Rechtbank Gelderland, 29-08-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5069, AWB - 21 _ 2356
Rechtbank Gelderland, 29-08-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5069, AWB - 21 _ 2356
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2022
- Datum publicatie
- 1 september 2022
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2356
- Relevante informatie
- Art. 49 lid 1 onderdeel c Wfsv, Art. 50 Wfsv, Art. 67c AWR, Par. 24 BBBB
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in 2016 en 2017 een te hoge premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer toegepast. Deze korting bedraagt vanaf 1 januari 2016 niet € 7.000 per jaar maar € 2.000. De door het UWV aan de werknemer in 2014 afgegeven indicatiebeschikking voor drie jaar, de tekst van het Handboek LH in 2014 waarin niet werd gewaarschuwd voor een stelselwijziging en de toegepaste korting van € 7.000 in 2015 leiden niet tot een verworven recht. Beroep op het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel slaagt ook niet.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/2356
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen (LH) opgelegd van totaal € 12.268, inclusief boetebeschikkingen van totaal € 1.000 en beschikkingen belastingrente van totaal € 1.268.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2021 de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] en [persoon C] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Werknemer [naam persoon D] ( [persoon D] ) is op [datum] bij eiseres in
dienst getreden. Op dat moment werd voor [persoon D] voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 49, eerste lid, onder c, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) om in aanmerking te komen voor premiekorting ‘in dienst nemen arbeidsgehandicapte werknemer’. Deze voorwaarde hield in dat de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan de dienstbetrekking over een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) moest beschikken. Op 17 maart 2014 heeft het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan [persoon D] een indicatiebeschikking WSW afgegeven voor de duur van drie jaar.
2. Eiseres, de gemeente [gemeente] en [persoon D] hebben op 8 januari 2015 een overeenkomst gesloten in het kader van begeleid werken zoals vastgelegd in de WSW. Deze overeenkomst is geldig vanaf 31 december 2014.
In artikel 4 van de overeenkomst is het volgende bepaald:
“Omdat de werknemer behoort tot de personenkring van de WSW, ontvangt de werkgever een maandelijkse loonkostensubsidie op basis van het wettelijk minimum (ieugd)loon, bij een
werkweek van 32 uur, dit in verband met de maximale SW formatieruimte van 32 uur per
week die aan de werknemer kan worden toegekend.(…)”
In artikel 13 van de overeenkomst is het volgende bepaald:
“De werkgever mag gedurende maximaal 3 jaar premiekorting toepassen op de premies
werknemersverzekeringen, omdat zij een werknemer in dienst heeft genomen met een SW
indicatie.”
3. Over de jaren 2015 tot en met 2017 heeft eiseres als inhoudingsplichtige voor de LH voor [persoon D] € 7.000 per jaar aan premiekorting toegepast.
4. Bij brief van 12 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres informatie gevraagd teneinde de juistheid van de in de jaren 2015 tot en met 2017 toegepaste premiekortingen te kunnen beoordelen.
5. Bij brief van 16 oktober 2020 heeft verweerder zijn bevindingen ten aanzien van de toegepaste premiekortingen naar eiseres gestuurd. Deze komen er voor wat betreft [persoon D] op neer dat eiseres in de jaren 2016 en 2017 € 5.000 per jaar teveel aan premiekorting heeft toegepast. Verweerder heeft aangekondigd in totaal € 10.000 aan onterechte premiekorting te zullen naheffen door middel van een naheffingsaanslag LH. Tevens heeft verweerder voor deze jaren een betaalverzuimboete van 10% aangekondigd, op basis van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
6. Met dagtekening 18 december 2020 heeft verweerder aan eiseres de naheffingsaanslag en de beschikkingen opgelegd.
7. Bij brief van 23 december 2020 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Geschil
8. In geschil is de hoogte van de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer waarop eiseres voor [persoon D] in de jaren 2016 en 2017 recht heeft. Meer specifiek is in geschil of eiseres erop mocht vertrouwen dat artikel 50 van de Wfsv gedurende de jaren 2016 en 2017 niet gewijzigd zou worden. Niet in geschil is dat de wetgever bij de wijziging van artikel 50 van de Wfsv per 1 januari 2016 niet heeft voorzien in overgangsrecht.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat vanwege de premiekorting van € 7.000 waarop zij in 2015 recht heeft, de geldigheid van de WSW-indicatie voor de duur van drie jaar en de tekst van het handboek LH in 2014 waarin niet werd gewaarschuwd voor een stelselwijziging, er sprake is van een verworven recht. Naast voornoemd beroep op het vertrouwensbeginsel, doet eiseres tevens een beroep op het motiverings-, gelijkheids-, zorgvuldigheids- en het proportionaliteitsbeginsel.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voor de jaren 2016 en 2017 voor
[persoon D] , op grond van artikel 49, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 50 van de Wfsv, recht heeft op een premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer van € 2.000 per jaar. Het vertrouwensbeginsel noch andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn volgens verweerder geschonden, omdat de wetgever bij de wijziging van artikel 50 van de Wfsv per 1 januari 2016 niet heeft voorzien in overgangsrecht en nergens het idee is gewekt dat de korting in 2016 en 2017 € 7.000 zou zijn. Verder is de procedure zorgvuldig verlopen en is eiseres tijdens de bezwaarfase niet in haar bewijslast ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel geslaagd.
Beoordeling van het geschil
11. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het recht op premiekorting voor een arbeidsgehandicapte werknemer in de zin van artikel 49, eerste lid, onder c, van de Wfsv als [persoon D] volgt uit artikel 50 van de Wfsv (wetteksten 2014 tot en met 2017). Deze korting bedraagt vanaf 1 januari 2016 over 2016 en over 2017 € 2.000 per jaar. Tevens stelt de rechtbank vast dat de wetgever niet heeft voorzien in overgangsrecht.
12. Allereerst is van belang dat op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen het de rechter niet vrijstaat om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, dan wel de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. De rechter kan een wet in formele zin slechts (gedeeltelijk) buiten toepassing verklaren indien en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met het gemeenschapsrecht of met een ieder verbindende bepalingen van een verdrag. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan sprake is. Voor zover eiseres een beroep doet op de redelijkheid en de billijkheid van de wijziging van artikel 50 van de Wfsv zonder te voorzien in overgangsrecht voor bestaande WSW-indicaties, kan deze beroepsgrond derhalve niet slagen.
13. De vraag die vervolgens opkomt, is of eiseres een geslaagd beroep kan doen op het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel (gerechtvaardigd vertrouwen) als een van de beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. De wetgever heeft niet met terugwerkende kracht artikel 50 van de Wfsv gewijzigd. Daarnaast is niet gebleken dat aan eiseres toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij gedurende drie jaren recht zou hebben op een bedrag van € 7.000 premiekorting per jaar.
14. De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de andere beginselen van behoorlijk bestuur slagen evenmin, omdat deze gronden onvoldoende zijn geconcretiseerd en voorts omdat verweerder voorafgaand aan de correctie en tijdens de bezwaarfase juist zorgvuldig te werk is gegaan door veelvuldig met eiseres te communiceren over de voorliggende kwestie. Bovendien was verweerder vrij om aan eiseres een informatieverzoek te doen in verband met geclaimde premiekortingen.
15. De verzuimboeten van 10% houden verband met het niet tijdig betalen van de LH over de correcties. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat deze correcties terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld geen sprake is, acht de rechtbank deze verzuimboeten passend en geboden.
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond te worden verklaard.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).