Home

Rechtbank Gelderland, 13-07-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3534, AWB - 20 _ 6080

Rechtbank Gelderland, 13-07-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3534, AWB - 20 _ 6080

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 juli 2022
Datum publicatie
6 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:3534
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6080
Relevante informatie
Art. 16 lid 1 AWR, Art. 3.91 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag. Nieuw feit. Hoogte resultaat uit de terbeschikkingstelling. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/6080

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tevens is bij beschikking € 1.223 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft nadien een nader stuk ingediend, dat in afschrift is verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] en [persoon C] verschenen. Ter zitting is afgesproken dat eiser een nadere onderbouwing van de door hem voorgestane afschrijvingskosten over zal leggen en is de zitting geschorst.

Eiser heeft bij brieven van 6 juni, 17 juni en 15 juli 2021 nadere onderbouwingen aan de rechtbank toegestuurd. Verweerder heeft daar bij brief van 2 juli 2021 op gereageerd. Vervolgens heeft op 16 november 2021 een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] en [persoon C] verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek tijdens de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is sinds [datum] samen met zijn partner mevrouw [persoon D] , elk voor de onverdeelde helft, eigenaar van een onroerende zaak aan de [adresgegevens] . De onroerende zaak is in 2000 gebouwd.

2. Eiser heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan. In de aangifte IB/PVV 2014 heeft eiser de onroerende zaak opgenomen in box 3 met een waarde van € 350.000.

3. Verweerder heeft met dagtekening 16 februari 2017 de aanslag vastgesteld. Daarbij heeft verweerder de aangegeven waarde van de onroerende zaak in box 3 van € 350.000 verhoogd naar de vastgestelde WOZ-waarde voor het jaar 2014 van € 420.000.

4. In een onderzoek naar belastingaangiften van de partner van eiser heeft verweerder op 21 mei 2019 kennis genomen van een huurovereenkomst waarmee eiser de onroerende zaak per 1 augustus 2007 heeft verhuurd aan de onderneming van de partner van eiser [bedrijf] . De partner van eiser heeft [bedrijf] tot 1 januari 2015 in een eenmanszaak uitgevoerd, en nadien in een besloten vennootschap.

5. Verweerder heeft eiser bij brief van 22 januari 2020 in kennis gesteld van het voornemen tot navordering. Daarin heeft verweerder zijn standpunt bekendgemaakt dat eiser de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld aan zijn partner zodat sprake is van een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 14.996. Verweerder is daarbij uitgegaan van een huuropbrengst van € 69.065. Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2020 de navorderingsaanslag, overeenkomstig het voornemen, vastgesteld. Tevens is een beschikking belastingrente vastgesteld. In bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag en beschikking gehandhaafd.

Geschilomschrijving

6. In geschil is of sprake is van een nieuw feit op grond waarvan verweerder kan navorderen. Verder is het resultaat van de terbeschikkingstelling in geschil, en in het bijzonder de hoogte van de afschrijvingskosten.

Navorderingsbevoegdheid

7. Eiser voert aan dat verweerder niet mag navorderen omdat geen sprake is van een nieuw feit. Verweerder wist namelijk al voor de oplegging van de aanslag IB/PVV 2014 dat de onroerende zaak verhuurd werd aan de onderneming van zijn partner. Eiser verwijst hiervoor naar het ‘Verslag van heffing en correctie IB 2014’ van verweerder van 31 januari 2017. Bovendien blijkt dat uit het in 2008 gesloten samenwerkingsverband tussen eiser en zijn partner waarvan alle akten bij de Belastingdienst bekend waren en uit de btw-aangiften van de onderneming van zijn partner. Daarnaast wijst eiser op een overleg dat heeft plaatsgevonden op 6 september 2016, waarbij een aantal aangiften van eiser en zijn partner is besproken. In dat gesprek is aan de orde geweest dat de onroerende zaak verhuurd werd aan de onderneming van zijn partner.

8. Verweerder stelt dat sprake is van een nieuw feit, nu de aanslag IB/PVV 2014 op 16 februari 2017 is vastgesteld en hij pas op 21 mei 2019 op de hoogte is geraakt van de verhuur van de onroerende zaak aan de onderneming van de partner van eiser. Verweerder heeft tijdens de zitting een schermafbeelding getoond van het interne adressysteem (genaamd [adressysteem] ) van 31 januari 2017. Hieruit blijkt dat in het systeem slechts was vermeld dat de onroerende zaak gehuurd werd door een besloten vennootschap en dat uit die vermelding niet was af te leiden dat het de onderneming van de partner van eiser was. De gesprekken die met eiser en zijn partner hebben plaatsgevonden zijn niet met verweerder geweest, maar met de ontvanger. De ontvanger heeft de gegevens niet gedeeld, of hoeven delen, met verweerder.

9. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast met betrekking tot de aanwezigheid van een nieuw feit dan wel kwade trouw rust op verweerder.

10. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Met name bestaat voor verweerder niet de verplichting om dossiers te raadplegen die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen die voor het regelen van de bedoelde aanslag in de IB/PVV van belang zijn. Dat is anders, indien de in de aanslag aanwezige gegevens daartoe redelijkerwijs aanleiding geven.1 Daarnaast is verweerder tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.2 Verweerder hoeft in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen posten, indien er voor deze posten ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is.3

11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in januari 2017 een onderzoek heeft gedaan naar de ingediende aangifte van eiser. Verweerder heeft daarbij de gegevens in [adressysteem] bekeken en op basis daarvan de waarde van de onroerende zaak gecorrigeerd naar de WOZ-waarde van € 420.000. Uit de gegevens bleek dat de onroerende zaak verhuurd werd aan een BV, maar niet dat daarin de onderneming van eisers partner werd gedreven. Ook anderszins kon verweerder dat niet weten. Verweerder hoefde namelijk niet de belastingdossiers van de partner van eiser of haar onderneming te onderzoeken. Dat de ontvanger gesprekken heeft gevoerd met eiser en zijn partner over de betaling van belastingaanslagen, betekent evenmin dat verweerder op de hoogte was, of had kunnen zijn, van het gegeven dat eiser zijn onroerende zaak verhuurde aan de onderneming van zijn partner. Immers hoefde verweerder geen gegevens bij de ontvanger op te vragen. Verweerder had, op de opgenomen WOZ-waarde na, dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de overige gegevens in de aangifte. Die aanleiding ontstond pas in 2019, nadat de partner van eiser aangifte had gedaan. Pas toen kwam namelijk naar voren dat er een huurovereenkomst was tussen eiser en de eenmanszaak van zijn partner. Daarmee is sprake van een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd is om na te vorderen.

Hoogte van het resultaat uit de terbeschikkingstelling

12. Niet in geschil is dat eiser in 2014 zijn helft van de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld aan de onderneming van zijn partner. In geschil is de hoogte van het resultaat van de terbeschikkingstelling. Verweerder heeft in het verweerschrift gemeld dat hij is uitgegaan van een te hoge huuropbrengst. De huuropbrengst bedraagt € 54.000, waarvan € 27.000 moet worden toegerekend aan eiser.

13. Verweerder heeft het resultaat uit de terbeschikkingstelling in het verweerschrift als volgt berekend:

Huuropbrengst € 27.000

Afschrijving (€ 483.500 -/- € 48.350 * 2% * 50%) € 4.351 -/-

Rentelast ((€16.121 + € 10.160)*50%) € 13.140 -/-

Resultaat voor TBS-vrijstelling € 9.509

TBS-vrijstelling (12%) € 1.142 -/-

Resultaat € 8.367

14. Tussen partijen zijn de huuropbrengst en de rentelast niet (langer) in geschil. In geschil zijn de afschrijvingskosten en in het bijzonder de waarde van de onroerende zaak op de openingsbalans en de economische levensduur daarvan. Daarbij is de restwaarde van de onroerende zaak niet in geschil, namelijk 10%. Verder is van diverse kosten, die in 2014 zijn gemaakt, in geschil of deze in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van het resultaat.

Afschrijvingskosten: openingsbalans

15. Voor de berekening van de afschrijvingskosten is in de eerste plaats bepalend tegen welke waarde de onroerende zaak wordt opgenomen op de openingsbalans.

16. Eiser voert aan dat naast de aankoopprijs diverse verwervingskosten moeten worden geactiveerd op de openingsbalans. Eiser heeft de aankoopnota van de onroerende zaak in het geding gebracht waarop het volgende is vermeld:

Koopsom € 405.000

Btw € 76.950Onroerendezaakbelasting (ozb) € 648,41Notariële kosten € 850Kadastrale tarieven € 170Intredingskosten VvE € 50BTW over hypotheekstelling € 83,60

Eiser stelt verder dat diverse verbouwingskosten moeten worden geactiveerd. De onroerende zaak is in 2007 casco opgeleverd waarna allerlei essentiële voorzieningen zijn aangebracht zoals wanden, plafonds, elektra, waterleidingen, sanitair en luchtbehandelingskasten. Verder zijn de wanden gestuukt en geschilderd. Deze voorzieningen zijn door natrekking deel gaan uitmaken van de onroerende zaak, zodat eiser de kosten daarvan kan activeren. Eiser heeft diverse facturen voor verbouwingskosten in het geding gebracht en een overzicht van bankbetalingen. Het gaat om kosten voor werkzaamheden aan wanden en plafonds, stucwerkzaamheden, schilderwerk, elektrotechnische werkzaamheden, werkzaamheden voor verwarming en luchtbehandeling en loodgieterswerkzaamheden.

17. Volgens verweerder kunnen alleen de kosten van de verwerving van de onroerende zaak op de openingsbalans gezet worden. Verweerder had deze kosten aanvankelijk deels geschat omdat eiser niet alle gegevens had verstrekt. Volgens verweerder is sprake van belaste verhuur voor de omzetbelasting zodat de btw als voorbelasting aftrekbaar is en dus niet kan worden geactiveerd op de openingsbalans. Verder kan de ozb niet worden geactiveerd omdat die kosten geen verwervingskosten zijn. Volgens verweerder kan aldus een bedrag van € 406.070 worden geactiveerd. De verbouwingskosten kunnen volgens verweerder niet worden geactiveerd, omdat uit de facturen blijkt dat die kosten zijn gefactureerd aan de onderneming van de partner van eiser, zodat die tot de winstsfeer van [bedrijf] behoren. De btw moet hoe dan ook buiten beschouwing blijven. De opgevoerde kosten van het schilderwerk zijn volgens verweerder aan te merken als reguliere onderhoudskosten die ten laste van de jaarwinst komen.

18. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser tijdens de zitting op 16 november 2021 verklaard dat de btw en ozb niet kunnen worden geactiveerd. Daarmee is niet langer in geschil, en de rechtbank sluit zich daarbij aan, dat naast de koopsom, de notariskosten, de kadastrale tarieven en de intredingskosten VvE, voor een totaalbedrag van € 406.070 kunnen worden geactiveerd op de openingsbalans.

19. De rechtbank stelt vervolgens vast dat in 2007 diverse werkzaamheden aan de onroerende zaak hebben plaatsgevonden, waarbij de facturen zijn gericht aan [bedrijf] dan wel aan eiser onder vermelding van “project [bedrijf] ” op de facturen. De facturen zijn betaald vanaf een privé en/of rekening die op naam van eiser en zijn partner stond (rekening eindigend op [nummer] ), hetgeen betekent dat helft van de verbouwingskosten ten laste van eiser zijn gekomen.

20. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat een deel van de in 2007 uitgevoerde verbouwingen door natrekking onderdeel zijn gaan uitmaken van de onroerende zaak en daarmee van de terbeschikkingstelling. Daarbij gaat het om plaatsing van wanden en plafonds, stuukwerk, (elektrotechnisch) leidingwerk, plaatsing en installatie van verwarming en luchtbehandeling en daarmee verwante (loodgieters)werkzaamheden. Eiser kan de kosten voor deze verbouwingen activeren, aangezien het gaat om verbouwingen die door natrekking deel zijn gaan uitmaken van de onroerende zaak en de helft van de kosten op eiser drukken. Dat de facturen gericht zijn aan [bedrijf] maakt het oordeel niet anders, aangezien doorslaggevend is of de aanpassingen goederenrechtelijk gezien deel zijn gaan uitmaken van de onroerende zaak en ten laste van wie de kosten zijn gekomen.

21. Dit betekent dat de kosten van de verbouwingen (zonder btw) geactiveerd kunnen worden. De kosten van het schilderwerk zijn naar het oordeel van de rechtbank reguliere onderhoudskosten, die niet kunnen worden geactiveerd, maar die ten laste van de jaarwinst gebracht kunnen worden.

22. De volgende bedragen kunnen aldus geactiveerd worden op de openingsbalans.

Verwerving € 406.070

Wanden € 36.076

Stucadoor € 12.256

Elektra € 16.372

Verwarming € 34.000

Leidingwerk loodgieter € 25.832

Totaal € 530.606

Afschrijvingskosten: levensduur onroerende zaak

23. Voor de berekening van de afschrijvingskosten is verweerder verder uitgegaan van een restwaarde van 10% en een levensduur van 50 jaar. Een levensduur van 50 jaar is volgens verweerder redelijk gelet op het bouwjaar (2000).

24. Volgens eiser is de levensduur van de onroerende zaak korter, namelijk 30 jaar. De bestemming van de gronden waarop de onroerende zaak gebouwd is, is maatschappelijke doeleinden. Verder stelt het Bouwbesluit hoge eisen aan de inrichting. Het gebruik van het pand is daardoor beperkt, waardoor de economische levensduur korter is.

25. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de levensduur van (delen van) de onroerende zaak korter is dan die die verweerder heeft gehanteerd. De rechtbank komt een levensduur van 50 jaar niet onaannemelijk voor. Het lag op de weg van eiser, die de bewijslast heeft van de aftrekpost, om de gestelde levensduur te onderbouwen met een taxatierapport, maar eiser heeft dat nagelaten. De gebruiksregel uit het bestemmingsplan of de eisen die voortvloeien uit het Bouwbesluit doen niet aan het oordeel af, aangezien deze planologische bepalingen op zichzelf de economische levensduur niet onderbouwen. Dat betekent dat verweerder heeft kunnen uitgaan van een levensduur van 50 jaar. Berekening afschrijvingskosten

25. De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden vastgesteld:

(€ 530.606 -/- restwaarde ad € 53.061) * 2% = € 9.551. De helft daarvan is toerekenbaar aan eiser, aangezien hij eigenaar is van de helft van de onroerende zaak, zodat de aftrekpost voor eiser € 4.776 bedraagt.

Kosten 2014

27. Eiser heeft verder diverse kosten opgevoerd die gemaakt zijn in 2014. Het gaat onder meer om ozb, verzekeringskosten, kosten voor wespenbestrijding, voor onderhoud van brandblussers, van airconditioning, en voor het reinigen van de vloer. De facturen zijn alle gericht aan de onderneming van de partner van eiser, [bedrijf] . De facturen zijn voldaan vanaf een rekening die op naam van de partner van eiser is gesteld. De aanslag ozb is gericht aan eiser.

28. Volgens verweerder behoren de kosten die in 2014 zijn gemaakt tot de winstsfeer van de onderneming van de partner van eiser, omdat de facturen aan die onderneming zijn gericht.

29. De rechtbank is van oordeel dat aanslag ozb voor 2014 een zakelijke last is, aangezien deze op de onroerende zaak betrekking heeft. Eiser is voor 50% eigenaar zodat de helft van het bedrag van € 2.201 aftrekbaar is, zijnde € 1.101.

30. De overige in 2014 gemaakte kosten behoren tot de winstsfeer van [bedrijf] aangezien deze alle gefactureerd zijn aan en betaald zijn door de partner van eiser. De kosten hebben geen betrekking op verbouwingen die onderdeel zijn gaan uitmaken van de onroerende zaken, zodat geen sprake is van huurdersinvesteringen die geactiveerd kunnen worden. Eiser heeft verder niet gesteld of onderbouwd dat deze kosten op hem drukken. Dat betekent dat deze niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van het resultaat uit de terbeschikkingstelling.

Hoogte resultaat uit de terbeschikkingstelling 31. Uit het voorgaande volgt dat het resultaat uit de terbeschikkingstelling als volgt moet worden berekend:

Huuropbrengst € 27.000

Rentelasten € 13.140 -/-

Afschrijvingskosten € 4.776 -/-

OZB 2014 € 1.100 -/-

Resultaat voor TBS-vrijsteling € 7.983TBS-vrijstelling (12%) € 958 -/-Resultaat € 7.025

Conclusie beroep

31. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de navorderingsaanslag dient te worden verminderd, naar een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheid van € 7.025.

32. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Aangezien eiser geen zelfstandige beroepsgronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, moet de in rekening gebrachte belastingrente worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag.

33. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat niet gesteld of gebleken is dat eiser dergelijke kosten heeft gehad. Eiser is niet bijgestaan door en professioneel gemachtigde tijdens de bezwaarfase, eiser heeft alle processtukken en correspondentie opgesteld en eiser heeft geen formulier proceskosten in het geding gebracht waaruit is af te leiden van welke kosten eiser een vergoeding wenst. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

34. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag die is berekend naar een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 7.025;

- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.M. Coolen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier(buiten staat om te tekenen)

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).