Home

Rechtbank Gelderland, 14-06-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2597, AWB - 18 _ 1261

Rechtbank Gelderland, 14-06-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2597, AWB - 18 _ 1261

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
14 juni 2019
Datum publicatie
19 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:2597
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1261

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft de woning van haar voormalig bestuurder verbouwd. Volgens eiseres waren de kosten van de verbouwing zakelijk, omdat volgens haar de voormalig bestuurder de woning had verhuurd aan eiseres, eiseres het voornemen had om de woning te verbouwen tot kantoorvilla en vervolgens te gaan verhuren. Eiseres heeft de btw van de kosten van de verbouwing heeft in aftrek gebracht. De afschrijvingskosten van het verbouwde pand heeft eiseres in mindering gebracht. Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, omdat er nooit de intentie was om de woning te verbouwen tot kantoorvilla. Volgens de belastingdienst is de woning verbouwd tot een zeer lux villa. In geschil is of de kosten van de verbouwing een zakelijk karakter hebben. Daarnaast zijn enkele formeelrechtelijke aspecten in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de verbouwingskosten een zakelijk karakter hebben. Beroep gaat gegrond omdat één van de naheffingsaanslagen omzetbelasting niet tijdig is opgelegd. Ook heeft eiseres recht op immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 18/1261, 18/1263 en 18/1264

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2009, 2010 en 2011 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar belastbare bedragen van respectievelijk € 36.321, € 54.238 en € 26.976. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht van respectievelijk € 1.591, € 2.565 en € 1.139.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 februari 2018 de navorderingsaanslagen Vpb en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2009 en 2011 gehandhaafd en de navorderingsaanslag Vpb 2010 verminderd tot een belastbaar bedrag van € 38.794 en de beschikking heffingsrente 2010 dienovereenkomstig verminderd.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Onderhavige beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiseres met zaaknummers AWB 18/3266, 18/3267 en 18/3268 inzake de omzetbelasting.

Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [B] en mr. [C] .

Op verzoek van eiseres is [D] door de rechtbank als getuige gehoord.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht op [2002] , onder de naam [E] BV. Daarna is haar naam gewijzigd in [F] B.V. Sinds [2011] heeft zij haar huidige naam. In de jaren 2009 tot en met 2011 was de heer [A] bestuurder en (indirect) aandeelhouder van eiseres.

2. Eiseres was in de jaren 2009 tot en met 2011 gevestigd aan de [A-straat 1] te [Q] .

3. De heer [A] (hierna: [A] ) woonde aan de [A-straat 2] te [Q] . Deze woning was privé eigendom van de heer [A] en is door hem op [2003] aangekocht voor € 925.000.

4. Eiseres heeft op [2012 1] een vergunning aangevraagd om de parterre van de [A-straat 2] als kantoor te gaan gebruiken.

5. Op [2013] heeft [A] het pand [A-straat 2] als woonhuis verkocht voor € 1.350.000.

6. Bij brief van 14 januari 2015 heeft [A] een op 21 augustus 2007 gedateerd ontwikkelingsplan om de woning aan de [A-straat 2] te verbouwen tot kantoorvilla overgelegd. In dit plan is onder meer het volgende opgenomen:

“(…).

Het kantoorpand [A-straat 2] zal als volgt worden aangeboden:

-

gratis parkeren op eigen terrein

-

kantine en terras met gratis WiFi

-

vergadermogelijkheden

-

gemeubileerde en ongemeubileerde kantoren

-

flexplekken en deelkantoor

-

24/7 toegang

-

beveiliging en videobewaking

-

virtuele kantoren en telefoonbeantwoordingservice

-

voorzien van een lift

-

bedrijfsfitnessruimte

(…).

In het plan worden 10 kantoorappartementen gecreëerd alsmede 12 parkeerplaatsen (…). Op de 1e verdieping zal een ruimte voor bedrijfsfitness worden gecreëerd. (…). De volgende aanpassingen zijn noodzakelijk:

-

isolatie van de kap

-

isolatie van de beglazing

-

overige isolatie

-

aanpassingen centrale hal, vloer

-

schilderwerk

-

verbouwing 1e verdieping

-

verbouwing 2e verdieping en van de zolder 3 kantoorruimten maken alsmede ruimte voor de services

-

aanpassingen centrale voorzieningen (zoals CV)

-

aanpassingen meterkast en data-installatie

-

aanpassingen tuin- en hekwerk

-

overige bouwkundige aanpassingen

(…).”

7. Op 3 februari 2014 heeft eiseres twee overeenkomsten aan verweerder overgelegd, te weten:

- een op 25 april 2008 gedateerde overeenkomst tussen eiseres en [A] , waarbij is overeengekomen dat de heer [A] de woning aan de [A-straat 2] zal verhuren aan eiseres. Eiseres zal de woning geschikt maken voor commerciële verhuur. De verbouwingen die hiervoor nodig zijn, zal eiseres voor haar rekening nemen. Eiseres en de heer [A] beogen dat de woning op 1 oktober 2011 aan eiseres ter beschikking zal komen en

- een op 13 december 2010 gedateerde overeenkomst tussen eiseres en [A] en [G] B.V. (thans: [H] NV), waarbij is afgesproken dat de overeenkomst van 25 april 2008 wordt beëindigd. Tevens is afgesproken dat eiseres van [G] B.V, een vergoeding van € 234.716 zal ontvangen voor het project [A-straat 2] te [Q] .

8. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschaps- en omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012. Dit onderzoek heeft uiteindelijk gezien op de jaren 2008 tot en met 2011. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in het rapport van 19 oktober 2015 opgesteld door [K] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres nooit de intentie heeft gehad het woonhuis te verbouwen tot kantoorvilla. Eiseres heeft investeringen betaald en geactiveerd die zijn gedaan in de privéwoning van de heer [A] , terwijl daar geen enkel zakelijk belang voor aanwezig was.

9. Verweerder heeft de afschrijvingen die betrekking hebben op de verbouwingen gecorrigeerd, te weten: over 2008 € 8.133, over 2009 € 25.964, over 2010 € 48.079 en over 2011 € 50.290.

10. Naar aanleiding van dit rapport is door de Belastingdienst/FIOD een onderzoek ingesteld naar het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen door [A] . De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het proces-verbaal met nummer [000] van 25 oktober 2016, opgesteld door [I] (hierna: het FIOD-rapport). Tegen [A] loopt een strafrechtelijk onderzoek.

Geschil

11. In geschil is het antwoord op de vraag op verweerder over de jaren 2009 tot en met 2011 terecht de afschrijvingskosten in verband met investeringen in het pand [A-straat 2] te [Q] heeft gecorrigeerd. Daarnaast houdt een aantal formeelrechtelijke vragen partijen verdeeld. Ter zitting heeft eiseres haar gronden met betrekking tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en de overschrijding van de navorderingstermijn ingetrokken.

Onrechtmatig verkregen bewijs

12. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van het FIOD-rapport omdat verweerder geen toestemming gekregen van de Officier van Justitie om dit rapport te gebruiken. Er is volgens eiseres sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Op grond van artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) worden processen-verbaal met betrekking tot bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten verzonden naar het bestuur van de Belastingdienst. Toestemming van de Officier van Justitie is niet vereist.

13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt ontbreekt en dat sprake is van een ambtelijk verzuim van verweerder.

14. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is van een nieuw feit.

15. Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen.

16. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslagen – na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften – in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in de aangiften opgenomen afschrijvingen op de materiele vaste activa. Pas gedurende het boekenonderzoek is aan het licht gekomen dat deze afschrijvingen ten onrechte zijn toegepast. Daarmee beschikt verweerder over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

17. De omstandigheid dat verweerder in de omzetbelasting vragen heeft gesteld over de in aftrek gebrachte voorbelasting en in de inkomstenbelasting over de in aftrek gebrachte hypotheekrente door [A] , maakt niet dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Er bestaat immers geen verplichting voor verweerder tot het raadplegen van de (digitale) dossiers die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen die voor het regelen van onderhavige aanslagen van belang kunnen zijn (vergelijk Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:LJN HR2015:1515).

Omkering en verzwaring bewijslast

18. Partijen zijn het er over eens dat de bewijslast ten aanzien van het materiële geschilpunt op eiseres rust. De vraag naar de omkering en verzwaring van de bewijslast behoeft dus geen nadere bespreking.

Vertrouwensbeginsel

19. Eiseres stelt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Volgens eiseres heeft verweerder de aanslagen opgelegd nadat tussen partijen gecorrespondeerd is over de werkzaamheden aan de [A-straat 2] . Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet echter sprake zijn van een concrete toezegging van verweerder aan eiseres. Hiervan is in dit geval niet gebleken zodat deze beroepsgrond faalt.

Zakelijkheid verbouwing (activering en afschrijvingen)

20. Eiseres heeft gesteld dat de verbouwing van de [A-straat 2] een zakelijk karakter heeft hetgeen door verweerder wordt betwist. Volgens verweerder is sprake van een verbouwing van een gedateerd woonhuis tot een moderne, luxe villa. Eiseres heeft volgens verweerder de zakelijkheid van investeringen niet aannemelijk gemaakt.

21. Vooropgesteld moet worden dat eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van de uitgaven betrekking hadden op de [A-straat 1] (het pand waar eiseres was gevestigd). Uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt dat de correcties van verweerder uitsluitend zien op de verbouwing van [A-straat 2] .

22. Het tot de gedingstukken behorende controle- en FIOD-rapport rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat de uitgevoerde werkzaamheden geen zakelijk karakter hadden maar zagen op de verbouwing van het woonhuis van de toenmalig bestuurder [A] . Feit is ook dat het pand door [A] als woning is aangekocht en een aantal jaren later weer als woning is verkocht. Met hetgeen door eiseres naar voren is gebracht is zij niet in het bewijs geslaagd dit vermoeden te weerleggen en het zakelijk karakter van de uitgevoerde werkzaamheden aannemelijk te maken.

23. Er veronderstellender wijs van uitgaande dat het ontwikkelplan met dagtekening 21 augustus 2007 inderdaad op dat moment is opgemaakt – en niet zoals verweerder stelt achteraf is opgemaakt – ontbreekt de concrete tenuitvoerlegging van het plan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden zijn verricht met het oog op een functiewijziging van het object in een kantoor. De rechtbank wijst op de volgende omstandigheden.

24. Eiseres had ten tijde van het ontwikkelplan geen vergunning om het woonhuis als kantoorpand te gebruiken. De vergunning – die slechts ziet op de verbouwing van de parterre tot kantoor – is pas op [2012 2] door [A] aangevraagd. Ook liet het bestemmingsplan zakelijke verhuur van de andere verdiepingen niet toe zodat daarvoor het bestemmingsplan zou moeten worden gewijzigd. Behoudens hetgeen door getuige [D] naar voren is gebracht zijn er ook geen aanwijzingen dat het object daadwerkelijk in de markt is aangeboden als voor commerciële verhuur bestemde kantoorruimte. Ten aanzien van de door [D] afgelegde verklaring over mogelijke verhuur en de ter ondersteuning daarvan overgelegde e-mailberichten is de rechtbank van oordeel dat deze zo algemeen zijn dat hieraan niet de door eiseres gewenste bewijskracht kan worden toegekend. In deze stukken ontbreken bijvoorbeeld het aantal te huren vierkante meters en de huurprijs. Bovendien zou het gaan om het per direct als kantoor in gebruik kunnen nemen van de eerste verdieping, terwijl dat planologisch niet was toegestaan. De verklaring van de heer [D] ter zitting wordt ook niet ondersteund door de verklaringen zoals opgenomen in het FIOD-rapport.

25. Na totstandkoming van het ontwikkelplan is een zeer luxe keuken (circa 50m2 groot) voorzien van alle mogelijke apparatuur geplaatst, en is op de eerste verdieping een luxe badkamer, een ouderslaapkamer en een babykamer gerealiseerd. In de tuin is het zwembad overkapt en een poolhouse met jacuzzi en jetstream aangelegd. Deze werkzaamheden hebben geen betrekking op kantoorruimte.

26. Uit de verklaringen van de diverse leveranciers en uitvoerders zoals opgenomen in het FIOD-rapport komt naar voren dat zij niet op de hoogte waren van het plan van eiseres kantoorappartementen te realiseren. Er wordt in deze verklaringen slechts gesproken over aan het woonhuis te verrichten werkzaamheden.

27. Ook uit de door verweerder in het geding gebrachte videopresentatie van [J] blijkt niet dat kantoorappartementen zijn gerealiseerd. In deze video wordt – zowel binnens- als buitenshuis – een qua uitstraling en inrichting luxueuze villa getoond. Er is geen enkel aanknopingspunt te vinden dat de stelling van eiseres ten aanzien van de realisatie van kantoorappartementen ondersteunt.

Conclusie en heffingsrente

28. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

29. Omdat eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

30. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Geschillen over de heffing van belastingen behoren binnen een redelijke termijn te worden afgedaan. Daarvoor geldt als uitgangspunt voor de bezwaar- en beroepsfase samen een termijn van twee jaar. Bij overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken wordt, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Voor de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vergelijk Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Omdat het geschil ziet op hetzelfde onderwerp als de beroepen van eiseres met zaaknummers AWB 18/3266, 18/3267 en 18/3268 inzake de omzetbelasting en sprake is geweest van gezamenlijke behandeling wordt voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van van € 500 per halfjaar gehanteerd. Ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gerekend vanaf de indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.

31. Dit is het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2008 dat op 10 januari 2014 door verweerder is ontvangen. De uitspraak op bezwaar dateert van

21 september 2018. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de redelijke termijn zou moeten worden verlengd zijn gesteld noch gebleken. Op de datum van deze uitspraak is een periode van meer dan 5 jaar verstreken. De totale overschrijding is dus meer dan 3 jaar en resulteert in een immateriële schadevergoeding van (7 maal € 500 =) € 3.500 Verweerder had op 10 juli uitspraak moeten doen heeft deze termijn derhalve met 3 jaar en 3 maanden overschreden. De rechtbank doet uitspraak binnen de voor haar geldende termijn van 1,5 jaar zodat de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan verweerder is toe te rekenen. Verweerder dient daarom deze

€ 3.500 te betalen.

32. Hoewel de beroepen ongegrond zijn verklaard maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is toegekend, bestaat aanleiding het griffierecht aan eiseres te laten vergoeden en een veroordeling in de proceskosten van eiseres uit te spreken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.532 (1 punt voor het indienen van bezwaar, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen ongegrond;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 3.500;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.532;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 juni 2019

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.