Home

Rechtbank Gelderland, 29-03-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1519, AWB - 17 _ 6904

Rechtbank Gelderland, 29-03-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1519, AWB - 17 _ 6904

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
29 maart 2021
Datum publicatie
7 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:1519
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6904

Inhoudsindicatie

Beschikking Algemeen Nut Beogende Instelling met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiseres maakt niet aannemelijk dat zij heeft voldaan aan de zogenoemde anti-oppoteis als verwoord in artikel 1b van de Ur Awr. Beroep op vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel afgewezen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/6904

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ),

en

en

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 de beschikking intrekking Algemeen nut beogende instelling (ANBI) van eiseres gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij faxbericht ontvangen door de rechtbank op 19 december 2017 beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Een verzoek tot uitstel van eiseres van de zitting heeft de rechtbank afgewezen, omdat de zittingsdag geen verhinderdag betrof. Aan het einde van de zitting is het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen alsnog een (nadere) inhoudelijke reactie te geven, en is in overleg met partijen een vervolgzitting gepland. Die zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021.

Eiseres is op beide zittingen vertegenwoordigd door haar interim-voorzitter,

[persoon A1] , en bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede een kantoorgenoot van gemachtigde, [persoon A2] . Ter meerdere bijstand van eiseres zijn op de zitting van

30 november 2020 verschenen [persoon A3] , [persoon A4] , [persoon A5] en [persoon A6] . Namens verweerder zijn op beide zittingen verschenen [persoon B1] ,

[persoon B2] en [persoon B3] .

Eiseres heeft voor de zitting van 30 november 2020 een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Partijen hebben voor de zitting van 27 januari 2021 ieder een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Alle pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Op de zitting van 27 januari 2021 is de heer [persoon C] ( [persoon C] ) gehoord als getuige.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft bij akte van fusie van 29 december 2009 het vermogen van [naam 1] onder algemene titel verkregen. [naam 1] is bij die gelegenheid opgehouden te bestaan en de naam van eiseres, voorheen ‘ [naam 2] ’, is bij die gelegenheid gewijzigd in de huidige naam. Eiseres is in geestelijk opzicht verbonden met en draagt de leer uit van het [naam kerk] . Zij is enig aandeelhouder van en heeft leningen verstrekt aan [bedrijf 1] AG ( [bedrijf 1] ), gevestigd in [land in Europa] .

2. De statutaire doelstelling van eiseres luidt, conform de statuten van

29 december 2009, als volgt:

“Article 2

1. Ideologically the foundation has as its basis in the Bible, taken as the Word of God.

2. Starting from this basis the foundation has as its objective:

a. to support services in property right, finance, administration and organization for the benefit of humanitarian and charitable activities in the broadest sense;

b. to develop, support and start activities for equestrian sports worldwide, and all that is connected with it in the broadest sense, all that belongs to it and/or can promote it. In connection with this the foundation specifically concentrates on target groups like children, youth and mentally and physically handicapped persons;

c. to support and finance humanitarian and charitable aims.

3. The object as mentioned in paragraph 2. among other things is realized by:

lending financial support to Christian and humanitarian purposes that are related to the foundation’s goals, all over the world, in the kind of gifts, subsidies, donations et cetera;

granting loans to foundations with Christian and/or humanitarian aims worldwide;

participate in foundations, especially including foundations with Christian and/or humanitarian aims.”

3. Het huidige bestuur van eiseres wordt gevormd door [persoon A1] (interim-voorzitter), [persoon A3] (secretaris) en [persoon A4] (penningmeester).

4. Eiseres (mede als rechtsopvolgster van [naam 1] ) beschikt sinds

1 januari 2008 over de status van ANBI als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

5. De reserves van eiseres bedragen conform de overgelegde jaarrekeningen van eiseres per ultimo:

 2008: € 4.533.947;

 2009: € 6.340.164;

 2010: € 8.479.370;

 2011: € 8.736.889;

 2012: € 8.454.034;

 2013: € 11.698.921;

 2014: € 13.844.951;

 2015: € 15.686.305.

6. Op 23 juli 2013 heeft de Belastingdienst een ANBI-onderzoek ingesteld bij eiseres. Nadien is overleg gevoerd tussen partijen over de ANBI-status.

7. Bij akte van cessie van 22 december 2016 heeft eiseres een vordering van

€ 7.443.145 op [persoon C] overgenomen van [bedrijf 1] . Betaling heeft plaatsgevonden middels verrekening met een vordering die eiseres op [bedrijf 1] had uit hoofde van geldlening.

8. Bij beschikking van 2 januari 2017 heeft verweerder de ANBI-status van eiseres met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen bij brief ontvangen door verweerder op 23 januari 2017 bezwaar gemaakt. Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017.

9. In december 2019 heeft eiseres een Donation Agreement getekend voor de bouw van een kerk in [land 2 in Europa] . Voor zover van belang staat in deze overeenkomst het volgende vermeld:

“This Donation Agreement (Agreement) is made on 20. December 2019 between:

A. [eiseres] , (…), The Netherlands (Contributer); and

B. (…) ( [naam x] )

(…)

C. As set out in the “Grant Application”, attached hereto as annex 1, on the date of this Agreement, [naam x] has a serious need for a church centre to meet the needs of its local fellowship certain areas in Poland and for inviting Christians internationally for conferences, in order to realize the abovementioned mission.

D. The Contributor intends to make certain contributions to [naam x] for de construction of the abovementioned, under (C), church centre, further set out in the Grant.(…)

E. The Contributor intends to make two (2) contributions, a first contribution of at least EUR 500,000.00 (Contribution 1) against specific invoices and a second contribution of up to EUR 1,100,000.00 (Contribution 2) against specific invoices.

(…)”

Geschil

10. In geschil is of verweerder terecht de ANBI-status van eiseres met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 heeft ingetrokken. Eiseres beantwoordt die vraag ontkennend en verweerder bevestigend. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende punten:

 Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld bij het intrekken van de ANBI-status?

 Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door verweerder overgelegd?

 De kwalitatieve toets: is eiseres er rechtstreeks op gericht enig algemeen belang te dienen?

 De kwantitatieve toets: dient eiseres met haar feitelijke werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (> 90%) het algemeen belang?

 Is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1a en volgende van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Ur Awr), meer in het bijzonder:

o Heeft eiseres een winstoogmerk?

o Heeft iemand kunnen beschikken over het vermogen van eiseres als ware het zijn eigen vermogen?

o Is sprake van het oppotten van vermogen?

o Is sprake van een bovenmatige vergoeding betaald aan de bestuursleden van eiseres?

o Beschikt eiseres over een actueel beleidsplan?

o Is sprake van een adequate en tijdige administratie?

o Is de plicht tot openbaarmaking van informatie nageleefd?

 Voldoet eiseres aan de vereisten om te worden aangemerkt als ‘steunstichting’ als bedoeld in artikel 5b, derde lid, onderdeel l, van de Awr (tekst 2012)?

 Is het vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel door verweerder geschonden?

 Is aan de intrekking van de ANBI-status terecht terugwerkende kracht toegekend?

11. Eiseres heeft verder verzocht om vergoeding van de door haar geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn van dit geschil. Verweerder meent dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van een verwijtbare overschrijding.

Beoordeling van het geschil

Onzorgvuldigheid

12. Eiseres verwijt verweerder onzorgvuldigheid bij het intrekken van haar ANBI-status. Verweerder heeft deze stelling weersproken en wijst erop dat hij een onderzoek heeft verricht alvorens de ANBI-status in te trekken.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder onvoldoende naar voren gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat sprake is van onzorgvuldig handelen. Dat de uitkomst van het ANBI-onderzoek van verweerder eiseres onwelgevallig is, maakt nog niet dat verweerder onzorgvuldigheid heeft gehandeld jegens eiseres.

Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

14. Eiseres voert aan dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb zijn overgelegd. Eiseres heeft er tijdens de zitting van 30 november 2020 op gewezen dat dossiervermenging heeft plaatsgevonden, aangezien een e-mail over een andere entiteit door verweerder is overgelegd in deze procedure. Hieruit leidt eiseres af dat er meer e-mails, die in het bezit van verweerder zijn, niet zijn overgelegd. Bovendien heeft er overleg plaatsgevonden tussen verweerder en het Openbaar Ministerie. Hiervan moeten stukken zijn, aldus eiseres. Daarnaast had het document ‘word eens concreet’ van [persoon C] eerder overgelegd dienen te worden.

15. Verweerder heeft op de zitting van 30 november 2020 weersproken dat er stukken achtergebleven zijn die overgelegd hadden dienen te worden. Hij heeft erop gewezen dat er verschillende onderzoeken lopen naar onderscheiden entiteiten, en dat hij alle e-mails en verklaringen heeft overgelegd die hij met toestemming van de Officier van Justitie,

mr. [persoon D] , heeft verkregen. Op de zitting van 27 januari 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij het document ‘word eens concreet’ intern heeft opgevraagd en meteen nadat hij dat heeft verkregen, heeft ingezonden als op de zaak betrekking hebbend stuk.

16. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder beschikt over meer op deze zaak betrekking hebbende stukken, die overgelegd hadden moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geloofwaardig verklaard dat hij alle stukken heeft overgelegd. Zo er per ongeluk door verweerder een enkele e-mail over een andere entiteit is overgelegd rechtvaardigt dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet de conclusie dat artikel 8:42 van de Awb in deze zaak door verweerder geschonden is.

ANBI-status

17. In de jaren 2010 en 2011 is een ANBI als volgt gedefinieerd in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001):

“instelling: door de inspecteur als zodanig aangemerkte uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, in een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid of op de BES eilanden, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden;”

18. Met ingang van 1 januari 2012 is de ANBI-definitie verplaatst naar de Awr. Artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, van de Awr luidt als volgt (tekst 2012):

“1. Een algemeen nut beogende instelling is:

a. een instelling – niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven – die:

1° uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;

2° voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

3° gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en

4° door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt (…)”

19. Per 1 juli 2015 is als nieuw vereiste aan artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, van de Awr toegevoegd dat de ANBI haar gegevens op elektronische wijze via internet openbaar moet maken. Artikel 5b, derde lid, van de Awr geeft een opsomming van hetgeen wordt beschouwd als algemeen nut in de zin van dit artikel. Hieronder vallen religie, levensbeschouwing en spiritualiteit. In artikel 1a en volgende van de Ur Awr zijn de voorwaarden te vinden waaraan een ANBI dient te voldoen.

20. De bewijslast dat eiseres terecht aanspraak maakt op de ANBI-status rust naar het oordeel van de rechtbank op eiseres. Zij moet dus tegenover de gemotiveerde stellingname van verweerder aannemelijk maken dat zij voldoet aan de krachtens de wet gestelde voorwaarden om te worden aangemerkt als ANBI.1

21. Niet langer in geschil is dat de statutaire doelomschrijving van eiseres voldoet om als ANBI aangemerkt te worden. Of voldaan is aan de overige voorwaarden houdt partijen echter verdeeld. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst beoordelen of eiseres heeft voldaan aan de zogenoemde anti-oppoteis als verwoord in artikel 1b van de Ur Awr, welke eis tot 2013 was te vinden in artikel 41b van de Uitvoeringsregeling bij de Wet IB 2001. Een ANBI houdt op grond van het eerste lid van de genoemde artikelen niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling.

22. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de anti-oppoteis. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.

23. In de parlementaire geschiedenis bij invoering van artikel 41b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 in 2007, is de volgende toelichting gegeven op de anti-oppoteis:

“Centraal bij de toepassing van het bestedingscriterium is de redelijkheid. Vermogen mag slechts worden aangehouden indien dat ook redelijkerwijs nodig is. Of dat in concreto het geval is, stelt de redelijkheidsnorm afhankelijk van de continuïteit van de voorziene werkzaamheden van de instelling. (…)

De betekenis van de term "voorziene" werkzaamheden is een tweeledige. Enerzijds strekt deze term ertoe dat instellingen vermogensvorming motiveren aan de hand van voorgenomen activiteiten. (…) Verder beoogt deze term een tijdsbepaling te geven. Vermogensvorming voor toekomstige werkzaamheden is mogelijk, maar er moet wel sprake zijn van voorzienbare werkzaamheden. Niet de bedoeling is dat oppotten van vermogen mogelijk is voor een doel dat niet ook op afzienbare tijd tot werkzaamheden aanleiding geeft. Wat dit laatste betreft moge als voorbeeld dienen het arrest HR 29 november 1972, nr. 16946, BNB 1973/36, waarin de Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat een instelling, die volgens haar statuten het algemeen belang beoogde maar gedurende een veertiental jaren geen andere werkzaamheden had verricht dan een zo groot mogelijk vermogen te vormen, niet met zich brengt dat aan die instelling om die reden het karakter van algemeen nut beogende instelling wordt ontnomen. Het bestedingscriterium van artikel 41b, eerste lid, beoogt niet-redelijke vermogensvorming als in dit arrest aan de orde, tegen te gaan.” 2

24. In het geval van eiseres zijn de reserves, zoals verweerder betoogt, over de periode vanaf 2009 tot en met 2015 met ruim € 11 miljoen gegroeid, zonder dat eiseres voldoende concrete doelen heeft aangewezen waaraan dit vermogen, binnen een redelijk tijdsbestek, zal worden besteed.3 De Belastingdienst heeft meerdere malen gevraagd naar de bestedingsplannen van eiseres, maar deze zijn -ook thans in beroep- onvoldoende concreet gebleven. Er is slechts één concreet doel genoemd door eiseres, te weten de bouw van een kerk in [land 2 in Europa] . Dat doel is pas definitief geworden in 2019, gelet op de door eiseres ter zake overgelegde Donation Agreement. Bovendien is met die bouw slechts een beperkt deel van het vermogen van eiseres gemoeid (circa € 1,6 miljoen). Het beroep van eiseres op het arrest van de Hoge Raad van 29 november 19724 biedt eiseres geen soelaas, nu in de toelichting bij het besluit van de Minister van Financiën van 1 februari 2007 juist is genoemd dat niet redelijke vermogensvorming, zoals in het arrest aan de orde, wordt tegengegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onder de Uitvoeringsregeling bij de Awr niet anders.

25. De stelling van eiseres dat het vermogen een stuk lager is omdat zij genoodzaakt is een voorziening te vormen voor de vordering die zij heeft op [persoon C] , en zij bedragen moet reserveren voor mogelijk verschuldigde schenkbelasting alsmede juridische en advieskosten leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregeling hiertoe geen ruimte. Bovendien komen deze reserveringen pas op na 2015, terwijl al voor dat tijdstip niet werd voldaan aan de anti-oppoteis. De rechtbank wijst de stelling van eiseres dat het vermogen in wezen veel lager is dan uit de jaarrekening 2015 volgt, van de hand, aangezien de jaarrekening 2015 op

18 september 2016 door het (toenmalige) bestuur van eiseres is vastgesteld en er geen gecorrigeerde jaarrekening is overgelegd. Ten slotte verwerpt de rechtbank de stelling van eiseres dat zij niet meer kón besteden, omdat een groot deel van het vermogen slechts ‘papieren vermogen’ is, omdat [bedrijf 1] de op de lening verschuldigde bedragen niet heeft betaald. Eiseres dient er immers voor te zorgen dat zij aan de anti-oppoteis kan voldoen.

26. De conclusie luidt dan ook dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij niet meer vermogen heeft aangehouden dan redelijkerwijs noodzakelijk is. Reeds daarom voldoet zij niet aan alle eisen voor de ANBI-status. De overige ANBI-voorwaarden behoeven geen bespreking meer.

Steunstichting

27. Eiseres is van mening dat zij vanwege de door haar geboden financiële steun aan andere instellingen die het algemeen nut beogen, kan worden aangemerkt als steunstichting als bedoeld in artikel 5b, derde lid, onderdeel l, van de Awr (tekst 2012).5 Verweerder is van mening dat eiseres niet kan worden aangemerkt als steunstichting omdat geen enkele instelling die door eiseres is ondersteund de ANBI-status heeft, en verschillende instellingen die door eiseres zijn ondersteund op grond van hun rechtsvorm niet in aanmerking komen voor de ANBI-status.

28. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de volgens eiseres door haar gesteunde buitenlandse entiteiten zouden kunnen kwalificeren als ANBI. Bovendien geldt naar het oordeel van de rechtbank de anti-oppoteis ook voor een steunstichting. Eiseres kan dus niet worden aangemerkt als steunstichting.

Vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel

29. Eiseres is van mening dat verweerder op 12 juni 2012 aan [stichting A] ( [stichting A] ) desgevraagd heeft bevestigd dat haar steun aan de [stichting B] algemeen nuttig van aard is. Verweerder is van mening dat geen expliciet standpunt is ingenomen, maar dat de controlerend ambtenaar bij gebreke aan onderliggende stukken om pragmatische redenen akkoord is gegaan met de kwijtschelding ten titel van schenking van bepaalde door [stichting A] verstrekte leningen.

30. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan, of gedragingen zijn verricht, waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Zo toezeggingen of uitingen zijn gedaan door verweerder, zijn die niet jegens eiseres gedaan, maar jegens [stichting A] . Nu de toezeggingen of uitlatingen niet jegens haar zijn gedaan, kan eiseres hier geen vertrouwen aan ontlenen.

31. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid, of een begunstigend oogmerk, en er bovendien voor deze ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is, dan wel dat sprake is van schending van de meerderheidsregel. Ook in deze bewijslast is eiseres niet geslaagd. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in een gelijke positie verkeert als [stichting A] , onder meer qua vermogensvorming.

Beperking terugwerkende kracht

32. Subsidiair bepleit eiseres dat de terugwerkende kracht van de intrekking van haar ANBI-status beperkt dient te worden tot 1 januari 2015, omdat pas vanaf dat moment niet meer volledig is voldaan aan de ANBI-eisen. Vóór die datum zijn ruim voldoende middelen ten algemenen nutte besteed, aldus eiseres.

33. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen reden de terugwerkende kracht van de intrekking te beperken tot 1 januari 2015. Zoals hiervoor onder punt 22 tot en met 26 is overwogen, was er al ruim voor die datum sprake van niet-redelijke vermogensvorming, althans is niet aannemelijk gemaakt dat werd voldaan aan de anti-oppoteis.

Conclusie

34. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Vergoeding van geleden immateriële schade

35. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.6

36. In de kern komen die regels op het volgende neer. De rechtbank moet binnen een redelijke termijn na de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder uitspraak doen in de zaak. Het uitgangspunt is dat een termijn van twee jaar redelijk is. Bij bijzondere omstandigheden kan die termijn van twee jaar worden verlengd of verkort. Als de rechtbank niet binnen de redelijke termijn uitspraak doet, dan heeft de belastingplichtige recht op vergoeding van immateriële schade. Er wordt namelijk van uitgegaan dat de belastingplichtige door dit lange tijdsverloop last heeft gehad van spanning en frustratie. Dit is alleen anders als er bijzondere omstandigheden zijn. De Hoge Raad heeft bepaald dat de schadevergoeding € 500 bedraagt per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, afgerond naar boven. Om te kunnen bepalen wie deze schadevergoeding moet betalen, moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de vertraging bij verweerder is ontstaan en in hoeverre bij de rechtbank. Daarbij geldt dat verweerder binnen zes maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak op bezwaar hoort te doen. De rechtbank moet uitspraak doen binnen anderhalf jaar na de uitspraak op bezwaar van verweerder.

37. De Staat is ook partij geworden in deze procedure. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het echter niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.7

38. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 23 januari 2017. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank bedraagt (afgerond) 50 maanden. De rechtbank ziet in de uitbraak van het coronavirus en de daarop volgende maatregelen redenen om de redelijke termijn in dit geval met zes maanden te verlengen. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat in deze zaak geplande zittingen geen doorgang hebben gehad. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 20 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat vier keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 2.000 (vier keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van

10 november 2017. Dit is vier maanden langer dan zes maanden. Verweerder moet daarom van de totale schadevergoeding een bedrag betalen van vier gedeeld door 20 keer € 2.000 is € 400. De Staat moet de rest betalen, dus € 1.600. De rechtbank zal verweerder en de Staat veroordelen om deze bedragen aan eiseres te betalen.

Proceskostenvergoeding

39. Omdat de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade toewijst, ziet zij aanleiding verweerder en de Staat, ieder voor de helft, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.8 Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 801 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor bedraagt 0,5 omdat alleen een proceskostenvergoeding wordt toegekend in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.9 Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

40. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder en de Staat, ieder voor de helft, aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden, omdat het verzoek om vergoeding van geleden immateriële schade wordt toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 400;

- veroordeelt de Staat (het ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1.600;

- veroordeelt verweerder in de helft van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 400,50;

- veroordeelt de staat in de andere helft van de proceskosten van eiseres toe een bedrag van € 400,50;

- draagt verweerder op de helft van het griffierecht aan eiseres te vergoeden, tot een bedrag van € 166,50;

- draagt de staat op de andere helft van het griffierecht aan eiseres te vergoeden, tot een bedrag van € 166,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en

mr. S.J. Willems-Ruesink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.