voorwaarde. De teruglevering heeft dus niet plaatsgevonden als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde, zoals vereist in artikel 19 van de WBR. De stellingen van eiser leiden niet tot een ander oordeel. Het gelijk is aan verweerder. Om die reden behoeven de subsidiaire en meer subsidiaire stelling van verweerder geen behandeling.
19. Eiser stelt dat op grond van dezelfde feiten in een vergelijkbaar geval met succes een beroep is gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, letter r, van de WBR. In dit verband verwijst hij naar een akte van levering en een overeenkomst recht van wederinkoop van 23 december 2003, een akte van teruglevering van 31 oktober 2008 en een brief van de Belastingdienst van 12 maart 2010. Gelet hierop is hij van mening dat hij erop mocht vertrouwen dat ook in dit geval een beroep op artikel 15, eerste lid, letter r, van de WBR zou worden toegewezen.
20. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een toezegging van het bestuursorgaan aan eiser. Hiervan is in dit geval geen sprake. In de brief van 12 maart 2010 staat weliswaar dat de Belastingdienst in dat geval ondanks de bestaande twijfel het recht van wederinkoop als een ontbindende voorwaarde aanmerkt, maar dat hieraan geen enkel recht kan worden ontleend met betrekking tot andere aktes dan de onderhavige, dan wel de heffing van overdrachtsbelasting in andere gevallen dan deze. Bovendien staat in de brief opgenomen dat wordt aangeraden voor de toekomst zodanige maatregelen te nemen dat het boven elke twijfel verheven is dat er sprake is van een (relatieve) ontbindende voorwaarde. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
21. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om bewijs te leveren voor zijn stelling dat in dit geval het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank constateert dat eiser stelt dat in meer dan tien vergelijkbare gevallen het beroep op artikel 15 van de WBR wel is toegewezen, maar dat hij ten aanzien van slechts twee gevallen de nodige bescheiden heeft overgelegd. In hoeverre het hier gaat om met eiser vergelijkbare gevallen, heeft eiser vervolgens onvoldoende inzichtelijk gemaakt, zodat de rechtbank alleen al om die reden niet toekomt aan de vraag of sprake is van een andere behandeling op grond van begunstigend beleid, oogmerk van begunstiging of dat in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Indien niettemin veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat deze twee gevallen vergelijkbaar zijn, dan nog heeft eiser hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van begunstigend beleid of een begunstigend oogmerk op grond waarvan in voorkomend geval een teruggaaf en vrijstelling van overdrachtsbelasting wordt verleend. Evenmin is aannemelijk geworden dat in een meerderheid van de gevallen een andersluidende beslissing is genomen.
Verzuimboete
22. Eiser is voorts van mening dat ten onrechte een verzuimboete is opgelegd. Hij voert daartoe kort gezegd aan dat zijn standpunt tenminste pleitbaar is.
23. De inspecteur legt een verzuimboete van 10% met een maximum van € 4.920 op, indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald (Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB). Slechts in geval sprake is van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld legt de inspecteur geen boete op(§ 4 van het BBBB).
24. Onder de in deze uitspraak geschetste feiten en omstandigheden is van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank acht de boete bovendien passend en geboden.
Conclusie
25. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
26. Omdat eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient het beroep inzake de beschikkingen belastingrente eveneens ongegrond te worden verklaard.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 mei 2019 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |