Home

Rechtbank Gelderland, 10-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:662, AWB - 19 _ 1993

Rechtbank Gelderland, 10-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:662, AWB - 19 _ 1993

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 februari 2022
Datum publicatie
1 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:662
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1993

Inhoudsindicatie

Teruggaafverzoek BPM bij export auto.

Eiseres heeft een teruggaafverzoek van BPM gedaan van een auto die na export uit Nederland aanvankelijk tijdelijk is ingeschreven in het Franse kentekenregister en pas na afloop van de dertienwekentermijn van artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit BPM definitief is ingeschreven in het Franse kentekenregister. Hoewel daardoor naar de letter van de wet niet aan de voorwaarden is voldaan, ziet de rechtbank in de termijnoverschrijding geen reden voor afwijzing van het verzoek om teruggaaf van BPM, omdat uit de feiten volgt dat van meet af aan beoogd is de auto (binnen dertien weken) duurzaam naar Frankrijk te verplaatsen. Van een misbruiksituatie zoals omschreven in de memorie van toelichting bij de Fiscale verzamelwet 2015 is geen sprake. Het taalgebruik van de gemachtigde in de pleitnota is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar ontoelaatbaar, maar gelet op rechtspraak van de Hoge Raad ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de gemachtigde te weigeren.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/1993

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ Centrale administratieve processen, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Procesverloop

Eiseres heeft een verzoek om teruggaaf gedaan van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) wegens uitschrijving uit het kentekenregister en export van een in Nederland geregistreerde auto. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen. Bij uitspraak van 15 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Namens eiseres zijn de gemachtigde en [naam 1] verschenen. Namens verweerder zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen.

De rechtbank heeft na de zitting nog correspondentie van de gemachtigde ontvangen. De rechtbank heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer.1

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 10 september 2018 een verzoek ingediend om teruggaaf van BPM voor een personenauto van het merk en type Volkswagen Touran. De registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister is beëindigd op 13 juli 2018. De auto is geëxporteerd naar Frankrijk.

2. Bij het verzoek om teruggaaf heeft eiseres een kentekenbewijs overgelegd dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving in het Franse kentekenregister per 3 september 2018.

3. Vanwege het feit dat sprake was van een tijdelijke registratie heeft verweerder bij brief van 20 november 2018 het verzoek om teruggaaf van BPM afgewezen.

4. Op 25 oktober 2018 heeft verweerder een tweede verzoek om teruggaaf van BPM ontvangen waarbij een kentekenbewijs is overgelegd dat is afgegeven op basis van een definitieve registratie in het Franse kentekenregister per 16 oktober 2018.

5. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd omdat de definitieve registratie niet is voltooid binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister.

6. In geschil is of verweerder terecht het teruggaafverzoek BPM heeft afgewezen wegens overschrijding van de termijn van dertien weken zoals bepaald in artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit BPM.

Taalgebruik in de pleitnota

7. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de gemachtigde te weigeren wegens beledigend taalgebruik in de pleitnota. Verweerder beroept zich daarbij op een afspraak die met de gemachtigde en de rechtbank is gemaakt in maart 2021 toen de onderhavige zaken deel uitmaakten van een project tot clustergewijze behandeling van BPM-zaken van de gemachtigde. Die afspraak behelst dat beledigingen aan het adres van verweerder zouden leiden tot weigering van de gemachtigde in alle zaken van het project.

8. De gemachtigde heeft voor de onderhavige zaak een pleitnota overgelegd waarin kort gezegd de integriteit van de rechtspraak in Nederland in twijfel wordt getrokken en waarin vervolgens het standpunt wordt gehuldigd dat langdurige eenzame opsluiting te weinig is voor mensen in een verantwoordelijke taak die zich bezighouden met bedrog, misleiding en oplichting, welke passage eindigt met de woorden “idem voor de heffende autoriteit”. Verweerder heeft met name vanwege die laatste vier woorden betoogd dat de gemachtigde zou moeten worden geweigerd.

9. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Er is ontegenzeglijk sprake van ontoelaatbaar taalgebruik, dat zich primair echter richt tegen de rechtspraak en met name de Hoge Raad. In het feit dat de Hoge Raad tot nu toe deze gemachtigde niet heeft geweigerd ziet de rechtbank aanleiding terughoudend te zijn met dit middel. De uitlatingen jegens de Belastingdienst zijn niet anders dan die jegens de Hoge Raad. Klaarblijkelijk moet verweerder dus naar de standaarden van de Hoge Raad dergelijke teksten accepteren. De rechtbank ziet dan geen ruimte tot een ander oordeel te komen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde de medewerkers van de Belastingdienst in de pleitnota’s niet persoonlijk heeft aangesproken en dat de gemachtigde er ter zitting mee heeft ingestemd de woorden ‘idem voor de heffende autoriteit’ uit de pleitnota te schrappen. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanleiding om de gemachtigde voor deze zaken te weigeren.

Teruggaafverzoek

10. Op grond van artikel 14a, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), wordt onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen op aanvraag een teruggaaf van BPM verleend indien:

-

de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht;

-

het motorvoertuig overeenkomstig Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en

-

als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven.

11. Verder is in dat artikellid bepaald dat geen teruggaaf wordt verleend als het buitenlandse kentekenbewijs is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving van het motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 1999/37/EG.

12. In artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit BPM, zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om voor teruggaaf van BPM in aanmerking te komen. Een van die voorwaarden is dat het verzoek om teruggaaf van BPM wordt gedaan binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister. Artikel 4a, eerste lid, onderdeel d, van het Uitvoeringsbesluit BPM eist dat bij het teruggaafverzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

13. In de memorie van toelichting bij de Fiscale verzamelwet 20152 is over de uitzondering voor tijdelijke inschrijvingen het volgende opgenomen:

“2.6. Teruggaafregeling BPM bij export van motorrijtuigen

De teruggaafregeling bij export van motorrijtuigen van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) wordt zodanig aangepast dat de BPM-teruggaaf alleen wordt verleend indien het geëxporteerde motorrijtuig, overeenkomstig de Richtlijn inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (Richtlijn 1999/37/EG), duurzaam is ingeschreven in een andere EU-lidstaat of in een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte (EER). Dit werpt een drempel op tegen het ten onrechte verkrijgen van een teruggaaf bij export naar een land buiten de EU/EER via een bijvoorbeeld tijdelijke registratie in een land binnen de EU/EER.”

14. Niet in geschil is dat de auto na de tijdelijke inschrijving in het Franse kentekenregister kort na de termijn van dertien weken definitief is ingeschreven in het Franse kentekenregister. Naar de letter van de wet is dan niet aan de voorwaarden voldaan. Toch ziet de rechtbank in deze termijnoverschrijding geen reden voor afwijzing van het verzoek om teruggaaf van BPM, omdat uit de feiten volgt dat van meet af aan beoogd is de auto (binnen dertien weken) duurzaam naar Frankrijk te verplaatsen. Daarmee staat vast dat van een misbruiksituatie zoals omschreven in de memorie van toelichting bij de Fiscale verzamelwet 2015 geen sprake is. In een dergelijke situatie is het klaarblijkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest de tijdelijke inschrijving in een EU-lidstaat tegen te werpen. Voor de aanvang van de registratie in Frankrijk dient daarom te worden aangeknoopt bij de datum van de tijdelijke registratie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres geen invloed heeft kunnen uitoefenen op het moment van definitieve registratie van de auto in Frankrijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

15. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de teruggaaf van BPM conform het ingediende teruggaafverzoek vaststellen op € 1.268, aangezien verweerder de hoogte van dit bedrag niet heeft betwist.

16. Op grond van artikel 30ha, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dient verweerder wettelijke rente te vergoeden ingeval een teruggaafbeschikking niet wordt vastgesteld binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek om die beschikking. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt acht weken na ontvangst van het verzoek en eindigt 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking. Omdat dit al uit de wet volgt, hoeft de rechtbank dit niet te bepalen. Zij kan hierop ook niet vooruitlopen, omdat verweerder nog geen rentebeslissing heeft genomen3.

Vergoeding van immateriële schade

17. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit verzoek aan de hand van de uitgangspunten van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 20164.

18. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 25 oktober 2018. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is drie jaar en bijna vier maanden. Dat is langer dan de gebruikelijke maximale termijn van twee jaar. De rechtbank ziet echter redenen om in dit geval de redelijke termijn langer vast te stellen dan twee jaar. Tussen de gemachtigde en verweerder heeft in een groot aantal BPM-zaken overleg plaatsgevonden om te proberen een compromis te bereiken. Ook de onderhavige zaak maakte deel uit van dat overleg. De gemachtigde heeft toegezegd zich niet te beroepen op overschrijding van de redelijke termijn vanaf 19 november 2019 voor de duur van het overleg. Uit het proces-verbaal van de behandeling van 19 november 2019, dat de rechtbank met toestemming van partijen heeft geraadpleegd, volgt dit uitdrukkelijk. Dit overleg is op 17 februari 2020 geëindigd. Dat betekent dat de redelijke termijn twee jaar en drie maanden bedraagt, waarvan een halfjaar toerekenbaar is aan de bezwaarfase en een jaar en negen maanden toerekenbaar is aan de beroepsfase. De redelijke termijn is met (afgerond) dertien maanden, dus net iets meer dan een jaar, overschreden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500.

19. De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 15 maart 2019. Dit is niet langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor verweerder. Verweerder hoeft daarom geen schadevergoeding te betalen. De schadevergoeding komt geheel ten laste van de Staat, omdat de overschrijding van de redelijke termijn alleen in de beroepsfase is ontstaan. De rechtbank zal de Staat veroordelen om het bedrag van € 1.500 aan eiseres te betalen.

Kostenvergoeding

20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

21. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een integrale vergoeding van proceskosten af, omdat verweerder niet tegen beter weten in heeft geprocedeerd of in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld.

22. De rechtbank zal de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dus vaststellen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank op € 2.430. Dit bedrag is als volgt opgebouwd. Voor de bezwaarfase geldt 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269 en een wegingsfactor 1,5. Voor de beroepsfase geldt 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1,5. Dat voor andersoortige zaken een hoger tarief geldt, maakt niet dat dit ook voor BPM-zaken heeft te gelden. Er is geen sprake van gelijke gevallen, omdat in BPM-beroepen in hoge mate standaardargumenten spelen. Omdat het hier gaat om afwijkende zaken met bepaald geen standaardargumenten, heeft de rechtbank de lagere vergoeding gecompenseerd met een wegingsfactor 1,5. Daarmee is de vergoeding vergelijkbaar met de standaardvergoeding voor andere niet-bulkzaken. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

22. De rechtbank acht het verzoek van eiseres om vergoeding van rente over het griffierecht toewijsbaar. De uiterste datum waarop het griffierecht moet worden betaald, is gelegen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan. Pas als de vergoeding op die uiterste datum niet is betaald, raakt de schuldenaar in verzuim en gaat de wettelijke rente lopen5.

Beslissing