Home

Rechtbank Gelderland, 22-10-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4711, AWB - 19 _ 2374, 19_2375 en 19_2376

Rechtbank Gelderland, 22-10-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4711, AWB - 19 _ 2374, 19_2375 en 19_2376

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22 oktober 2019
Datum publicatie
27 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:4711
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2374, 19_2375 en 19_2376

Inhoudsindicatie

Vergrijpboeten art. 67e AWR. Eiser heeft begin 2013 met de Belastingdienst afgesproken voortaan geen verliezen meer in aanmerking te nemen in zijn aangiften inkomstenbelasting uit zijn beroep als beeldend kunstenaar. De voormalig adviseur van eiser heeft geen uitvoering gegeven aan het compromis en heeft de verliezen over 2013, 2014 en 2015 als resultaat uit overige werkzaamheden vermeld in plaats van als winst uit onderneming. De rechtbank oordeelt voor 2013 dat eiser geen opzet of grove schuld kan worden verweten, omdat eiser mocht afgaan op de deskundigheid van zijn adviseur en de adviseur op de hoogte was van het compromis. Voor 2014 en 2015 ligt dit anders, omdat eiser gelet op de belastingteruggaven over 2013 en 2014 had moeten begrijpen dat de aangifte 2013 verkeerd was gedaan en om die reden om opheldering had moeten vragen bij zijn adviseur. Dat heeft hij niet gedaan en dat vormt ernstig nalatig handelen. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete 2013 en vermindert de vergrijpboeten 2014 en 2015 naar 25%.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/2374, AWB 19/2375 en AWB 19/2376

in de zaken tussen

(gemachtigde: drs. [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2013, 2014 en 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en daarbij vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk € 560, € 1.110 en € 1.586.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 maart 2019 de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

1. Eiser is beeldend kunstenaar. Sinds 1986 heeft hij een eenmanszaak ingeschreven in de Kamer van Koophandel. De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het maken van mediakunstwerken, het geven van kunstgerelateerde adviezen en het uitvoeren van kunstgerelateerde opdrachten, zoals het samenstellen van tentoonstellingen. Sinds 1995 is eiser in loondienst werkzaam als docent mediakunst.

2. In de aangiften IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2011 heeft eiser negatieve inkomsten uit de eenmanszaak aangegeven als winst uit onderneming. De aangiften zijn ingediend door de voormalig adviseur van eiser. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat geen sprake is van een bron van inkomen. Volgens verweerder was sprake van een structureel verlies omdat van 2007 tot en met 2011 de kosten de baten blijvend hadden overtroffen en was niet gebleken van concrete plannen dat er voor de toekomst wel positieve resultaten behaald zouden worden

3. Bij brief van 17 januari 2013 heeft verweerder eiser als volgt bericht:

“ (…) Op zich wordt de bron beoordeeld bij het regelen van de aangifte. Uw laatste nog niet geregelde aangifte is 2010. Dit betekent dat ik de bron daar kan verwerpen en het verlies corrigeren. Om u nog enigszins tegemoet te komen heb ik u voorgesteld om de bron met ingang van 2013 te verwerpen. Dit betekent dat u dan niet met terugwerkende kracht wordt geconfronteerd en rekening kunt houden met mijn standpunt. Dit geldt alleen als u akkoord gaat met het feit dat er geen sprake is van een bron van inkomen en voor 2013 en verder geen verliezen uit de bedrijfsactiviteiten meer in aftrek breng. Ik zal het verlies van 2010, 2011 en het eventuele verlies van 2012 nog accepteren.”

4. Bij brief van 22 januari 2013 heeft eiser laten weten dat hij akkoord ging met het voorgestelde compromis.

5. In de aangiften IB/PVV over de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft de toenmalige adviseur van eiser negatieve inkomsten uit de eenmanszaak aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. De aangifte voor 2013 is op 29 september 2014 ingediend. De voorlopige aanslag 2013, die conform de aangifte is vastgesteld op 17 oktober 2014, leidde tot een voorlopige teruggaaf van € 1.254. De definitieve aanslag is, conform de voorlopige aanslag, vastgesteld op 11 april 2015. De aangifte voor 2014 is op 25 september 2015 ingediend. De voorlopige aanslag 2014, die conform de aangifte is vastgesteld op 13 november 2015, leidde tot een voorlopige teruggaaf van € 4.491. De definitieve aanslag is, conform de voorlopige aanslag, vastgesteld op 9 april 2016. De aangifte voor 2015 is op 28 juni 2016 ingediend. De voorlopige aanslag 2015, die conform de aangifte is vastgesteld op 2 september 2016, leidde tot een voorlopige teruggaaf van € 6.557. De definitieve aanslag is, conform de voorlopige aanslag, vastgesteld op 23 december 2016.

6. Verweerder heeft de negatieve resultaten uit overige werkzaamheden nagevorderd en heeft vergrijpboeten van 50% opgelegd.

Geschil

7. Niet in geschil zijn de navorderingsaanslagen. In geschil zijn de vergrijpboeten en meer in het bijzonder of het aan opzet of grove schuld van eiser is te wijten dat de aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 te laag zijn vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

8. In het verweerschrift heeft verweerder vermeld dat de boeten moeten worden verlaagd omdat hij ten onrechte de in rekening gebrachte belastingrente tot de boetegrondslag heeft gerekend. De beroepen zijn reeds hierom gegrond en de uitspraken op bezwaar, voor zover die betrekking hebben op de boetebeschikkingen, zullen worden vernietigd.

9. De rechtbank zal zelf in de zaken voorzien en overweegt daartoe als volgt.

10. Onder opzet wordt handelen verstaan waarvan de belastingplichtige wilde en wist dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. Ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, valt onder opzet (zogeheten voorwaardelijk opzet, vgl. Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989). Opzet moet aanwezig zijn ten tijde van het doen van aangifte (vgl. Hoge Raad 4 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8543). Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. De bewijslast dat sprake is van opzet of grove schuld rust op verweerder.

11. Opzet en grove schuld van een ander dan de belastingplichtige, bijvoorbeeld diens adviseur, mag voor de vaststelling van de hoogte van de boete, niet aan de belastingplichtige worden toegerekend. Dit neemt niet weg dat de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur (vergelijk Hoge Raad 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741).

12. Eiser ontkent dat bij hem sprake is geweest van opzet of grove schuld. De aangiften over 2013, 2014 en 2015 zijn door zijn toenmalige adviseur ingediend en eiser wist niet dat de adviseur negatief resultaat uit overige werkzaamheden had aangegeven. De adviseur werkte al 33 jaar voor eiser en eiser had geen reden om aan zijn deskundigheid te twijfelen. Eiser heeft alle bonnen ingeleverd bij de adviseur die vervolgens de aangiften zelfstandig heeft ingediend. Er heeft daarover geen overleg meer plaatsgevonden. Eiser heeft kopieën van de ingediende aangiften ontvangen, maar eiser heeft geen weet van de getallen en de begrippen die daarop vermeld stonden. Volgens eiser kan de handelswijze van de voormalig adviseur mogelijk worden verklaard vanuit diens wil om eiser zo goed mogelijk bij te staan. Mogelijk dacht de adviseur dat het compromis geen geweld werd aangedaan door de verliezen als resultaat uit overige werkzaamheden te vermelden.

13. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser het compromis zelf heeft geaccepteerd. Hij had zich er van moeten vergewissen dat de adviseur in overeenstemming met het compromis aangiften zou indienen. Omdat hij dat heeft nagelaten heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de adviseur verkeerd aangifte zou doen. Het is dan ook aan de (voorwaardelijke) opzet van eiser te wijten dat de aanslagen te laag zijn vastgesteld. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van grove schuld. Dat eiser er niet voor gezorgd heeft dat zijn adviseur juist aangifte heeft gedaan, is te wijten aan zijn (aan opzet grenzende) schuld. Ook heeft verweerder aangevoerd dat eiser, naast zijn administratie voor de omzetbelasting, ook informatie over afschrijvingskosten aan zijn voormalig adviseur heeft verstrekt, terwijl die niet relevant konden zijn geweest. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser in de aangiften IB/PVV 2016 en 2017 wederom negatieve inkomsten uit de eenmanszaak heeft aangegeven, ditmaal als winst uit onderneming.

14. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de aangiften zijn ingediend door de voormalig adviseur van eiser. Eiser mocht er in redelijkheid vanuit gaan dat de adviseur in overeenstemming met het compromis aangifte zou doen.

De adviseur had het rapport van het boekenonderzoek ontvangen en ook het compromisvoorstel was aan hem toegestuurd. Uit de brief van eiser van 22 januari 2013 blijkt dat de adviseur op de hoogte was van het standpunt van verweerder en het compromis. Onder die omstandigheden hoefde van eiser - in de samenwerking met zijn adviseur - niet verwacht te worden dat hij ten tijde van de aangifte zou controleren of de adviseur in overeenstemming met het compromis aangifte deed. Dat de adviseur vervolgens voor het jaar 2013 een onjuiste aangifte heeft gedaan, kan eiser dan ook niet toegerekend worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen opzettelijke of grofschuldige nalatigheid verweten kan worden voor het onjuist doen van aangifte voor 2013.

15. Voor de jaren 2014 en 2015 ligt dit naar het oordeel van de rechtbank anders. De aangifte over het jaar 2014 is ingediend nadat de aanslagen voor 2013 waren vastgesteld. Op grond van die aanslagen heeft eiser een voorlopige teruggaaf ontvangen van € 1.254. Eiser wist of kon weten dat deze teruggaaf niet in overeenstemming was met het bereikte compromis. Eiser wist immers dat hij na het compromis – onder gelijke omstandigheden – niet langer belastingteruggaven zou ontvangen. Het lag vervolgens op zijn weg om hierover om opheldering te verzoeken bij zijn adviseur, maar dat heeft hij nagelaten. Desgevraagd heeft eiser tijdens de zitting verklaard dat hij zijn adviseur niet heeft gevraagd waarom hij een teruggave had ontvangen. Eiser heeft geen actie ondernomen toen zijn adviseur de aangifte 2014 heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat dit nalatig handelen ernstig verwijtbaar is. Er sprake van een ernstige aan opzet grenzende nalatigheid. Dit heeft ook te gelden voor het jaar 2015. Eiser heeft toen ook voorafgaand van de aangifte 2015, een teruggaaf (van € 4.491) voor 2014 ontvangen, terwijl er geen grond voor een teruggave bestond. Ook voor dit jaar heeft eiser nagelaten om voorafgaand aan de aangifte contact op te nemen met zijn adviseur om de gemaakte fouten terug te draaien. Er sprake van een ernstige aan opzet grenzende nalatigheid.

16. Onder de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden acht de rechtbank vergrijpboeten van 25% van de nagevorderde belasting voor de jaren 2014 en 2015, zijnde € 494 en € 726, passend en geboden.

17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de boetebeschikking voor het jaar 2013 moet worden vernietigd. De boeten voor de jaren 2014 en 2015 zullen worden verlaagd naar 25% van de nagevorderde belasting.

18. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.278 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1, omdat sprake is van minder dan vier samenhangende zaken). De rechtbank wijst het verzoek van eiser op integrale vergoeding van proceskosten af, omdat verweerder niet tegen beter weten in heeft geprocedeerd of in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarnaast komt eiser niet in aanmerking voor vergoeding van verletkosten gemaakt door de gemachtigde, omdat deze reeds zijn inbegrepen in de vergoeding voor rechtsbijstand. Wel komt eiser in aanmerking voor vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten. Deze zijn op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht op basis van openbaar vervoer 2e klas vastgesteld op € 34,54. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover die betrekking hebben op de boetebeschikkingen;

- vernietigt de vergrijpboete voor het jaar 2013;

- vermindert de vergrijpboeten voor de jaren 2014 en 2015 tot € 494 en € 726;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van de uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.312,54;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.