Rechtbank Gelderland, 05-08-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4269, AWB - 19 _ 1012
Rechtbank Gelderland, 05-08-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4269, AWB - 19 _ 1012
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 5 augustus 2021
- Datum publicatie
- 25 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:4269
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:1899, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 1012
Inhoudsindicatie
Eiser woont in Nederland en werkt op een schip van een Zwitsers bedrijf. Toepasselijkheid artikel 15, derde lid, van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Zwitserland. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2014 werkzaam is geweest op een schip dat in internationaal verkeer werd geëxploiteerd in de zin van artikel 15, derde lid, van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Zwitserland. Geen recht op voorkomingsaftrek.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/1012
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer 168.26.747.H.46.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV 2014) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.767. Tevens is bij beschikking € 699 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2019 de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Namens verweerder is [verweerder] ter zitting verschenen. Namens eiser is, zonder kennisgeving, niemand verschenen. De gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 juni 2021 aan de gemachtigde op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 14 juni 2021 door de gemachtigde is afgehaald van het PostNL-punt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser woonde heel 2014 in Nederland. Hij was als “Trainee Technical/Nautical department” in loondienst bij [werkgever], gevestigd in Zwitserland.
2. Eiser is in de eerste helft van 2014 door [werkgever] tewerkgesteld aan boord van het schip genaamd “[naam schip 1]”, een pijpenleggerschip.
3. Eiser is in de tweede helft van 2014 door [werkgever] tewerkgesteld aan boord van het schip genaamd “[naam schip 2]”. Dit schip is eigendom van het aan [werkgever] gelieerde [eigenaar]. Het schip is gebouwd in Zuid-Korea en in 2014 vanuit Zuid-Korea naar Rotterdam gebracht, waar het op 8 januari 2015 is aangekomen om afgebouwd te worden.
4. [eigenaar] heeft zijn hoofdvestiging in Zwitserland en heeft kantoren in diverse andere landen, waaronder Nederland. [eigenaar] levert diensten op zee aan opdrachtgevers in de olie- en gasindustrie. De belangrijkste diensten zijn het leggen van pijpleidingen en het verwijderen van platforms.
5. Eiser heeft in 2014 geen werkzaamheden in Zwitserland verricht.
6. Het inkomen van eiser over 2014 is niet in Zwitserland in de belastingheffing betrokken.
7. Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft de Sociale Verzekeringsbank aan eiser een ontheffing verleend voor de heffing van premies volksverzekeringen voor de periode van 29 juli 2013 tot en met 30 september 2015 op grond van artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB 1999). Als gevolg van de ontheffing is eiser in 2014 niet verzekerd voor de volksverzekeringen, zodat hij geen premies volksverzekeringen verschuldigd is.
8. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd vanwege de vrijstelling van de premies volksverzekeringen.
Geschil
9. In geschil is of eiser voor het loon van [werkgever] recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, op grond van artikel 15, derde lid, van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Zwitserland (het Verdrag)1. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser in 2014 werkzaam was in een dienstbetrekking die is uitgeoefend aan boord van een schip dat in het internationaal verkeer werd geëxploiteerd.
Beoordeling van het geschil
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
10. Eiser beroept zich op artikel 15, derde lid, van het Verdrag. In dat artikellid is een uitzondering opgenomen op de tussen Nederland en Zwitserland overeengekomen hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van het Verdrag, dat inkomsten uit een dienstbetrekking worden belast door de staat waar de belastingplichtige woont dan wel de staat waar de dienstbetrekking wordt uitgeoefend. Eiser beroept zich op die uitzondering. Hij stelt dat hij in 2014 werkzaam was in een dienstbetrekking aan boord van een schip dat in internationaal verkeer werd geëxploiteerd, zodat het heffingsrecht aan Zwitserland toekomt en hij recht heeft op voorkomingsaftrek.
11. Volgens verweerder is artikel 15, derde lid, van het Verdrag niet van toepassing, omdat [eigenaar] diensten op zee levert aan energiemaatschappijen. De diensten bestaan uit het leggen van pijpleidingen en verwijderen van platforms. De schepen van [eigenaar] worden dus niet geëxploiteerd voor het vervoer van goederen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder g, van het Verdrag.
12. Artikel 15, derde lid, van het Verdrag luidt als volgt:
“Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.”
13. De rechtbank is allereerst van oordeel dat onder internationaal verkeer in de zin van artikel 15, derde lid, van het Verdrag moet worden verstaan het behalen van winsten behaald met het commercieel vervoeren van goederen of personen in eigenlijke zin. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 11 augustus 20202.
14. Uitgaande van deze definitie zal de rechtbank beoordelen of eiser in 2014 werkzaam is geweest op schepen die werden ingezet voor commercieel vervoer van goederen of personen. Daarbij is van belang dat eiser aannemelijk moet maken dat voldaan is aan deze voorwaarde. Eiser beroept zich immers op een vermindering van de volgens de Nederlandse wet toegestane heffing.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2014 werkzaam is geweest op een schip dat in internationaal verkeer werd geëxploiteerd in de zin van artikel 15, derde lid, van het Verdrag. Verweerder heeft namelijk over de “[naam schip 2]” gesteld dat dit schip in 2014 nog werd afgebouwd in de haven van Rotterdam zodat dit niet werd geëxploiteerd, hetgeen eiser niet heeft betwist. Over de [naam schip 1] heeft verweerder verder gesteld dat dit schip in 2014 is ingezet om in zee pijpleidingen aan te leggen, hetgeen eiser evenmin heeft betwist. De [naam schip 1] heeft dan ook gevaren om een werk uit te voeren en niet met het commerciële doel om goederen of personen te vervoeren. Dat het schip de aan te leggen pijpleidingen heeft vervoerd, doet aan dit oordeel niet af, omdat dat vervoer niet de hoofdactiviteit was van de vaart, maar een onderdeel is van het uit te voeren werk.
16. Aangezien eiser inwoner van Nederland is en hij niet in Zwitserland heeft gewerkt, heeft Nederland op grond van artikel 15, eerste lid, van het Verdrag het exclusieve heffingsrecht over de inkomsten die belanghebbende heeft genoten van [werkgever] in 2014. Eiser komt geen aftrek toe ter voorkoming van dubbele belasting. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve vermindering door toepassing werkkostenregeling
17. Bij verminderingsbeschikking van 2 oktober 2020 heeft verweerder de aanslag ambtshalve verminderd. Verweerder heeft ambtshalve de werkkostenregeling toegepast ten aanzien van de buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. Als gevolg hiervan heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) ambtshalve verlaagd met € 562, zijnde 1,5% van € 37.452. Het box 1-inkomen heeft verweerder nader vastgesteld op € 35.205. Het vorenstaande leidt tot een vermindering van de aanslag met een bedrag van € 243.
18. Het beroep is hierom gegrond. De uitspraak op bezwaar zal vernietigd worden en de aanslag wordt verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.205.
19. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.013 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
21. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.205;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.013;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. A.F. Germsde Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |