Home

Rechtbank Haarlem, 26-06-2007, BA8562, 06/3520

Rechtbank Haarlem, 26-06-2007, BA8562, 06/3520

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 juni 2007
Datum publicatie
26 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA8562
Formele relaties
Zaaknummer
06/3520

Inhoudsindicatie

Douane: Op de UTB is de douaneschuldenaar vermeld en de UTB is naar het juiste adres gezonden: geen onduidelijkheid over schuldenaar. Voorts is het noemen van een fiscaal nummer geen vereiste volgens de AWR. Uit de omstandigheid dat de UTB na bezwaar is verminderd, volgt niet dat de UTB onzorgvuldig was opgelegd. Aannemelijk is dat de tot verlaging leidende gegevens pas in bezwaar zijn aangevoerd en niet uit het dossier bleken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 06/3520

Uitspraakdatum: 26 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X Z B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft eiseres bij uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) met dagtekening 22 juni 2004, met kenmerk 000, uitgenodigd tot betaling van € 191.621,60 douanerechten.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2006 de UTB verminderd tot € 147.849,23.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 13 maart 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007 te Haarlem.

Namens eiseres is daar verschenen A, bijgestaan door haar gemachtigde B. Namens verweerder zijn verschenen en C en D.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. E Z B.V. heeft in de periode van 25 juli 2001 tot en met 18 september 2001 drie aangiften ten invoer gedaan van textielgoederen. E Z B.V. heeft zich voor de douanewaarde van de goederen gebaseerd op facturen die haar waren verstrekt door de opdrachtgever F B.V. Als importeur en opdrachtgever trad op G B.V. (G).

Het betrof de volgende aangiften:

aanvaardingsdatum aangiftenummer betaald aan douanerechten

25 juli 2001 1 fl. 160.756,10 (€ 72.947,94)

22 augustus 2001 2 fl. 76.072,50 (€ 34.520,20)

18 september 2001 3 fl. 100.424,10 (€ 45.570,47)

2.2. Blijkens een op 31 december 2001 opgemaakte notariële akte is E Z B.V. gewijzigd in X Z B.V. (eiseres).

2.3. In juli 2002 heeft de Belastingdienst/Douane P op de voet van artikel 78 Communautair douanewetboek (CDW) bij G een administratieve controle ingesteld naar de juistheid van de douanewaarde bij de invoer van textielgoederen uit China. Op 21 juni 2004 is vervolgens een rapport opgemaakt naar aanleiding van deze controle; dit rapport is niet aan G verstrekt. Het rapport vermeldt onder meer als volgt:

“3.1 Douanewaarde

(...) Tijdens het onderzoek werden in de administratie van G facturen voor maakloon aangetroffen alsmede betalingen van deze maakloonfacturen. Tevens werden aangetroffen diverse Bills of Lading die betrekking hadden op rollen stof welke voor de fabricage van de kleding zouden zijn gebruikt. Dit werd duidelijk omdat het aantal stuks op de fabric lijsten overeenkomt met het aantal stuks dat op de inkooporders wordt vermeld (...). De maakloonfacturen waren gericht aan de diverse naai-ateliers in Zuid Afrika en afkomstig van H Cooperation in Hong Kong waar door G AB Zweden de inkooporders waren geplaatst en vermelden tevens de prijs van de stof per yard € 8,50

Met de aangegeven douanewaarde kan door mij niet akkoord worden gegaan om de volgende reden:

? Indien wordt uitgegaan van de in de administratie gevonden bescheiden zijn de stofprijs en het maakloon buiten de douanewaarde gelaten waardoor de aangegeven waarde te laag is aangegeven.

? Van de aangetroffen facturen kunnen geen betalingsbewijzen worden overgelegd, waardoor er geen sprake is van een transactie in de zin van artikel 29 CDW, omdat vanuit Nederland geen betalingen plaatsvinden aan de leverancier van de goederen, en er vindt geen overdracht van de goederen plaats aan de importeur (G) in Nederland.

? De lay-out van de inkoopfacturen welke door diverse bedrijven uit Zuid Afrika zouden zijn verzonden is op alle facturen hetzelfde, en zijn allen op dezelfde datum afgegeven.

(...)

3.4 Herziene douanewaarde

De in eerste instantie bij de invoer overgelegde facturen kunnen niet dienen om de douanewaarde vast te stellen. Er is echter nog een transactie voor het moment van het in het vrije verkeer brengen, namelijk die tussen K Cooperation te Macau en L GmbH te Q (Duitsland). Deze voldoet aan de criteria van artikel 29 CDW en artikel 147, lid 1 Vo (EEG) nr. 2454/93(...).”

2.4. Voorts behoort tot de stukken van het geding een brief van de Douane P met dagtekening 17 juni 2004, waarin de in geding zijnde UTB wordt aangekondigd.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of verweerder het onderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd en de onderhavige UTB voldoende heeft gemotiveerd. Voorts is in geschil of de UTB aan de juiste rechtspersoon is opgelegd aangezien de boeking ten name van X B.V. is gedaan door het fiscaal nummer van X B.V. in plaats van dat van eiseres te noemen. De hoogte van de douaneschuld is niet in geding.

Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 217 van het Communautair douanewetboek (CDW) moeten rechten bij invoer die voortvloeien uit een douaneschuld door de douaneautoriteiten worden berekend en vervolgens worden geboekt. Het bedrag van de rechten dient na de boeking op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar te worden medegedeeld, zo volgt uit artikel 221 van het CDW. De Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR) heeft dit nader uitgewerkt in artikel 2, lid 3, onder d, sub e, en artikel 5 van die wet.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat E Z B.V. de aangiften heeft gedaan, waarop de thans in geschil zijnde UTB’s zien. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiseres de rechtsopvolger van E Z B.V. is.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de conclusie van het onder 2.3 aangehaalde CNI rapport dat een douaneschuld ontstond, die verweerder conform de onder 4.1. aangehaalde bepalingen diende te boeken. Gezien de stukken van het geding heeft verweerder de douaneschuld op juiste wijze geboekt. Verweerder heeft vervolgens van de boeking op de geëigende wijze bij de in het geding zijnde UTB mededeling gedaan aan eiseres. Het feit dat de UTB tevens een fiscaal nummer bevat dat niet eiseres toebehoort, maar een aan eiseres gelieerde vennootschap doet daar niet aan af. Er heeft naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid kunnen bestaan over de vraag wie de douaneschuldenaar is, nu de douaneschuldenaar op de UTB is vermeld en de UTB vervolgens ook naar het juiste adres is toegezonden. Nu het al dan niet noemen van een fiscaal nummer geen vereiste is volgens de AWR, bevat de UTB in dat opzicht geen onvolkomenheid. Evenmin is bij de beoordeling van de juistheid van de UTB relevant dat na het tijdstip van opleggen van de UTB aan eiseres bij de vennootschap X B.V. een onterechte verrekening zou hebben plaatsgevonden: deze verrekening kan immers geen onderwerp vormen van onderhavig geschil. De stelling van eiseres dat de UTB aan de verkeerde belastingplichtige zou zijn op gelegd kan dan ook niet slagen.

4.4. Evenmin kan de stelling van eiseres, kort gezegd erop neerkomend dat alleen al het feit dat de UTB in bezwaar is verminderd, tot de conclusie moet leiden dat de UTB onzorgvuldig was opgelegd, tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Verweerder mocht bij het opleggen van de UTB uitgaan van de gegevens zoals die voorhanden waren na de controle na invoer. De rechtbank acht aannemelijk dat de gegevens die tot verlaging van de douanewaarde hebben geleid, zoals vervoerskosten, eerst in bezwaar zijn aangevoerd en niet eerder uit het dossier bleken.

4.5. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de UTB, gezien de redactie daarvan en de daaraan voorafgaande onder 2.4. genoemde brief van 17 juni 2004, op voldoende wijze is gemotiveerd. Het stond verweerder vrij om in het belang van het onderzoek een deel van de controlegegevens eerst in de bezwaarfase, op verzoek van eiseres, aan haar te verstrekken.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.