Home

Rechtbank Haarlem, 22-09-2006, AY9268, AWB 06/2133

Rechtbank Haarlem, 22-09-2006, AY9268, AWB 06/2133

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 september 2006
Datum publicatie
13 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/2133

Inhoudsindicatie

Artikel 3.123 Wet IB 2001: financiering achteraf. Oogmerk om de kosten van verbetering en onderhoud te financieren door middel van een geldlening ontbreekt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2133

Uitspraakdatum: 22 september 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.313.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2006 de aanslag IB/ PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.291.

Eiser heeft daartegen bij brief van 30 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 31 januari 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2006 te Haarlem.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen B, tot bijstand vergezeld van C.

2. Feiten

2.1. Eiser heeft in 1997 een nieuwbouwwoning aan de a-laan 1 aangekocht voor ƒ 450.000. De woning is gefinancierd met een hypothecaire lening van ƒ 399.000.

De eigenwoningschuld bedroeg per 31-12-1997 ƒ 399.000.

2.2. Eiser heeft in de jaren 1998 tot en met 2003 de volgende bedragen uitgegeven aan de eigen woning:

1998 Aankoopprijs ƒ 450.000 Cumulatief ƒ 450.000 (€ 204.201)

Verbouwing etc. ƒ 123.673 Cumulatief ƒ 573.673 (€ 260.321)

1999 Verbouwing etc. ƒ 4.500 Cumulatief ƒ 578.173 (€ 262.363)

2000 Verbouwing etc. ƒ 31.206 Cumulatief ƒ 609.379 (€ 276.524)

2001 Verbouwing etc. ƒ 64.464 Cumulatief ƒ 673.843 (€ 305.776)

2002 Verbouwing etc. € 1.251 Cumulatief € 307.027

2003 Verbouwing etc. € 1.075 Cumulatief € 308.102

2.3. De verbouwingen tussen 1998 en 2003 werden gefinancierd door de volgende leningen:

Hypotheek xx..066/001 € 95.067 (1997, nog te bouwen woning)

Hypotheek xx..066/002 € 85.992 (1997, nog te bouwen woning)

Hypotheek xx..439/001 € 11.345 (per 30.05.2000)

Hypotheek xx.439/207 € 40.160 (per 30.05.2000)

Flexibel krediet xx.029 € 5.000 (per 07.03.2002)

Flexibel krediet xx.568 € 20.000 (per februari 2003)

Flexibel krediet xx.029 saldo per 31.12.2002 € 4.379

Flexibel krediet xx.568 saldo per 31.03.2003 € 19.873

2.4. Blijkens de aangifte inkomstenbelasting 2002 bedroeg de eigenwoningschuld op 31 december 2002 € 236.943. De schulden met betrekking tot de eigen woning bedroegen medio 2003 € 253.184. Dit bedrag blijkt uit de overzichten van eiser en is door de inspecteur als eigenwoningschuld bij de aanslagregeling geaccepteerd. In september 2003 sloot eiser een nieuwe hypothecaire lening af voor € 290.500 waarmee hij de hiervoor onder 2.3 als ‘ABN Hypotheek’ vermelde leningen heeft afgelost en tevens - na aftrek van rente en kosten - € 40.881 in handen kreeg.

2.5. De aangifte inkomstenbelasting 2003 werd op 17 maart 2004 door de belastingdienst per modem ontvangen. In verband met de verhoging van de schuld van € 236.943 naar € 290.500 zijn er vragen gesteld door de inspecteur. Naar aanleiding van de ontvangen informatie heeft de inspecteur de eigenwoningschuld per 31 december 2003 nader vastgesteld op € 253.184.

2.6. Eiser heeft op 25 november 2005 een bezwaarschrift ingediend. Op 25 januari 2006 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur de aftrek hypotheekrente en kosten van geldleningen vastgesteld op € 26.799 en de eigenwoningschuld op € 254.259, in verband met de uitgaven aan de eigen woning in 2003 (€ 1.075).

3. Geschil

In het geschil is het antwoord op de vraag of de gehele hypotheekschuld ad € 290.500 kan worden aangemerkt als eigenwoningschuld, zodat de door eiser over deze hypotheekschuld betaalde rente en kosten geheel als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking kunnen worden genomen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3.120 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag van - voor zover hier van belang - renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.

4.2. Artikel 3.123 van de Wet bepaalt dat tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning worden gerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn aangetoond.

4.3. Vaststaat dat eiser in 1997 voor ƒ 450.000 (€ 204.201) een eigen woning heeft gekocht en dat hij de koopsom daarvan voor ƒ 399.000 (€ 181.059) heeft gefinancierd door middel van een hypothecaire lening. De rest van de koopsom (ƒ 51.000, ofwel € 23.142) heeft hij uit eigen middelen betaald. Voorts staat vast dat eiser in de jaren 1997 tot en met 2002 aan onderhoud en verbetering van de woning € 102.826 heeft uitgegeven. De kosten van onderhoud en verbetering van de woning heeft hij in de jaren 1997 tot en met 2002 tot een bedrag van € 72.125 betaald uit daartoe opgenomen geldleningen. De rest van deze kosten (€ 30.701) heeft hij uit eigen middelen betaald. Eiser is in 2003 een geldlening aangegaan voor een bedrag van € 290.500 en heeft daarmee de eerder vermelde leningen tot een bedrag van (€ 95.067 + € 85.922 + € 11.345 + € 40.160 =) € 232.494 afgelost.

4.4. Eiser wijst erop dat hij reeds bij de bouw van zijn woning de bedoeling had forse verbouwingen uit te voeren en dat in verband daarmee de fundering van zijn woning is aangepast. Hij stelt dat hij reeds ten tijde van het uit eigen middelen voldoen van (een gedeelte van) de kosten van verbetering en onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat hij in september 2003 een hypothecaire geldlening is aangegaan ter uitvoering van dat oogmerk. Deze hypothecaire geldlening is derhalve, aldus eiser, voor haar gehele bedrag aangegaan voor de verbetering en/of onderhoud van zijn eigen woning. Verweerder betwist dat eiser het door hem gestelde oogmerk had. Hij wijst er in dat verband op dat de laatste grote uitgave in oktober 2001 is gedaan en dat de lening van € 290.500 pas in september 2003 is afgesloten. Voorts heeft eiser in mei 2000 en maart 2002 leningen afgesloten, voor een lager bedrag dan de tot dat moment gemaakte kosten van onderhoud en verbetering. Ook overigens heeft eiser geen bewijs bijgebracht voor zijn stelling. Verweerder stelt de eigenwoningschuld per 31 december 2003 op € 254.259 (€ 253.184 + € 1.075).

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij reeds bij het doen van uitgaven voor zijn woning de bedoeling had deze uitgaven te financieren door middel van een geldlening. Dat wordt niet anders doordat hij ten tijde van de bouw van zijn woning al de bedoeling had de onderhavige verbouwing te doen uitvoeren, aangezien dat voornemen niets zegt over de wijze van financiering van de kosten van die verbouwing. Wellicht waren de kosten van de verbouwing te voren niet te overzien, zoals eiser stelt, maar dat verklaart niet waarom eiser pas in september 2003 de onderhavige geldlening heeft afgesloten, terwijl de verbouwing in oktober 2001 grotendeels was voltooid en hij ook gedurende de verbouwing al verschillende geldleningen had afgesloten. De opvatting dat eiser de gelden aanvankelijk van zichzelf had geleend (“voorgeschoten spaargelden”) en naderhand deze lening heeft afgelost, is onjuist, aangezien het niet mogelijk is van jezelf geld te lenen. Gelet op het hiervoor overwogene heeft verweerder de eigenwoningschuld per 31 december 2003 terecht vastgesteld op € 254.259. Het gelijk is derhalve aan verweerder.

4.6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.B. Bücker, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.