Rechtbank Haarlem, 04-12-2007, BC0369, 06/1586, 06/1587, 06/1588, 06/1589, 06/1590, 06/1591 en 06/1592
Rechtbank Haarlem, 04-12-2007, BC0369, 06/1586, 06/1587, 06/1588, 06/1589, 06/1590, 06/1591 en 06/1592
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 4 december 2007
- Datum publicatie
- 18 december 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0369
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7045, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 06/1586, 06/1587, 06/1588, 06/1589, 06/1590, 06/1591 en 06/1592
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Bewijslast terecht omgekeerd. Niet tijdstip terpostbezorging maar tijdstip ontvangst is bepalend voor antwoord op vraag of gevraagde informatie tijdig is verstrekt. Redelijke schatting gebruikelijk loon op basis van managementfee. Overig deel toename rekening courantschuld heeft karakter van winstuitdeling die aangemerkt dient te worden als winst uit aanmerkelijk belang.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/1586, 06/1587, 06/1588, 06/1589, 06/1590, 06/1591 en 06/1592
Uitspraakdatum: 4 december 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1998 tot en met 2002 de volgende aanslagen opgelegd:
30 november 2002: aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 1998;
30 november 2002: aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) 1998;
18 december 2003: aanslag IB/PVV 1999;
13 mei 2004: aanslag IB/PVV 2000;
13 mei 2004: aanslag WAZ 2000;
29 april 2004 aanslag IB/PVV 2001;
8 juli 2004: aanslag IB/PVV 2002.
Eiser heeft bij brieven van 30 december 2002, 31 december 2002, 15 januari 2004, 26 april 2004, 12 mei 2004 en 30 juli 2004, tegen deze aanslagen bezwaarschriften ingediend. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 december 2005 de bezwaren van eiser afgewezen en de aanslagen gehandhaafd. Daartegen zijn door eiser beroepschriften ingediend die door de rechtbank op 17 januari 2006 zijn ontvangen.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2007 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A. Namens verweerder is verschenen mr. W. van de Poll.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en eiser.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is directeur-grootaandeelhouder van B B.V. (hierna: B). Vanaf 11 december 1987 tot en met 23 augustus 2003 was eiser enig bestuurder van B. In 1996 was B aandeelhouder in C B.V., D B.V., E B.V. en F GmbH. De naam van E B.V. is vervolgens gewijzigd in G B.V. en uiteindelijk in H B.V. Op 7 november 2001 zijn door B 40 aandelen in H B.V. verkocht aan de heer A.
2.2. In de aangifte IB/PVV over het jaar 1997 heeft eiser een bedrag van ƒ 327.666 aangegeven als loon uit dienstbetrekking van B. Blijkens de winst- en verliesrekening van B over het jaar 1996 bedroeg het loon uit dienstbetrekking van eiser over de jaren 1995 en 1996 respectievelijk ƒ 231.000 en ƒ 350.000.
2.3. Op 1 januari 1998 had eiser een rekening-courantschuld bij B van ƒ 493.348. Op 31 december 1998 bedroeg de rekening-courantschuld van eiser bij B ƒ 779.636. Gedurende het jaar 1999 is de rekening-courantschuld verder opgelopen tot ƒ 1.197.413 op 31 december 1999. Uit de balans van B over het jaar 2000 blijkt dat het saldo van de rekening-courant van eiser bij B op 31 december 2000 ƒ 1.038.457,64 bedroeg. In 2001 is genoemde rekening-courantschuld van eiser bij B toegenomen van € 471.231 naar € 848.591. Over de jaren 1998 tot en met 2002 is door B geen rente in rekening gebracht aan eiser voor de rekening-courantschuld. Door B is over het jaar 2002 nog geen aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan, waardoor de stand van de rekening-courantverhouding over het jaar 2002 onbekend is.
2.4. Op 2 januari 2002 heeft eiser een overeenkomst van geldlening gesloten met B. Hierin is overeengekomen dat eiser op 1 januari 2002 een bedrag van € 848.591 ter leen heeft ontvangen. Dit bedrag betreft een conversie van het saldo van de rekening-courant van eiser bij B. In de overeenkomst is voorts vastgelegd dat de lening niet opeisbaar is voor 1 januari 2032. Op deze datum zal het gehele bedrag afgelost worden door eiser. Over de lening is eiser 4% rente verschuldigd aan B.
2.5. Op 25 juli 1995 hebben eiser en zijn echtgenote een woning gekocht aan de a-weg 1 te Q voor een bedrag van ƒ 1.550.000. Ten behoeve van deze woning hebben zij een hypotheek gevestigd ten bedrage van ƒ 1.300.000. Het restant van het aankoopbedrag is gefinancierd door middel van een opname van de rekening-courant van eiser en B. In 1998 heeft eiser de hypothecaire lening overgesloten bij I en een tweetal nieuwe hypotheken gevestigd ten bedrage van respectievelijk ƒ 1.500.000 en ƒ 500.000 (de 2e hypotheek). Op 7 januari 2000 hebben eiser en zijn echtgenote ter financiering van de aankoop van de woning aan de b-straat 1 te Z een hypothecaire lening afgesloten ten bedrage van ƒ 1.560.000.
2.6. In de jaren 1999 tot en met 2002 heeft B leaseauto’s aan eiser ter beschikking gesteld. Desgevraagd heeft eiser zijn kilometeradministratie voor de jaren 1998 tot en met 2000 aan verweerder verstrekt.
2.7. Eiser heeft voor de jaren 1998 tot en met 2001 aangiften IB/PVV en de WAZ ingediend naar een belastbaar inkomen van nihil. Voor het jaar 2002 heeft eiser een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.286. In zijn aangiften heeft eiser als loon uit dienstbetrekking van B het volgende aangegeven:
1998: ƒ 84.000
1999: ƒ 84.000
2000: ƒ 85.722
2001: € 38.838
2002: € 38.838
2.8. Bij brief van 27 september 2002 heeft verweerder aan eiser verzocht inzake het jaar 1998 een aantal vragen te beantwoorden en nadere gegevens met betrekking tot de rekening-courantschuld te verstrekken. Bij brief van 14 november 2002 heeft eiser vervolgens nadere informatie verstrekt inzake de rekening-courantschuld.
2.9. Bij brief van 7 januari 2003 heeft verweerder naar aanleiding van de door eiser over het jaar 1999 ingediende aangifte IB/PVV gevraagd
- informatie te verstrekken met betrekking tot de rekening-courantschuld;
- aan te geven of B of een van haar deelnemingen in 1999 een personenauto aan eiser en/of zijn echtgenote ter beschikking hebben gesteld;
- een geconsolideerde jaarrekening van B te overleggen en;
- aannemelijk te maken dat de (2e) hypotheek van ƒ 500.000 is aangewend in het kader van de verwerving, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning.
2.10. Bij brief van 27 februari 2003 heeft eiser aan aantal vragen van verweerder beantwoord. In deze brief is onder andere het navolgende gesteld:
“Samen met de investeerder wilden wij het bedrijf verkopen aan een groter concern, met die gedachte is er toen geen hoog salaris opgenomen om een hogere winst te laten zien. Zelf ben ik toen ook minder actief geweest in F en heb andere activiteiten proberen te ontplooien.”
2.11. Verweerder heeft eiser vervolgens medegedeeld op welke punten hij voor de verschillende jaren zal gaan afwijken van de door eiser ingediende aangiften. De aanslagen IB/PVV en/of WAZ over de jaren 1998 tot en met 2002 zijn aldus op de volgende wijze vastgesteld:
1998 1999 2000 2001 2002
Correcties: fl. fl. fl. € €
bij: meer gebruikelijk loon 243.666 243.666 34.278 41.162
bij: meer loon H 180.000
bij: winstuitdeling 42.622 174.111 231.310 20.000
bij: winstuitdeling "gemiste rente" 24.667 24.667 24.667
bij: privé gebruik auto 26.032 28.569 19.536 55.458
bij: minder aftrek hypotheek rente 29.250 29.250
af: meer aftrek pv rente -15.000 -10.404
bij: minder aftrek WAZ premie 625 255
bij: minder aftrek AOV premie 2.910 2.556
bij: aanpassing drempel buitengewone uitgaven 5.082 2.151
325.205 487.322 96.131 430.846 121.582
aangegeven belastbaar/verzamel inkomen -20.808 -20.874 -44.039 -7.593 6.286
bij: correcties 325.205 487.322 96.131 430.846 121.582
gecorrigeerd belastbaar/verzamel inkomen 304.397 466.448 52.092 423.253 127.868
fl. fl. fl. € €
Rekening courant per 1/1 493.348 779.636 1.197.413 471.231 848.591
Rekening courant per 31/12 779.636 1.197.413 1.038.458 848.591 909.753
Toename 286.288 417.777 -158.955 377.360 61.162
af: meer gebruikelijk loon -243.666 -243.666 -34.278 -146.050 -41.162
Uitdeling 42.622 174.111 -193.233 231.310 20.000
gemiste rente 5% x fl. 493.348 = fl. 24.667
fl. fl. fl. € €
aangegeven loon 84.000 84.000 85.722 38.838 38.838
bij: meer gebruikelijk loon 243.666 243.666 34.278 180.000 41.162
gebruikelijk loon 327.666 327.666 120.000 218.838 80.000
2.12. Bij brief van 27 juli 2005 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van de stand van zaken van de bezwaarschriften inzake de jaren 1998 tot en met 2002. Hierbij heeft verweerder eiser verzocht een aantal vragen met betrekking tot de directie over B, de betaling van premie AOV, de in aftrek gebrachte premies WAZ en de tweede hypotheek van eiser te beantwoorden. Bij brief van 29 augustus 2005 heeft verweerder eiser vervolgens tot 15 oktober 2005 uitstel verleend voor het beantwoorden van de door hem gestelde vragen.
2.13. Bij brief van 24 augustus 2005 heeft de gemachtigde van eiser de door verweerder gestelde vragen beantwoord, een aantal vragen aan verweerder gesteld en een aantal stukken overgelegd.
2.14. Bij brief van 7 november 2005 heeft verweerder vervolgens aan eiser verzocht om de volgende bewijsstukken toe te zenden:
- toezending van nota’s, betalingsbewijzen en dergelijke waaruit blijkt waaraan de tweede hypotheek is besteed;
- toezending van de polis voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- toezending van een schriftelijke overeenkomst van geldlening met betrekking tot de rekening-courantverhouding van eiser en B;
- informatie met betrekking tot een eerdere goedkeuring van de kilometeradministratie door verweerder;
- bewijsmateriaal met betrekking tot het prive-gebruik van door B ter beschikking gestelde auto’s anders dan de reeds overgelegde kilometeradministratie;
- toezending van een managementovereenkomst of arbeidsovereenkomst tussen eiser en B.
Verweerder heeft eiser verzocht de gevraagde gegevens voor 9 december 2005 toe te zenden. Hierbij heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verplicht is de gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken en dat het niet voldoen aan deze verplichting toepassing van de sanctie als vermeld in artikel 25 AWR, te weten omkering van de bewijslast, tot gevolg kan hebben.
2.15. Op 12 december 2005 heeft verweerder vervolgens beslist op de bezwaren van eiser en het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser de gevraagde informatie niet, respectievelijk niet tijdig heeft verstrekt, waardoor met toepassing van artikel 47 jo artikel 25 AWR de bewijslast wordt omgekeerd. Nu eiser geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd zag verweerder geen aanleiding om aan het bezwaar tegemoet te komen.
2.16. Bij brief gedateerd 8 december 2005, door verweerder ontvangen op 14 december 2005, heeft eiser gereageerd op verweerders brief van 7 november 2005. Deze brief heeft eiser gezonden aan het antwoordnummer van verweerder te P. In deze brief heeft eiser een aantal vragen van verweerder beantwoord en een aantal stukken ter onderbouwing van zijn standpunten aan verweerder toegezonden.
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen IB/PVV en/of WAZ over de jaren 1998 tot en met 2002 tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Omkering bewijslast
4.1.1. Verweerder beroept zich in de eerste plaats op omkering c.q. verzwaring van de bewijslast. Ingevolge artikel 27e, onderdeel a en b AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wel niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen als vermeld in artikel 47 AWR. Eiser stelt hiertegenover dat hij wel heeft voldaan aan deze verplichting. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.1.2. Verweerder heeft uiteindelijk bij brief van 7 november 2005 aan eiser gevraagd om vóór 9 december 2005 aan hem bewijsstukken toe te zenden teneinde eisers bezwaar te kunnen afhandelen. Hierbij heeft verweerder eiser gewezen op de gevolgen van weigering om de gevraagde informatie te verstrekken onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 25 en 47 van de AWR.
4.1.3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de door verweerder gevraagde informatie, informatie betreft die valt onder artikel 47 AWR. Voorts staat vast dat eisers brief van 8 december 2005, waarin hij de vragen van verweerder beantwoordt, eerst op 14 december 2005 door verweerder is ontvangen. De rechtbank is, gezien de datum waarop de brief door verweerder is ontvangen, van oordeel dat eiser niet binnen de gestelde termijn aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR heeft voldaan. Eisers stelling dat hij de gevraagde gegevens op 8 december 2005 aan het antwoordnummer van verweerder heeft gezonden zodat hij de gevraagde gegevens wel tijdig heeft verstrekt doet hier niet aan af. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat eiser de betreffende brief daadwerkelijk op 8 december 2005 ter post heeft bezorgd leidt dat niet tot de conclusie dat eiser aan de op hem rustende verplichting om vóór 9 december 2005 de inlichtingen en gegevens aan de belastingdienst te doen toekomen heeft voldaan. Niet het tijdstip van ter postbezorging maar het tijdstip van de ontvangst door verweerder is beslissend voor de bepaling van het moment waarop de gevraagde informatie aan verweerder is verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank draagt eiser dan ook het risico van bij de verzending van de informatie optredende vertraging. In dit verband merkt de rechtbank op dat de bepaling van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb inzake verzending per post niet van toepassing is op het toezenden van informatie.
4.1.4. De rechtbank is, naast hetgeen hiervoor reeds is overwogen, voorts van oordeel dat eiser in zijn brief van 8 december 2005 niet alle door verweerder gevraagde informatie heeft verstrekt. In de brief van 7 november 2005 wordt door verweerder immers naast andere informatie, ook gevraagd om toezending van nota’s, betalingsbewijzen en dergelijke waaruit blijkt waaraan de tweede hypotheek is besteed, toezending van de polis voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering, bewijsmateriaal met betrekking tot het privégebruik van door B ter beschikking gestelde auto’s anders dan de reeds overgelegde kilometeradministratie en toezending van een managementovereenkomst of arbeidsovereenkomst tussen eiser en B. De stukken houdende deze informatie heeft eiser niet gevoegd bij zijn brief van 8 december 2005.
4.1.5 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan de in artikel 47 AWR opgenomen verplichting. Dit betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard tenzij eiser overtuigend aantoont dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is. Hierbij dient in acht te worden genomen dat de aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld maar dient te berusten op een redelijke schatting.
Redelijke schatting gebruikelijk loon
4.2.1. Ingevolge artikel 4, onder d van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: wet LB) wordt de arbeidsverhouding van degene die een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap beschouwd als een dienstbetrekking. In casu is niet in geschil dat voornoemd artikel van toepassing is. Ingevolge artikel 12a Wet LB wordt vervolgens het in een kalenderjaar genoten loon uit die dienstbetrekking (het gebruikelijk loon) gesteld op tenminste het maximale bedrag waarover premie voor de WAZ wordt geheven. Daartoe wordt verwezen naar artikel 72, lid 2, WAZ en artikel 2 Regeling premieheffing WAZ. In artikel 12a Wet LB is voorts bepaald dat het gebruikelijk loon ook hoger kan zijn dan dit bedrag indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarin geen sprake is van aanmerkelijk belang een hoger loon gebruikelijk is.
4.2.2. Verweerder heeft bij de vaststelling van het gebruikelijk loon in de jaren 1998 en 1999 aansluiting gezocht bij het loon dat in 1997 in aanmerking is genomen (ƒ 327.666). De rechtbank is van oordeel dat er aldus geen sprake is van een redelijke schatting van het gebruikelijk loon voor de jaren 1998 en 1999. Uit het enkele gegeven dat eiser vanuit B in het jaar 1997 een bedrag van ƒ 327.666 aan loon heeft ontvangen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat dit loon gebruikelijk is in soortgelijke dienstbetrekkingen waarin geen sprake is van een aanmerkelijk belang. Dat eiser in een interview voor een tijdsschrift heeft gesteld dat hij per maand een bedrag van € 30.000 nodig heeft om behoorlijk te kunnen leven doet aan het vorenstaande niet af.. Ook hieruit volgt immers niet dat een loon van ƒ 327.666 voor een functie als die van eiser gebruikelijk is in een situatie waarin geen sprake is van een aanmerkelijk belang. Eisers stelling dat het minimale gebruikelijk loon ten bedrage van ƒ 84.000 in aanmerking dient te worden genomen berust naar het oordeel van de rechtbank evenmin op een redelijke schatting. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in het jaar 2000 door B ƒ 135.000 als managementfee in rekening is gebracht aan J B.V. voor de werkzaamheden van eiser voor J B.V. In het licht van de omstandigheden waarin B verkeerde en de positie van eiser daarin, leidt, alles afwegende, naar het oordeel van de rechtbank een redelijke schatting van het gebruikelijk loon van eiser in de jaren 1998 en 1999 tot een bedrag van ƒ 120.000.
4.2.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het gebruikelijk loon van eiser voor de jaren 1998 en 1999 gesteld dient te worden op ƒ 120.000. De bijtelling bij het door eiser opgegeven loon uit dienstbetrekking van B bedraagt dan ƒ 36.000.
4.2.4. Verweerder heeft ter zitting subsidiair gesteld dat, indien een lager gebruikelijk loon in aanmerking genomen dient te worden dan bij de vaststelling van de aanslagen IB/PVV, het bedrag dat niet langer als gebruikelijk loon aangemerkt kan worden beschouwd dient te worden aangemerkt als een winstuitdeling van B aan eiser. De rechtbank overweegt dienaangaande dat ingevolge artikel 20a, eerste lid, onderdeel a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) voordelen welke worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen winst uit aanmerkelijk belang vormt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er in de jaren 1998 en 1999 tussen eiser en B geen sprake was van een schriftelijke overeenkomst van geldlening en er door B aan eiser geen rente in rekening werd gebracht, voldoende aannemelijk is geworden dat de toename van de rekening-courantschuld van eiser aan B het karakter heeft van een winstuitdeling die aangemerkt dient te worden als winst uit aanmerkelijk belang. Het deel van het door verweerder in aanmerking genomen gebruikelijk loon dat naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig in aanmerking kan worden genomen ten bedrage van ƒ 207.666 per jaar dient naar het oordeel van de rechtbank derhalve aangemerkt te worden als winst uit aanmerkelijk belang. Nu winst uit aanmerkelijk belang ingevolge artikel 57a van de Wet IB 1964 (deels) niet wordt belast op voet van de tarieftabel doch tegen een tarief van 25% is het beroep in zoverre gegrond.
4.2.5. Verweerder heeft het gebruikelijk loon in de jaren 2000 en 2002 geschat op basis van respectievelijk hetgeen door B als managementfee in rekening is gebracht aan J B.V. voor de werkzaamheden van eiser voor J B.V. en hetgeen door B als managementfee in rekening is gebracht aan K BV. Naar het oordeel van de rechtbank is er aldus sprake van een redelijke schatting van het door eiser in aanmerking te nemen gebruikelijke loon.
Redelijke schatting overige correcties
4.3.1. Verweerder heeft de overige correcties geschat op basis van de gegevens die uit zijn systemen blijken dan wel berekend op basis van het saldo van de rekening-courantschuld tussen eiser en B. Hierbij heeft verweerder voorts de aftrekposten waarvoor eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd niet in aanmerking genomen.
4.3.2. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder de op 2 januari 2002 gesloten overeenkomst van geldlening tussen B en eiser op juiste gronden niet heeft meegewogen bij de door hem gedane schattingen. Deze overeenkomst was immers in de jaren 1998 tot en met 2001 nog niet tot stand gekomen. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat aan deze overeenkomst uit een oogpunt van toepassing van de Wet IB 1964 geen realiteitswaarde kan worden toegekend nu er sprake is van een zeer lange looptijd, een ongebruikelijk laag rentepercentage en er geen zekerheden zijn gesteld.
Door eiser zijn voor het overige geen argumenten aangedragen die de grondslag zouden kunnen vormen voor het oordeel dat schatting van de correcties als door verweerder gedaan, onredelijk dan wel willekeurig zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door aan te sluiten bij de hem bekende gegevens en door eiser overgelegde bewijsstukken een redelijke schatting gemaakt van respectievelijk het belastbaar inkomen en het verzamelinkomen van eiser over de jaren 1998 tot en met 2002.
Aftrek hypotheekrente
4.4. De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de vraag of eiser terecht de hypotheekrente als aftrekpost heeft opgevoerd, de bewijslast reeds op eiser rustte. Ten aanzien van de door eiser afgesloten 2e hypotheek heeft eiser geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat deze hypothecaire lening is aangewend voor de financiering van de eigen woning van eiser. Eiser heeft volstaan met de enkele stelling dat deze 2e hypotheek een herfinanciering betreft van eerder elders geleende gelden. Aldus heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat deze 2e hypotheek is aangewend ter financiering van eisers eigen woning. De aftrek van de over deze hypotheek betaalde rente is daarom naar het oordeel van de rechtbank door verweerder op goede gronden geweigerd.
Bijtelling privé-gebruik auto
4.5. Ten aanzien van de bijtelling wegens privé-gebruik auto in de jaren 1999 tot en met 2002 rust de bewijslast ook reeds op eiser. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat er geen bijtelling dient plaats te vinden de door hem bijgehouden kilometeradministratie over de jaren 1998 tot en met 2000 overgelegd. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat de door eiser overgelegde kilometeradministratie hiaten vertoont en niet altijd aansluit op de garagenota’s. De rechtbank stelt voorts vast dat de in de administratie opgenomen kilometers niet altijd overeenstemmen met de kilometers volgens de routeplanner. Daarnaast is in eisers administratie slechts de datum, kilometerstand en summiere omschrijving van de bestemming opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de hand van de kilometeradministratie niet kan worden vastgesteld of er sprake is van privé of zakelijke ritten. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de door eiser overgelegde kilometeradministratie slechts betrekking heeft op de jaren 1998 tot en met 2000. Ten aanzien van de jaren 2001 en 2002 heeft eiser derhalve geen enkel bewijs van zijn stelling dat hij de auto’s niet privé gebruikte overgelegd. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank aldus niet aannemelijk gemaakt, noch aangetoond, dat hij in de jaren 1999 tot en met 2002 geen privé-kilometers heeft gereden met de door B aan hem ter beschikking gestelde auto’s. Mitsdien heeft verweerder op juiste gronden het belastbaar inkomen over de jaren 1999 tot en met 2002 op dit punt gecorrigeerd.
Overige correcties
4.6. Eiser heeft ten aanzien van de overige correcties zoals “meer loon H, winstuitdeling, winstuitdeling gemiste rente, aftrek pv-rente, aftrek WAZ-premie, aftrek AOV-premie en aanpassing drempel buitengewone uitgaven” geen dan wel volstrekt onvoldoende gegevens aangedragen om zijn stelling dat verweerder op deze punten ten onrechte correcties heeft doorgevoerd te schragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ten aanzien van deze correcties dan ook niet aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen, behoudens de hoogte van het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon in de jaren 1998 en 1999 aan verweerder.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot IB/PVV ten aanzien van de jaren 1998 en 1999;
- vermindert de aanslagen IB/PVV over de jaren 1998 en 1999 in dier voege dat het belastbaar inkomen over deze jaren wordt gehandhaafd, waarbij in ieder van die jaren het als uitdeling in aanmerking te nemen bedrag van f 207.666 wordt belast naar het tarief van artikel 57a van de Wet IB 1964 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, voorzitter, mr. T.J.P. van Os van den Abeelen en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.