Home

Rechtbank Gelderland, 18-02-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1020, AWB - 19 _ 6927

Rechtbank Gelderland, 18-02-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1020, AWB - 19 _ 6927

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 februari 2020
Datum publicatie
24 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:1020
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6927

Inhoudsindicatie

Verzoek om herziening uitspraak rechtbank. IB/PVV 2014. Artikel 8:119 Awb.

Verzoek is onredelijk laat, omdat het nieuwe feit meer dan een jaar voor het verzoek bekend was bij verzoeker. Verzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/6927

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Met dagtekening 12 december 2014 heeft verweerder aan verzoeker een aanslag (aanslagnummer [XX] .H.26.01) IB/PVV 2012 opgelegd. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft op 12 maart 2015 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2012 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft bij brief van 5 november 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen het niet toekennen van dwangsommen door verweerder. Dit beroep is tevens aangemerkt als beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 maart 2015.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juli 2015 het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2012 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 16.643.

Verzoeker heeft bij brief van 9 september 2015 verweerder verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag. Verweerder heeft die brief aangemerkt als hogerberoepschrift en op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan Gerechtshof Anrhem-Leeuwarden.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 26 januari 2016 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was.

Bij brief van 14 oktober 2019 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 28 juli 2015.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020.

Verzoeker is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn [A] en [B] verschenen.

Overwegingen

1. De uitspraak van de rechtbank van 28 juli 2015 is onherroepelijk geworden door het verstrijken van de beroepstermijn op 8 september 2015. Verzoeker vraagt om herziening van deze uitspraak. Reden daarvoor is dat deze uitspraak onjuist is volgens verzoeker. Hij heeft daarvoor gewezen op de uitspraak van de rechtbank van 2 juni 2017, waarin dit volgens verzoeker staat, en de brief van het UWV van 13 juli 2018, waarin een ander belastbaar inkomen is vermeld.

2. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, die bij de indiener van het verzoek vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als ze bij de bestuursrechter eerder bekend waren geweest.

3. De uitspraak van 2 juni 2017 dateert van na de uitspraak van 28 juli 2015. Dat betreft dus geen feit of omstandigheid die vóór die uitspraak heeft plaatsgevonden. Hierop kan het verzoek om herziening dus niet worden gebaseerd. Ook de brief van het UWV dateert van na 28 juli 2015. De rechtbank gaat er echter van uit dat de brief van het UWV een weergave is van feiten waar het UWV van meet af aan van is uitgegaan, en dus ook al voor 28 juli 2015. Aannemelijk is dat verzoeker en de rechtbank op 28 juli 2015 niet wisten van welke bedragen het UWV is uitgegaan bij de bepaling van het inkomen van verzoeker.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onredelijk laat is ingediend. De brief van het UWV dateert van 13 juli 2018, het verzoek om herziening dateert van 14 oktober 2019 en is bij de rechtbank binnengekomen op 15 oktober 2019.

5. De rechtbank is het met verweerder eens dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. Volgens de Hoge Raad1 is een verzoek om herziening in de regel onredelijk laat als het wordt ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten. Het nieuwe feit is hier de brief van het UWV. Deze was verzoeker kort na 13 juli 2018 bekend, gelet op het feit dat hij die volgens de niet betwiste verklaring van verweerder op 17 juli 2018 in een procedure bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft overgelegd. Verzoeker heeft meer dan een jaar gewacht met het verzoek om herziening. Hij heeft geen redenen gesteld waarom dit niet eerder kon. Daarmee is het verzoek onredelijk laat. De rechtbank verklaart het verzoek daarom niet-ontvankelijk.

6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.