Home

Rechtbank Gelderland, 04-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4937, AWB - 17 _ 6973

Rechtbank Gelderland, 04-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4937, AWB - 17 _ 6973

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
4 november 2019
Datum publicatie
12 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:4937
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6973

Inhoudsindicatie

Herinvesteringsreserve. Heeft de feitelijke overgang van de aandelen in eiseres plaatsgehad vóór de levering van de onroerende zaken? Boekwaarde. Vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Zittingsplaats [Q]

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 17/6973 en 17/6974

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [A] ),

en

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 april 2017 aan eiseres voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [XXXX] 17.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.698.395. Tevens is bij beschikking € 126.458 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft op 15 april 2017 aan eiseres voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [XXXX] 27.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 7.259.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2017 de navorderingsaanslagen Vpb 2011 en 2012 en de beschikking heffingsrente 2011 gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 december 2017, ontvangen door de rechtbank op 19 december 2017, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Ook verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2019. Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde en mr. [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] , mr. [D] en mr. [E]

Eiseres heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan voor de zitting aan eiseres gestuurd en ter zitting overgelegd aan de rechtbank. Eiseres heeft hierop door middel van een aanvullende pleitnota ter zitting gereageerd.

De beroepen met zaaknummers AWB 17/6973, 17/6974, 17/6975, 17/6976 en 17/6977 zijn gelijktijdig behandeld.

De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juni 2014, nr 436.935, Stcrt. 2014, 20210).

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht op 31 mei 1990 onder de naam [bedrijf F] BV. Haar activiteiten bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken. Op 31 mei 2000 is een statutenwijziging doorgevoerd, waarbij de naam is gewijzigd in [bedrijf G] BV. Later is haar naam gewijzigd in [bedrijf H] 1 BV en per 20 september 2017 in [bedrijf I] BV.

2. Eveneens op 31 mei 2000 heeft eiseres een dochtermaatschappij opgericht onder de naam [bedrijf F] B.V. (hierna: de vennootschap). Op diezelfde datum is tussen eiseres en de vennootschap een overeenkomst van inbreng gesloten.

3. Op 13 februari 2008 hebben eiseres en de vennootschap een overeenkomst gesloten, waarin onder meer het volgende is opgenomen: “Belanghebbenden hebben, in weerwil van de overeenkomst van inbreng, de onderneming niet economisch, feitelijk en boekhoudkundig ingebracht in Vastgoed. Beheer heeft als vanouds en dus ook na een en dertig mei tweeduizend (31-05-2000) de gehele exploitatie van de onderneming in alle opzichten, zowel feitelijk, economisch en fiscaal, als enige voor haar rekening genomen en verricht. Zij heeft zich gedragen als eigenaar, heeft in alle opzichten het risico van de onderneming gelopen en gedragen en heeft ook fiscaal daarover afgerekend, hetgeen ook blijkt uit de goedgekeurde balansen en verdere (jaar-)stukken. Op haar balans staan nog steeds de registergoederen als activa vermeld. Vastgoed is na haar oprichting een slapende vennootschap gebleven waarin geen enkele mutatie heeft plaats gevonden, hetgeen ook blijkt uit de goedgekeurde balansen en verdere (jaar-)stukken. Op haar balans staat als enige post het aandelenkapitaal van achttien duizend euro (€ 18.000,00). Derhalve zijn de economische eigendom en het fiscale belang van de onderneming bij Beheer gebleven, terwijl Vastgoed de registergoederen juridisch op naam heeft. (…) I.C. Aanpassing en correctie Belanghebbenden komen tot de conclusie dat de huidige situatie moet worden gecorrigeerd. Voor een goed begrip van de noodzaak van de reorganisatie is essentieel dat de overeenkomst van inbreng als niet uitgevoerd wordt aangemerkt. (…) Nu materieel Beheer de onderneming heeft gedreven sluiten belanghebbenden daarbij aan en wensen de registergoederen ten name van Beheer te stellen. Beheer heeft dan niet alleen economisch, maar ook juridisch de eigendom van al hetgeen tot de onderneming behoort zoals door Beheer gedreven. (…) Door die inbreng van de onderneming als niet gedaan aan te merken per de datum een en dertig mei tweeduizend (31-05-2000) en terug te draaien tot die datum is het hoofddoel van de reorganisatie relatief eenvoudig te bereiken.”

4. Later is de naam van de vennootschap gewijzigd in [bedrijf H] 2 BV en per 20 september 2017 in [bedrijf I] 2 BV. Vanaf 28 februari 2008 vormt eiseres met de vennootschap een fiscale eenheid voor de Vpb. Op diezelfde datum heeft de vennootschap het juridisch en economisch eigendom van de vastgoedportefeuille van eiseres verworven voor een bedrag van € 8.344.000.

5. De aandelen in eiseres waren van 28 februari 2008 tot en met 12 januari 2012 in bezit van [bedrijf J] BV (31,7%), [bedrijf K] BV (31,7%), [bedrijf L] BV (31,7%) en [M] (4,9%).

6. H.K. [S] was namens [bedrijf J] BV tussen 28 februari 2008 en 25 mei 2012 bestuurder van eiseres. [N] was tussen 26 oktober 2011 en 1 april 2013 en tussen 1 juni 2014 en 6 april 2017 (mede)bestuurder van eiseres. [P] is vanaf 6 april 2017 bestuurder van eiseres.

7. In 2008 heeft eiseres een herinvesteringsreserve (hierna ook: hir) gevormd van € 1.324.690 naar aanleiding van de verkoop van de onroerende zaken aan de [adres a] en [adres b] te [Q] (boekwinst € 322.425), [adres c] en [adres d] te [Q] (boekwinst € 511.085) en [adres e] te [Q] (boekwinst € 491.180). In 2009 is door eiseres een hir gevormd van € 381.000 naar aanleiding van de verkoop van 27 garageboxen te [Q2] (boekwinst € 381.000). Ultimo 2009 bedroeg de hir € 1.705.690. De bijbehorende herinvesteringsverplichting bedroeg € 1.780.301.

8. In een e-mailbericht van 2 januari 2011 van [P] aan [N] staat onder meer het volgende: “goedemorgen [N] , deze mail wil ik sturen naar [P] , beste [P] , hierbij bevestigen [N] en ondergetekende onze interesse in de verwerving van de aandelen van de Rijnbasis structuur (…). “

9. Van de stukken van het geding maakt deel uit een stappenplan van 1 juli 2011 (versie 1). Het plan bevat in hoofdlijnen de volgende stappen:

-

[M] levert zijn aandelen in eiseres aan de door hem beheerste vennootschap [bedrijf M] BV. [bedrijf M] BV verwerft daarnaast 18 aandelen in eiseres van [bedrijf J] BV op 12 januari 2012;

-

Eiseres keert € 1.777.181 dividend uit aan de toenmalige aandeelhouders waarna verrekening plaatsvindt met de rekening-courantvorderingen van de toenmalige aandeelhouders;

-

Eiseres geeft 5.833.563 aandelen uit nadat een verhoging van het maatschappelijk kapitaal heeft plaatsgevonden middels een statutenwijziging;

-

Eiseres stempelt haar aandelenkapitaal af en verrekent de kapitaalterugbetaling met de rekening-courantvorderingen van de toenmalige aandeelhouders.

10. In een intern e-mailbericht van 7 oktober 2011 van de FGH Bank NV staat, voor zover van belang, het volgende vermeld: “Daarnaast hebben we van de notaris begrepen dat de aandelen [bedrijf H] niet in bezit komen bij de heren [S] , [N] en [P] zelf, maar bij familieleden en collega’s van deze heren.”

10. Op 20 november 2011 is een beknopte koopbevestiging opgesteld inzake de koop en verkoop van het gehele geplaatste aandelenkapitaal van eiseres. De beoogde kopers in die koopbevestiging zijn:

Naam

Aandelen (percentage)

Relatie [P] / [N]

B.K. [P]

2.961 (16,45%)

meerderjarige zoon [P]

N.J.J. [P]

2.961 (16,45%)

minderjarige dochter [P]

A.A.C. [T]

1.440 (8,00%)

derde

C.C. [U]

1.458 (8,10%)

partner [N]

L.C. [N]

1.458 (8,10%)

minderjarige dochter [N]

S.A. [N]

1.458 (8,10%)

minderjarige dochter [N]

M.I. [N]

1.458 (8,10%)

minderjarige dochter [N]

M.I. [V]

882 (4,90%)

derde

S. [S]

882 (4,90%)

derde

M.L. [S] - [W]

882 (4,90%)

derde

[Z1]

540 (3,00%)

derde

[Z2]

540 (3,00%)

derde

[Z3]

360 (2,00%)

derde

[Z4]

360 (2,00%)

derde

[Z5]

360 (2,00%)

derde

12. Blijkens artikel 3, derde lid, van de beknopte koopbevestiging maakt het onder 9. vermelde stappenplan deel uit van de overeenkomst, met dien verstande dat niet € 1.777.181, maar € 1.641.109 aan dividend zal worden uitgekeerd.

12. Op 16 december 2011 heeft eiseres van [bedrijf N] BV gekocht [adres f] en [adres g] te Nijmegen voor € 1.395.000 en van [N] en [bedrijf O] BV [adres h] te [Q4] voor € 500.000. Op deze investeringen heeft eiseres de hir afgeboekt.

14. Na uitvoering van het stappenplan zijn de aandelen in eiseres in bezit van [bedrijf J] BV (31,6%), [bedrijf K] BV (31,7%), [bedrijf L] BV (31,7%) en [bedrijf M] BV (5,0%).

14. Op 24 mei 2012 is een overeenkomst gesloten tot koop en verkoop van het gehele geplaatste aandelenkapitaal van eiseres door de onder 14. genoemde aandeelhouders aan de onder 11. genoemde kopers. Artikel 11, tweede lid, van de overeenkomst luidt als volgt: “Vanaf 1 januari 2011 zijn de Aandelen voor rekening van Kopers en genieten Kopers de lusten en dragen zij de lasten.”

16. Bij akte van 24 mei 2012 zijn de aandelen in eiseres geleverd in overeenstemming met de koopovereenkomst van 24 mei 2012.

17. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

-

Is bij eiseres in 2011 en de jaren daarvoor een doorlopend en reëel herinvesteringsvoornemen aanwezig geweest als bedoeld in artikel 3.54, eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in samenhang gelezen met artikel 8, eerste lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb);

-

Zo ja, heeft de feitelijke overgang van aandelen plaatsgehad vóór de levering van de onroerende zaken;

-

Indien de overgang van de aandelen niet heeft plaatsgehad vóór de levering van de onroerende zaken, is dan sprake van een samenstel van rechtshandelingen met als doorslaggevend motief het ontgaan van artikel 12a van de Wet Vpb zodanig dat sprake is van fraus legis ten aanzien van de herinvestering in 2011 bij eiseres;

-

Dient als gevolg van de akte van 13 februari 2008 de boekwaarde van de onroerende zaken hoger te worden vastgesteld, zodat de hir ten hoogste € 26.112 had kunnen bedragen. Voor het geval dat de rechtbank concludeert dat geen herinvesteringsvoornemen aanwezig is, de overgang van de aandelen vóór de levering van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden of fraus legis aanwezig wordt geacht, kan volgens eiseres maximaal € 26.112 vrijvallen in de winst.

Beoordeling van het geschil

Overdracht van aandelen vóór levering van de onroerende zaken?

18. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de vraag behandelen of de feitelijke overgang van de aandelen in eiseres heeft plaatsgehad vóór de levering van de onroerende zaken.

18. Verweerder stelt dat de feitelijke overgang van het belang in de aandelen (op of rond 20 november 2011) heeft plaatsgevonden vóór de levering van de onroerende zaken (16 december 2011). Tussen partijen bestond volgens verweerder over de (ver)koop van de aandelen in eiseres al overeenstemming voordat overeenstemming bestond over de koop van de vervangende onroerende zaken.

20. Eiseres bestrijdt dat het uiteindelijke belang al eind november 2011 in belangrijke mate is gewijzigd. Eiseres voert in dit verband het volgende aan:

-

Na ondertekening van de beknopte koopbevestiging op 20 november 2011 zijn er nog diverse aandeelhoudersbesluiten getekend door de “oude” aandeelhouders, zoals het dividendbesluit van 13 januari 2012 en het besluit genomen in verband met de levering aandelen [M] aan [bedrijf J] BV;

-

De nieuwe aandeelhouders hadden tot 24 mei 2012 geen stemrechten en geen enkele zeggenschap;

-

Het resultaat van eiseres kwam tot 24 mei 2012 toe aan de oude aandeelhouders;

-

In de leveringsakte van 24 mei 2012 staat dat het risico op de aandelen overgaat per leveringsdatum. Het tenietgaan van de panden (bijvoorbeeld door brand) voor 24 mei 2012 komt voor rekening en risico van de verkopers.

21. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat hij met zijn stelling een beroep doet op het bepaalde in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a van de Wet Vpb. Op grond van dit artikel wordt indien aannemelijk is dat op enig tijdstip het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd in afwijking van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 een ten tijde van die wijziging reeds gevormde herinvesteringsreserve direct voorafgaande aan die wijziging aan de winst toegevoegd.

21. De regeling van artikel 12a, eerste lid, onderdeel a van de Wet Vpb is niet van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat gedurende de laatste drie maanden voorafgaande aan de wijziging zijn bezittingen voor minder dan de helft hebben bestaan uit beleggingen. De rechtbank stelt vast dat eiseres op dit punt niets heeft aangevoerd, zodat deze uitzondering geen behandeling behoeft.

21. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 12a, eerste lid, van de Wet Vpb alsmede van artikel 20a, eerste lid, van de Wet Vpb, die deels gelijkluidend is, blijkt dat bij de vraag of het uiteindelijke belang is gewijzigd een materiële toets moet worden aangelegd.(Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 2000-2001, 27 209, nr. 6, p. 39-40)

21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat in dit geval het uiteindelijke belang in eiseres al in belangrijke mate is gewijzigd vóórdat door haar het onroerend goed is verworven waar de herinvesteringsreserve op is afgeboekt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Blijkens een e-mail van 2 januari 2011 waren de heren [P] en [N] op dat moment al voornemens de aandelen in eiseres te verwerven. Dat uiteindelijk niet de heren zelf maar aan hun gelieerde familieleden en derden de aandelen hebben gekocht, maakt het voornemen niet anders. Dit voornemen is vervolgens concreter gemaakt door het stappenplan van 1 juli 2011 (zie onderdeel 9.). Verder blijkt uit de stukken dat ook de bank een belang had bij een aandeelhouderswisseling. De bank was er veel aan gelegen om afscheid te nemen van een van de “oude” aandeelhouders. Zij was slechts bereid de financiering van eiseres te continueren indien er nieuwe aandeelhouders kwamen. Zonder deze financiering konden de onroerende zaken in december 2011 niet worden verworven en de hir niet worden benut. Het ligt dan ook voor de hand dat de bank voordat de onroerende zaken werden geleverd zekerheid wenste over de aandeelhouderswisseling. Daar komt bij dat [N] al in oktober 2011 als bestuurder van eiseres werd benoemd.

21. Verder blijkt uit de overeenkomst van 20 november 2011 en het daarin opgenomen stappenplan dat de prijs van de aandelen al was vastgelegd. Ook was bepaald wat de omvang van de dividenduitkeringen zouden zijn. Daarmee stond op 20 november 2011 al vast wat de verkopers zouden ontvangen. Eventuele positieve of negatieve resultaten na die datum kwamen voor rekening en risico van kopers. Ook stond door het stappenplan vast welke beslissingen genomen zouden worden tot het moment van levering van de aandelen in eiseres en was het bestuur van eiseres in handen van een aan de kopers gelieerde persoon. Dit betekent dat de kopers vanaf 20 november 2011 het feitelijke belang bij de aandelen hadden. De wijzigingen in het stappenplan na 20 november 2011 zijn dermate gering dat dit niet leidt tot een ander oordeel.

21. Eiseres heeft hier tegenin gebracht dat de wilsovereenstemming over de aandelenoverdracht pas tot stand is gekomen ten tijde van de levering van de aandelen op 24 mei 2012, omdat het risico van tenietgaan van de panden (bijvoorbeeld door brand) voor rekening en risico van verkopers is. De rechtbank kan eiseres niet volgen in dit betoog. Allereerst stelt de rechtbank vast dat in de overeenkomst op dit punt niets is geregeld. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de overeengekomen koopsom van € 1, niet aannemelijk dat het eventuele tenietgaan van de onroerende zaken voor rekening komt van de verkoper. In de overeenkomst ligt door de lage koopsom als het ware besloten dat kopers dit risico zullen dragen.

21. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank de stelling van eiseres dat in de leveringsakte van 24 mei 2012 staat vermeld dat het risico op de aandelen overgaat per leveringsdatum van onvoldoende gewicht. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat in de overeenkomst van 24 mei 2012 weliswaar staat vermeld dat onmiddellijk na het verlijden van de akte van levering de aandelen voor rekening en risico van kopers zijn, maar dat in artikel 11, tweede lid, van diezelfde akte eveneens staat vermeld dat vanaf 1 januari 2011 de aandelen voor rekening en risico van kopers zijn. De overgang van het economisch belang bij de aandelen per 1 januari 2011 sluit bovendien goed aan bij de omstandigheid dat in het stappenplan is gewerkt met de cijfer per ultimo 2010.

21. Daarnaast kent de rechtbank in dit geval aan het (ontbreken van het) stemrecht niet de betekenis toe die eiseres daaraan wil toekennen. Redengevend hiervoor zijn allereerst de omstandigheden zoals genoemd in onderdeel 24. Formeel beschikten de “oud” aandeelhouders tot de levering van de aandelen over het stemrecht, maar feitelijk is dit stemrecht door de overeenkomst van 20 november 2011 en het overeengekomen stappenplan uitgehold. Zo vloeien het dividendbesluit van 13 januari 2012 en het besluit tot levering aandelen [M] aan [bedrijf J] BV voort uit het stappenplan. Daar komt bij dat voor de overdracht van het economische belang in eiseres aan de kopers niet is vereist dat die kopers ook het stemrecht over de aandelen kunnen uitoefenen.

21. Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat verweerder de herinvesteringsreserve terecht in 2011 heeft toegevoegd aan de fiscale winst. Aan de bespreking van de vragen of een doorlopend en reëel herinvesteringsvoornemen aanwezig is geweest en of sprake is van fraus legis komt de rechtbank daarom niet toe. De boekwaarde

21. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de boekwaarde van de panden in 2008 te laag is vastgesteld in de aangifte Vpb. Daarvoor verwijst zij naar de akte 13 februari 2008 (zie onderdeel 3.). Op grond van deze akte zijn de panden door de vennootschap buiten de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting teruggeleverd aan eiseres. Gelet op de overeenkomst van 28 februari 2008 dient volgens eiseres aan deze onroerende zaken een waarde te worden toegekend van € 8.344.000. Omdat op 13 februari 2008 de waarde hetzelfde zal zijn geweest, zal van deze waarde uitgegaan moeten worden. Deze hogere waarde van de panden zorgt er volgens eiseres voor dat bij verkoop van de panden in 2008 en 2009 slechts een beperkte boekwinst wordt gemaakt. De gevormde hir zou dan maximaal € 26.112 hebben bedragen, aldus eiseres.

21. De rechtbank verwerpt het betoog van eiseres. Uit de akte van 13 februari 2008 volgt dat destijds bij de inbreng slechts de juridische eigendom is ingebracht in de vennootschap. De stelling van eiseres ter zitting dat voor fiscale doeleinden niet alleen het juridische, maar ook het economische eigendom is ingebracht in de vennootschap vindt geen steun in gemelde akte, integendeel. Bovendien heeft eiseres nagelaten haar stelling nader te onderbouwen. Dit had gelet op het bepaalde in de akte van 13 februari 2008 wel op haar weg gelegen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vennootschap slechts de juridische eigendom door middel van ongedaanmakingsverbintenissen heeft teruggeleverd aan eiseres. Niet in geschil is dat aan de juridische eigendom geen waarde kan worden toegekend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de boekwaarde op een hoger bedrag vast te stellen. Deze beroepsgrond van eiseres faalt.

21. Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen de navorderingsaanslag Vpb 2011 ongegrond te worden verklaard.

21. Omdat eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in de navorderingsaanslag Vpb 2011 in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard. Navorderingsaanslag 2012

21. De navorderingsaanslag Vpb 2012 is opgelegd naar aanleiding van een herstel van toegepaste verliesverrekening. Op grond van de primitieve aanslag Vpb 2011 was de belastbare winst vastgesteld op € 7.259 negatief. Dit verlies is verrekend met de belastbare winst over het jaar 2012. Gelet op de correctie voor het jaar 2011 is het nieuw vastgestelde belastbare bedrag € 1.698.395. Hiervoor heeft verweerder een navorderingsaanslag opgelegd, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat dit terecht is. Het voorgaande brengt mee dat de verliesverrekening ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat ook het beroep tegen de navorderingsaanslag Vpb 2012 ongegrond dient te worden verklaard. Vergoeding van immateriële schade

21. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt (Hoge Raad 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666). Wanneer de redelijke termijn is overschreden, wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

21. De rechtbank is van oordeel dat eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De bezwaarschriften zijn ontvangen op 10 mei 2017. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn te verlengen. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ruim vijf maanden. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500. De uitspraak op bezwaar dateert van 4 december 2017. Dat betekent dat van deze overschrijding (bijna) 1 maand is toe te rekenen aan de bezwaarfase en ruim 4 maanden aan de beroepsfase. Hierin ziet de rechtbank aanleiding, met inachtneming van de uitgangspunten van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252), verweerder te veroordelen tot vergoeding van 1/5 van € 500 oftewel € 100 en de Staat tot vergoeding van 4/5 van € 500 oftewel € 400.

21. Omdat een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de kosten van eiseres voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.14.1 en 3.14.2). De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 960 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, een wegingsfactor 0,5 en vermenigvuldigd met een factor 1,5 wegens samenhang). Omdat de zaken in de procedure van eiseres en in de procedure met zaaknummers 17/6975, 17/6976 en 17/6977 in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp zal de rechtbank in verband met samenhang als bedoeld in artikel 3 van het Besluit de helft proceskosten toekennen aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 100;

- veroordeelt de Staat (Minister voor Rechtsbescherming) tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 400;- veroordeelt verweerder in de ene helft van de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 240;- veroordeelt de Staat (Minister voor Rechtsbescherming) in de andere helft van de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 240;

- draagt verweerder op de ene helft van het betaalde griffierecht van € 166,50 (50% van € 333) aan eiseres te vergoeden;- draagt de Staat (Minister voor Rechtsbescherming) op de andere helft van het betaalde griffierecht van € 166,50 (50% van € 333) aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. M. Akhloufi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem .

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.