Rechtbank Gelderland, 08-12-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6449, AWB 18/2292, 18/2293, 18/2912 en 18/3955
Rechtbank Gelderland, 08-12-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6449, AWB 18/2292, 18/2293, 18/2912 en 18/3955
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 8 december 2020
- Datum publicatie
- 6 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2020:6449
- Zaaknummer
- AWB 18/2292, 18/2293, 18/2912 en 18/3955
Inhoudsindicatie
Formeel recht in een cluster zaken over omzetbelasting. Tussenuitspraak. Bestuurlijke lus bij schending hoorplicht (artikel 8:51a van de Awb). Hoorplicht geschonden ondanks meerdere uitnodigingen voor een hoorgesprek vanaf november 2017, omdat verweerder had moeten wachten tot de week van 26 maart 2018. Eiser had verweerder namelijk tijdig laten weten dat zijn nieuwe adviseur pas dan gelegenheid had hem bij te staan in het hoorgesprek. In beroep blijkt dat partijen het niet eens zijn over de feiten, dus 6:22 Awb kan niet worden toegepast. Partijen spraken op zitting al een datum af voor een hoorgesprek.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 18/2292, 18/2293, 18/2912 en 18/3955
in de zaken tussen
[bedrijf X] B.V., [bedrijf Y] B.V., te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: [persoon C] ),
en
Procesverloop
18/2912
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak dat loopt van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [XX] ) opgelegd van € 59.823 (de naheffingsaanslag 2008-2010). Tevens is bij beschikking € 14.430 aan heffingsrente in rekening gebracht.
18/3955
Verweerder heeft aan eiseres over het jaar 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [XXX] .F.01.9501) opgelegd van € 11.581 (de naheffingsaanslag 2009). Tevens is bij beschikking € 1.661 aan heffingsrente in rekening gebracht.
18/2292
Verweerder heeft aan eiseres over het jaar 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [XXX] .F.01.1501) opgelegd van € 26.448 (de naheffingsaanslag 2011). Tevens is bij beschikking € 5.084 aan heffingsrente in rekening gebracht.
18/2293
Verweerder aan eiseres over het tijdvak dat loopt van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [XXX] .F.01.3502) opgelegd van € 54.011 (de naheffingsaanslag 2012-2013). Tevens is bij beschikking € 8.351 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 maart 2018 (2011 en 2012-2013), 13 april 2018 (2008-2010) en 31 mei 2018 (2009) de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 26 april 2018, 24 mei 2018 en 11 juli 2018, door de rechtbank ontvangen op 1 mei 2018, 25 mei 2018 en 11 juli 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft een verzoek van eiseres van 21 oktober 2020 om uitstel van de zitting afgewezen. Het verzoek van eiseres is ingediend, omdat zij een adviseur wenst in te schakelen die vanwege de coronamaatregelen niet fysiek bij eiseres langs kan komen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat de goede procesorde zich hiertegen verzet, omdat eiseres voldoende de gelegenheid heeft gekregen om de zitting voor te bereiden, en omdat de adviseur ook op digitale wijze kennis kan nemen van de administratie van eiseres.
Verweerder heeft bij brief van 29 oktober 2020 nadere stukken overgelegd. Op dezelfde dag heeft eiseres bij brief nadere beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [persoon A] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon B1] en mr. [persoon B2] . Verweerder heeft op 6 november 2020 een pleitnota aan de rechtbank gemaild, met een reactie op de nadere beroepsgronden van eiseres van 29 oktober 2020. Omdat deze e-mail niet (tijdig) bij eiseres was aangekomen, is de pleitnota ter zitting aan eiseres overgelegd en door verweerder voorgelezen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting die bestaat uit [bedrijf X] B.V. ( [bedrijf X] ) en [bedrijf Y] B.V. ( [bedrijf Y] ). [bedrijf X] is 100 procent aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf Y] , en van de vennootschappen [bedrijf Y1] B.V. en [bedrijf Y2] B.V. Alle aandelen van [bedrijf X] zijn in handen van [stichting Z] (de Stichting). De certificaten daarvan zijn in handen van [persoon C] , tevens statutaire en feitelijke bestuurder van de Stichting. [persoon C] is tevens de enige bestuurder van [bedrijf X] .
2. Verweerder heeft op 13 maart 2012 bij eiseres een boekenonderzoek aangekondigd naar de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2008 tot en met 2011. Omdat eiseres volgens verweerder geen medewerking heeft verleend aan het boekenonderzoek, heeft verweerder op 23 november 2012 informatiebeschikkingen afgegeven aan eiseres en aan de vennootschappen die onderdeel uitmaken van de fiscale eenheid.
3. De FIOD heeft in 2013 een onderzoek ingesteld en daarbij de administratie in beslag genomen.
4. Ter behoud van rechten heeft verweerder met dagtekening 24 december 2014 de naheffingsaanslag 2009 opgelegd.
5. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep1 de aan eiseres opgelegde informatiebeschikking vernietigd voor wat betreft de heffing van omzetbelasting voor het jaar 2009 en deze voor het overige gehandhaafd. Aan eiseres is een termijn van twee maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak verleend om alsnog aan de uit de (gewijzigde) informatiebeschikking voortvloeiende verplichting te voldoen.
6. Verweerder heeft vervolgens via de FIOD inzage gekregen in de administratie van eiseres en onderzoek verricht. Bij brief van 28 maart 2017 heeft verweerder een concept controlerapport aan eiseres aangeboden en haar in de gelegenheid gesteld binnen drie weken hierop te reageren. Omdat een reactie uitbleef heeft verweerder bij brief van 26 april 2017 aangekondigd over te gaan tot het opleggen van de naheffingsaanslagen.
7. Met dagtekening 30 juni 2017 heeft verweerder de naheffingsaanslagen 2011 en 2012-2013 opgelegd. Met dagtekening 20 oktober 2017 heeft verweerder de naheffingsaanslag 2008-2010 opgelegd.
8. Eiseres heeft bezwaarschriften ingediend tegen de naheffingsaanslagen. In de bezwaarschriften is vermeld dat eiseres zich niet kan verenigen met de hoogte van de naheffingsaanslagen en dat eiseres verzoekt om te worden gehoord.
9. Met brieven van 13 september 2017 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen 2011 en 2012-2013 nader te motiveren. Met brieven van 17 oktober 2017 heeft verweerder herinneringen gestuurd.
10. Eiseres heeft in een brief van 27 oktober 2017 het volgende aan verweerder geschreven:
“(…)
Inzake: [bedrijf Y1] BV (…) Bezwaarschrift tegen de aanslag Aanslagnummer (…) F.01.1501/F01.3501/F01.2501
Inzake: [bedrijf X] B.V., [bedrijf Y] B.V. (…) Bezwaarschrift tegen de aanslag Aanslagnummer (…) F.01.3502/F01.1501 Inzake: [bedrijf Y2] B.V. (…) Bezwaarschrift tegen de aanslag Aanslagnummer (…)F.01.1501
(…)
De opgelegde aanslagen komen niet overeen met het grootboek van de desbetreffende administraties. Wij begrijpen derhalve niet waar deze aanslagen vandaan komen.
(…)”
11. In een brief van 21 november 2017 heeft verweerder een voornemen voor het doen van een uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2011 en 2012-2013 aan eiseres gezonden. In deze brief heeft verweerder drie data in december 2017 voorgesteld om eiseres te horen.
12. In een brief van 28 november 2017 heeft eiseres aan verweerder gemeld dat zij zeker gehoord wil worden, maar pas een afspraak kan worden gepland in januari 2018 vanwege een operatie in het ziekenhuis.
13. In een brief van 5 december 2017 heeft verweerder drie data in januari 2018 voorgesteld om eiseres te horen met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2009, 2011 en 2012-2013.
14. Met een brief van 15 december 2017 heeft verweerder eiseres verzocht het bezwaar tegen de naheffingsaanslag 2008-2010 nader te motiveren. Met een brief van 16 januari 2018 heeft verweerder een herinnering verstuurd.
15. In een brief van 30 januari 2018 heeft verweerder drie nieuwe data in februari 2018 voorgesteld om eiseres te horen met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2009, 2011 en 2012-2013. Verweerder verzocht eiseres daarin om vóór 8 februari 2018 te reageren.
16. Eiseres heeft in een brief van 12 februari 2018 het volgende aan verweerder geschreven:
“(…)
Inzake: [bedrijf Y2] B.V. (…) [bedrijf Y1] B.V. (…) en [bedrijf Y] [bedrijf X] B.V. cs
(…)
Naar aanleiding van uw brief van 30 januari 2018 willen wij u het volgende mededelen.
Wij zijn sinds kort van adviseur veranderd, hij heeft aangegeven het dossier nog te moeten gaan bestuderen. Derhalve zijn de data van de komende week nog te vroeg.
Hij geeft aan beschikbaar te zijn in de week van 26 maart. Wij vernemen graag de beschikbare data.
(…)”
17. Met een brief van 14 februari 2018 heeft verweerder een voornemen voor het doen van een uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag 2008-2010 aan eiseres gezonden. In deze brief heeft verweerder drie data genoemd om eiseres te horen, te weten op 9, 13 of 14 maart 2018. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat als hij geen reactie verneemt, hij één van deze data definitief inplant.
18. In een brief van 21 februari 2018 heeft verweerder met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2009, 2011 en 2012-2013 geschreven:
“(…)
Daar ik sinds november 2017 al probeer een gesprek met u in te plannen ga ik niet akkoord met uw voorstel om het gesprek in de week van 26 maart te laten plaatsvinden.
Ik ben 6 maart vanaf 13.00u en 9 maart om 10.00u of 13.00u beschikbaar voor een hoorgesprek bij ons op kantoor. Ik verzoek u vriendelijk doch dringend mij vóór het gesprek te voorzien van een schriftelijke onderbouwing van het bezwaar, waaruit duidelijk blijkt waarom en in hoeverre de aanslagen volgens u onterecht zijn opgelegd.
Indien ik vóór 2 maart aanstaande niet van u verneem welke van bovenstaande dagen u schikt doe ik uitspraak op bezwaar op basis van de informatie die ik op dat moment tot mijn beschikking heb. (…)”
19. Met een brief van 29 februari 2018 heeft verweerder een herinnering met betrekking tot de naheffingsaanslag 2008-2010 aan eiseres gezonden, waarin hij eiseres heeft uitgenodigd om te worden gehoord op 13 maart 2018 om 13:00 uur. Eiseres is daar niet verschenen.
20. In een brief van 2 maart 2018, door verweerder ontvangen op 6 maart 2018, schreef eiseres:
“(…)
Inzake: [bedrijf Y2] B.V. (…) [bedrijf Y1] B.V. (…) en [bedrijf Y] [bedrijf X] B.V. (…)
(…)
Ik heb u afgelopen dagen geprobeerd om telefonisch contact te krijgen om tot een afspraak te kunnen komen.
Helaas was uw telefoon niet te bereiken. Op deze wijzen gaat het langs elkaar heen.
Graag verzoek ik u vriendelijk in een afspraak in te plannen de week van 26 maart.
(…)”
21. Met brieven van 6 maart 2018 (2011, 2012-2013) en 11 april 2018 (2009) heeft verweerder zijn motivering van de uitspraken op bezwaar aan eiseres toegezonden.
22. Verweerder schreef in een brief van 20 maart 2018 aan eiseres:
“(…)
Op 6 maart 2018 ontving ik uw brief waarin u aangeeft wel gehoord te willen worden inzake de bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen met nummer: (…) Ik had op dat moment de (motivering op de) uitspraken op bezwaar reeds verstuurd, er is dus geen mogelijkheid meer tot het inplannen van een gesprek.
(…)”
Geschil
23. In geschil is of verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan voor 2008-2010, of eiseres ten onrechte niet is gehoord en of zij door het niet horen is benadeeld. Ook is in geschil of de naheffingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Geen uitspraak op bezwaar?
24. Eiseres heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat verweerder geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan met betrekking tot de naheffingsaanslag 2008-2010, omdat het aanslagnummer in de uitspraak op bezwaar onjuist is.
25. Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag 2008-2010 van 13 april 2018 is op de achterzijde van de uitspraak het aanslagnummer van de naheffingsaanslag 2008-2010 vermeld. Dit nummer komt overeen met het aanslagnummer dat is vermeld op het aanslagbiljet van deze naheffingsaanslag. De stelling van eiseres mist daarom feitelijke grondslag. Verweerder heeft met betrekking tot de naheffingsaanslag 2008-2010 dus wel degelijk op geldige wijze uitspraak op bezwaar gedaan.
Horen
26. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en dat zij hierdoor is benadeeld. Volgens eiseres hadden onduidelijkheden bij een hoorzitting kunnen worden opgelost en zij verzoekt de zaken terug te wijzen naar verweerder.
27. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hem niet kan worden verweten dat eiseres niet is gehoord. Vanaf november 2017 heeft verweerder herhaaldelijk geprobeerd een hoorgesprek te plannen en eiseres is voldoende in de gelegenheid gesteld om de bezwaren mondeling toe te lichten, aldus verweerder. Eiseres is volgens verweerder niet in haar belangen geschaad.
28. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hoorplicht geschonden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
29. De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet kon afzien van het horen omdat de bezwaren kennelijk ongegrond waren. Alhoewel in de bezwaarschriften alleen is vermeld dat eiseres zich niet kan verenigen met de hoogte van de naheffingsaanslagen en de naheffingsaanslagen niet overeenkomen met het grootboek, volgt uit de bezwaarschriften zelf niet dat de bezwaren ongegrond zijn en dat hierover redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.2 Eiseres heeft in haar bezwaarschriften verzocht om te worden gehoord. Verweerder diende eiseres daarom in beginsel te horen voordat hij uitspraak op bezwaar deed.
30. Verweerder heeft met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2009, 2011 en 2012-2013 diverse keren geprobeerd een afspraak te maken. Maar verweerder heeft eiseres met betrekking tot deze naheffingsaanslagen niet concreet, dat wil zeggen onder vaststelling van plaats en tijd, uitgenodigd om te worden gehoord.3 In de brief van 12 februari 2018, en nogmaals in de brief van 2 maart 2018, heeft eiseres aan verweerder kenbaar gemaakt dat zij een nieuwe adviseur had ingeschakeld en dat zij vanaf 26 maart 2018 een afspraak kon plannen. Eiseres is, zo is ter zitting gebleken, daadwerkelijk bijgestaan door advocaat Van der Hulle in het hoger beroep tegen de aan haar opgelegde informatiebeschikking en advocaat Vermeij heeft de gemachtigde van eiseres daarna bijgestaan in een strafzaak in verband met het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting van eiseres. De rechtbank acht de verklaring van eiseres dat Vermeij ook bijstand zou verlenen in de bezwaarprocedure tegen de naheffingsaanslagen daarom aannemelijk. Het inschakelen van een (nieuwe) adviseur kan een gewichtige reden zijn die aanleiding geeft om een afspraak voor een hoorgesprek uit te stellen, omdat een (nieuwe) adviseur enige tijd moet worden gegund om zich in te lezen. Verweerder is hier ten onrechte ongemotiveerd aan voorbij gegaan. In de brief van 21 februari 2018 stelde verweerder wel nieuwe data voor om eiseres te horen, maar deze waren gelegen vóór 26 maart 2018. Het was verweerder op dat moment bekend dat eiseres voor het hoorgesprek pas vanaf 26 maart 2018 kon worden bijgestaan door de nieuwe adviseur. Ook het herhaalde verzoek van eiseres in de brief van 2 maart 2018 heeft verweerder ongemotiveerd naast zich neergelegd. De enkele omstandigheid dat verweerder herhaaldelijk datavoorstellen had gedaan om eiseres te horen, leidt niet tot een ander oordeel, ook omdat eiseres gemotiveerd tegenvoorstellen heeft gedaan.
31. Met betrekking tot de naheffingsaanslag 2008-2010 is dit niet anders. Verweerder heeft eiseres in de brief van 29 februari 2018 concreet uitgenodigd om te worden gehoord op 13 maart 2018. Maar verweerder had op dit moment al de brief van 12 februari 2018 van eiseres ontvangen (waarin de wijziging van adviseur werd aangekondigd en de mogelijkheid om in de week van 26 maart 2018 met bijstand van die adviseur gehoord te worden). Verweerder had deze brief van 12 februari 2018 ook in verband moeten brengen met het bezwaar tegen de naheffingsaanslag 2008-2010, omdat in de brief wordt verwezen naar eiseres en niet naar specifieke bezwaarschriften van eiseres. Dat de brief van 12 februari 2018 een reactie is op de brief van verweerder van 30 januari 2018 doet daar niet aan af. Daar komt bij dat eiseres met de brief van 2 maart 2018 nogmaals duidelijk heeft aangegeven dat zij pas vanaf 26 maart 2018 een afspraak kon plannen. De rechtbank neemt daarom aan dat eiseres met deze twee brieven vooraf en onder opgaaf van (gewichtige) redenen aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat zij op 13 maart 2018 niet kon. Verweerder kon er daarom niet van uitgaan dat eiseres niet gehoord zou willen worden.4 Verweerder heeft het belang van eiseres dat zij had om haar nieuwe adviseur de gelegenheid te geven zich in te lezen, ten onrechte ongemotiveerd ter zijde geschoven.
32. Aan de schending van de hoorplicht kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden voorbij gegaan, omdat eiseres en verweerder van mening verschillen over de van belang zijnde feiten.5 De inhoudelijke geschilpunten zien immers met name op de vraag of eiseres recht op aftrek van voorbelasting heeft. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres geen recht op aftrek toekomt, onder meer omdat de daarvoor benodigde facturen ontbreken, terwijl eiseres aanvoert dat zij wel degelijk over facturen beschikt.
33. De rechtbank acht vernietiging van de uitspraken op bezwaar en terugwijzing van de zaken naar de bezwaarfase in dit geval niet aangewezen, omdat de zaken al zo oud zijn en terugwijzing een nog grotere vertraging zou opleveren. Verweerder krijgt daarom met toepassing van artikel 8:51a van de Awb, de zogenoemde bestuurlijke lus, de mogelijkheid om het gebrek, de schending van de hoorplicht, te herstellen. Verweerder krijgt de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak eiseres te horen. Eiseres heeft met verweerder op de zitting een afspraak gemaakt om te worden gehoord op 9 december 2020 om 10.00 uur. In verband met de coronamaatregelen zal de hoorzitting in beginsel plaatsvinden via beeldbellen, tenzij verweerder toestemming krijgt om een fysieke hoorzitting te houden. Eiseres draagt ervoor zorg dat verweerder uiterlijk één week voorafgaand aan de hoorzitting de nadere stukken heeft ontvangen die eiseres van belang acht, waaronder met name facturen waaruit het recht op aftrek blijkt. Mocht het hoorgesprek niet plaatsvinden op de geplande dag, dan dient verweerder dit binnen één week na 9 december 2020 aan de rechtbank mede te delen en zo spoedig mogelijk (maar in elk geval binnen acht weken na deze uitspraken) een nieuwe datum voor het hoorgesprek te plannen.
34. Binnen vier weken na het hoorgesprek zullen beide partijen de rechtbank schriftelijk dienen te informeren over de stand van zaken (de zogenaamde zienswijzen als bedoeld in artikel 8:51b van de Awb). Met name is van belang dat partijen de uitkomsten van het hoorgesprek op hun standpunten duidelijk weergeven. Daarna zal de rechtbank beoordelen op welke wijze de beroepen verder worden behandeld.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek, de schending van de hoorplicht, te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- bepaalt dat partijen binnen vier weken na het hoorgesprek hun schriftelijke zienswijzen bij de rechtbank zullen indienen;
- houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. M. Harthoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen niet eerder dan gelijk met de einduitspraak hoger beroep instellen. |