Home

Rechtbank Gelderland, 17-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3182, AWB - 18 _ 6231

Rechtbank Gelderland, 17-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3182, AWB - 18 _ 6231

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
17 juli 2019
Datum publicatie
19 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:3182
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6231

Inhoudsindicatie

In achttien samenhangende zaken is de vraag aan de orde of tijdig bezwaar is gemaakt. De heffingsambtenaar betwist de ontvangst van de desbetreffende e-mails. De gemachtigde heeft nog binnen de bezwaartermijn een brief gestuurd met een overzicht van alle gemaakte WOZ-bezwaren, gespecificeerd met namen, aanslagnummers en adressen. De rechtbank merkt dit aan als bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/6231

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), gedagtekend 28 februari 2018, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2017 voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 506.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen bekendgemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 november 2018, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Namens eiser is [A] , kantoorgenoot van de gemachtigde, verschenen. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen.

Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van eiser wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Ter zitting zijn gelijktijdig nog zeventien beroepen van andere belastingplichtigen over dezelfde problematiek behandeld.

Overwegingen

1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.

2. Artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat de termijn voor het instellen van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Deze bepaling is op grond van artikel 231 van de Gemeentewet hier ook van toepassing.

3. Artikel 6:9 van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.

4. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit van 28 februari 2018 later dan de dagtekening ervan bekend is gemaakt. Dat betekent dat de bezwaartermijn is begonnen op 1 maart 2018 en is geëindigd op 12 april 2018.

5. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder overwogen dat eiser niet heeft bewezen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Verweerder gaat ervan uit dat het bezwaarschrift van eiser niet eerder dan op 8 augustus 2018 is ingediend. Daarom heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

6. In beroep heeft eiser betoogd - zakelijk weergegeven - dat het bezwaarschrift op 23 maart 2018 per e-mail naar het door verweerder opgegeven e-mailadres is verzonden. Als extra waarborg heeft de gemachtigde op 10 april 2018 een aantal bezwaarschriften aangetekend verzonden. Met die bezwaarschriften is een overzichtslijst meegestuurd waarop alle door de gemachtigde ingediende bezwaren zijn vermeld.

7. In de brief van 10 april 2018 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Tevens treft u bijgaand een overzichtslijst aan van alle, door ons bij uw gemeente in 2018 ingediende bezwaarschriften.

Ons bezwaarschrift is steeds van toepassing op de gehele aanslag, dus op alle genoemde beschikkingen op het aanslagbiljet, ook indien wij slechts één object vermelden op onze lijst.

Op uw aangeven sturen wij u graag een kopie van ons bezwaarschrift toe, mocht na controle blijken dat u één of meerdere op de lijst vermelde bezwaarschriften niet heeft ontvangen.

Graag ontvangen wij binnen twee weken de taxatieverslagen (…)

Bijlage: overzicht ingediende WOZ-bezwaren”

8. In de bijlage is met betrekking tot eiser het volgende opgenomen:

Belastingplichtige

Aanslagnummer

Belastingjaar

Adres

Samenwerking/

gemeente

[X]

[000]

2018

[A-straat 1] , [Z]

Meerinzicht (Harderwijk (Gld))

9. Nadat de gemachtigde wel de taxatieverslagen voor een deel van de objecten op de overzichtslijst had ontvangen, maar niet dat van de woning van eiser, is er nader mailcontact geweest tussen de gemachtigde en verweerder. Op 8 augustus 2018 heeft de gemachtigde per e-mail het bezwaarschrift met betrekking tot de woning van eiser aan verweerder toegestuurd met het verzoek dit in behandeling te nemen, omdat dit op tijd zou zijn ingediend.

10. Eiser stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij verzoekt de rechtbank om de zaak terug te wijzen naar verweerder voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar.

11. Verweerder heeft aangevoerd dat het bezwaarschrift dat eiser op 23 maart 2018 zou hebben gemaild, niet bij hem is binnengekomen. Wel heeft verweerder de overzichtslijst ontvangen die eiser op 10 april 2018 aangetekend naar verweerder heeft gezonden. Dit overzicht voldoet volgens verweerder niet aan de voorwaarden van artikel 6:5 van de Awb en kwalificeert dus niet als bezwaarschrift. Bij de overzichtslijst bevond zich niet het bezwaarschrift van eiser. Verweerder heeft het bezwaarschrift pas op 8 augustus 2018 ontvangen.

12. Tussen partijen is in geschil of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt. Daarbij heeft de discussie van partijen zich vooral toegespitst op de vraag of de e-mail van 23 maart 2018 is verzonden. De rechtbank ziet echter aanleiding eerst te beoordelen of de overzichtslijst kwalificeert als bezwaarschrift, aangezien vaststaat dat verweerder die binnen de bezwaartermijn heeft ontvangen.

13. Een bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht en de gronden van het bezwaar of beroep. Het bezwaar kan niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan deze vereisten, mits de indiener in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen. Dit volgt uit de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb.

14. Artikel 24a, eerste lid, van de AWR bepaalt dat hij die bezwaar heeft tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking daartegen bezwaar kan maken bij één bezwaarschrift. Het is dus op grond van de wet, anders dan verweerder stelt, mogelijk om tegen meer dan één besluit bezwaar te maken in één bezwaarschrift. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit te beperken tot de situatie dat één belanghebbende bezwaar wil maken tegen verschillende beschikkingen of aanslagen en acht het ook mogelijk dat meer belanghebbenden in één stuk opkomen tegen een of meer beschikkingen, mits daarover in redelijkheid geen twijfel kan bestaan. Aanleiding voor dat oordeel is dat de brief van 10 april 2018 aan alle eisen van een bezwaarschrift voldoet. Het bevat de naam en het adres van eiser, een dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit in de vorm van het aanslagnummer en de vermelding in de brief dat het om WOZ-bezwaren gaat. Over de vraag of sprake is van gronden kan discussie bestaan, hoewel de lat daarvoor laag ligt, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7375. Hiervoor had eventueel een hersteltermijn geboden kunnen worden, wat verweerder niet heeft gedaan. Met de inzending van het oorspronkelijke bezwaarschrift op 8 augustus 2018 is dat verzuim vóór de uitspraak op bezwaar hersteld. Deze redenering geldt voor alle achttien ter zitting behandelde zaken. Omdat is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb, is sprake van een bezwaarschrift. Daarvan uitgaand, kan niet gezegd worden dat dan slechts één bezwaar ontvankelijk is. Er is immers geen regel op basis waarvan dan besloten kan worden welk van de bezwaren uit de overzichtslijst ontvankelijk is. Dit moet ertoe leiden dat alle bezwaren ontvankelijk zijn.

15. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het aannemelijk is dat de gemachtigde niet moedwillig op deze wijze de procedure is gestart. In hoeverre een dergelijk handelen in geval van opzet misbruik van procesrecht oplevert, kan daarom onbesproken blijven.

16. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar besluit vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.

17. De rechtbank komt dus niet toe aan de beoordeling van de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bezwaarschrift per e-mailbericht van 23 maart 2018 heeft verzonden.

18. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De totale proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.536 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege meer dan vier samenhangende zaken). Hoewel in deze procedure uitsluitend de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift in het geding is, ziet de rechtbank geen aanleiding de wegingsfactor te verlagen tot 0,5 omdat het geen standaardzaak betreft en de gemachtigde aantoonbaar uitvoerige werkzaamheden heeft verricht, waarvan niet gezegd kan worden dat die onnodig waren. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De rechtbank zal van het bedrag van € 1.536 in deze zaak 1/18 deel, oftewel € 85,33, toekennen.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar bekend te maken;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 85,33.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 juli 2019

de griffier is buiten staat deze uitspraak

te ondertekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel