Home

Rechtbank Haarlem, 31-10-2007, BC3772, 07/1939 en 07/1941

Rechtbank Haarlem, 31-10-2007, BC3772, 07/1939 en 07/1941

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
31 oktober 2007
Datum publicatie
20 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3772
Formele relaties
Zaaknummer
07/1939 en 07/1941

Inhoudsindicatie

BV heeft onzakelijke rente in rekening gebracht aan haar enig aandeelhouder via een depot op een internetspaarrekening. Eiseres heeft geen pleitbaar standpunt. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/1939 en 07/1941

Uitspraakdatum: 31 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd ten bedrage van € 6.244. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van 50%. Voorts heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2002 een nihil aanslag vennootschapsbelasting opgelegd en is bij beschikking een verlies vastgesteld van € 231.820.

De door eiseres gemaakte bezwaren zijn door verweerder afgewezen bij uitspraken van 20 februari 2007.

Eiseres is tegen deze uitspraken bij brieven van 12 maart 2007 in beroep gekomen bij de rechtbank.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft bij schrijven van 4 september 2007 een pleitnota ingediend.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 14 september 2007 te Haarlem, alwaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van eiseres, A, alsmede namens verweerder B, tot bijstand vergezeld van C.

Verweerder heeft ter zitting pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op 19 april 1971. Als bedrijfsomschrijving van eiseres is in het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel opgenomen dat eiseres fungeert als beheersmaatschappij. Directeur en enig aandeelhouder van eiseres is P.

2.2. Blijkens de balans bestaan de activa en passiva van eiseres ultimo 2001 en 2002 uit (grotendeels afgerond):

Ultimo 2001 Ultimo 2002

Activa

Materiële vaste activa € 1.500.000 € 1.500.000

Liquide middelen € 4.000.000 € 100.000

Effectenportefeuille € 1.770.000 € 1.670.000

vordering aandeelhouder € 359.372 € 4.144.831

Passiva

Pensioenverplichting € 1.360.000

Vermogen € 6.286.000 € 6.063.000

2.3. Van de zogenoemde vordering ten bedrage van € 4.144.831, heeft een bedrag van

€ 3.921.238 betrekking op een langlopende kredietverhouding van eiseres met haar directeur aandeelhouder. Van dit bedrag is een gedeelte van € 3.809.978 gestort op een privé internetspaarrekening van de aandeelhouder. Er zijn geen leningsovereenkomsten opgemaakt, noch voorwaarden gesteld omtrent aflossing, rentevergoeding, zekerheidstellingen of boeteclausules. Ultimo 2005 bedroeg het saldo op de internetspaarrekening € 4.178.924.

2.4. De in 2002 op de internetspaarrekening ontvangen rente bedroeg € 136.237. Hiervan is een bedrag van € 111.260 door de aandeelhouder aan eiseres doorbetaald. Het restant van € 24.977 is ten goede gekomen aan de aandeelhouder.

2.5. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de rentebaten gecorrigeerd met een bedrag van € 24.977 en een verlies vastgesteld van € 231.820. Tevens heeft verweerder een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd van € 6.244 en een vergrijpboete van € 3.122 (50%).

3. Geschil en standpunten van partijen

In geschil is of eiseres zich bewust een voordeel heeft laten ontgaan ten gunste van haar enig aandeelhouder door een te lage rente in rekening te brengen aan haar enig aandeelhouder, zoals verweerder stelt en eiseres betwist.

Eiseres stelt dat er tussen haar en haar enig aandeelhouder civielrechtelijk nooit beoogd is om een lening tot stand te brengen, maar dat het tegoed op de internetspaarrekening aangehouden werd teneinde een hogere rente te kunnen ontvangen dan wanneer het geld op een reguliere spaarrekening zou zijn gezet. Ook is de ontvangen rente hoger dan de depositorente die in 2002 1,75% bedroeg. Voorts kon eiseres op ieder op moment over het tegoed beschikken, waardoor er naar de mening van eiseres geen vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden vanuit de vennootschap bezien, noch sprake is van een uitdeling ten gunste van de aandeelhouder.

Eiseres stelt aangaande de vergrijpboete dat zij niet bewust een reële kans aanvaard heeft dat de belasting niet zou worden betaald en voorts dat zij een pleitbaar standpunt heeft ingenomen, als gevolg waarvan niet kan worden gesteld dat er sprake is van enig opzettelijk handelen.

Er is volgens verweerder geen sprake geweest van een zakelijke transactie tussen partijen, hetgeen blijkt uit de te lage in rekening gebrachte rente, als gevolg waarvan gesteld kan worden dat eiseres zich bewust een voordeel heeft laten ontgaan, welk is toegekomen aan haar aandeelhouder, te weten het verschil tussen de in rekening gebrachte rente en de door de aandeelhouder feitelijk ontvangen rente.

Verweerder verwijst voorts naar een arrest van de Hoge Raad (HR 5 februari 1997, nr. 32 037, BNB 1997/217), waaruit blijkt dat indien gelden door de B.V. voor een langere tijd worden uitgeleend aan haar enig aandeelhouder, de B.V. hiermee is te vergelijken met een particuliere belegger.

Tot slot stelt verweerder dat sprake is van voorwaardelijke opzet, aangezien eiseres en haar enig aandeelhouder willens en wetens de reële kans hebben aanvaard dat er niet of te weinig belasting zou worden betaald, waardoor een (vergrijp)boete van 50% gerechtvaardigd is.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd gesteld dat, hoewel in de aangifte vennootschapsbelasting de gelden zijn opgenomen onder de vorderingen op aandeelhouders, er desalniettemin sprake is van een geblokkeerd tegoed wat tijdelijk in gebruik is gegeven en er geen sprake is van een echte lening. De rechtbank kan eiseres niet volgen in deze stelling. In beginsel is de civielrechtelijke vorm van een geldverstrekking beslissend voor de fiscale gevolgen. Partijen hebben weliswaar geen overeenkomst van geldlening opgemaakt, echter uit de omstandigheden dat in specificatie 3 van de aangifte wordt gesproken over een schuld van de aandeelhouder aan eiseres en op de balans van een vordering, dat de aandeelhouder in 2002 feitelijk de beschikkingsmacht heeft gehad over de gelden en dat een terugbetalingsverplichting bestond – zoals eiseres ter zitting heeft betoogd – , volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een lening.

4.2. Nu het een lening tussen gelieerde partijen betreft dient vervolgens te worden beoordeeld of de betaalde en kennelijk overeengekomen rente zakelijk is. In dat verband heeft verweerder – door eiseres onvoldoende weersproken – gesteld dat het CBS rentepercentage 4,66% heeft bedragen, conform het jaargemiddelde over 2002 voor soortgelijke leningen. Aan het feit dat de depositorente in 2002 slechts 1,75% bedroeg, zoals eiseres heeft gesteld, kan niet die betekenis worden gehecht die zij voorstaat nu onvoldoende is komen vast te staan dat eiseres de gelden slechts voor een korte periode kon uitlenen.

De door eiseres ontvangen en kennelijk bedongen rente bedraagt 3,35% van de uitgeleende som, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat deze rente onzakelijk laag is geweest. Verweerder heeft dan ook op goede gronden op de aangifte vennootschapsbelasting een correctie toegepast tot het daadwerkelijk op de internetspaarrekening uitgekeerde rentebedrag.

4.3. Uit de handelwijze van eiseres en haar enig aandeelhouder moet voorts worden afgeleid dat beiden zich ervan bewust moeten zijn geweest dat eiseres – door in te stemmen met een in rekening te brengen rentepercentage van 3,35% voor de geldlening aan haar aandeelhouder en het restant van de op de internetspaarrekening ontvangen rente niet geheel op te eisen – zich een voordeel heeft laten ontgaan ten gunste van haar aandeelhouder. Dat brengt mee dat dit voordeel moet worden aangemerkt als een verkapte winstuitdeling aan de aandeelhouder. Tussen partijen is het bedrag van de winstuitdeling niet in geschil.

4.4. Namens eiseres is aangevoerd dat sprake is van een pleitbaar standpunt. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Eiseres heeft er immers mee ingestemd dat een omvangrijk bedrag, zonder nadere waarborgen, op de internetspaarrekening van haar aandeelhouder werd geplaatst zodat hij daarmee een voordeel kon behalen. Eiseres heeft hierdoor genoegen genomen met een lagere rente dan zij op basis van zakelijke afspraken had kunnen realiseren. Eiseres was zich er vooraf van bewust dat zij haar aandeelhouder dit voordeel gunde en heeft nagelaten om vooraf te onderzoeken of een dergelijke handelwijze in overeenstemming is met de fiscale wet- en regelgeving. Eiseres heeft door zo te handelen willens en wetens de reële kans aanvaard dat hierdoor te weinig belasting zou worden geheven. Het is daarom aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres te wijten dat in eerste instantie geen aanslag dividendbelasting is opgelegd. Daaruit volgt dat verweerder over de nageheven dividendbelasting terecht een boete heeft opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boete van 50% zowel in absolute als in relatieve zin passend en geboden en ziet geen aanleiding tot matiging van de boete.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, voorzitter, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.