Home

Rechtbank Haarlem, 13-06-2008, BD6870, 07/6766

Rechtbank Haarlem, 13-06-2008, BD6870, 07/6766

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 juni 2008
Datum publicatie
18 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6870
Formele relaties
Zaaknummer
07/6766

Inhoudsindicatie

Realisatie van valutawinst? Nieuw feit. Eiseres realiseert een negatief valutaresultaat op haar moeder en een positief valutaresultaat op haar dochter. Kunnen beide valutaresultaten tegen elkaar weggestreept worden op grond van de ruilarresten?

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/6766

Uitspraakdatum: 13 juni 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X BV, gevestigd te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 31 augustus 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting, berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 4.672.937.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2008. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. A, bijgestaan door mr. B. Namens verweerder zijn verschenen mr. C, bijgestaan door drs. D en mr.drs. E. De zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep tegen de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2002, bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/6767.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 4.624.447;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrag van

€ 805 en wijst de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) aan dit bedrag

aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Gronden

1. Eiseres is opgericht op 23 mei 1995 en was tot december 2002 gevestigd te Y, Nederland. Haar werkzaamheden bestaan uit het verrichten van houdster- en financieringsactiviteiten. De aandelen in eiseres worden gehouden door Z Ltd. (hierna: Z). Z houdt ook de aandelen in Q B.V. (hierna Q). Tot 15 augustus 2000 vormde eiseres met R B.V. (hierna: R), een 100% dochter van eiseres, een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Bij overeenkomst van 15 augustus 2000, aangevuld op 19 september 2000, tussen eiseres, R en Q heeft eiseres haar aandelen in R verkocht aan Q. Tevens is een vordering van eiseres op R door eiseres verkocht aan Q voor een bedrag van USD 34.792.000. Q heeft de uit de verkoop en cessie voortvloeiende betalingsverplichting voldaan op 22 september 2000 en die uit de aandelenoverdracht op 4 oktober 2000. Bij de verkoop heeft eiseres een valutaresultaat behaald van NLG 10.669.508. Op 5 oktober 2000 heeft eiseres de van Q ontvangen bedragen doorgeleend aan Z.

2. Bij de aangifte vennootschapsbelasting 2000 heeft eiseres onder de rubriek ‘overige bedrijfsresultaten’ als waardeverandering van vorderingen een bedrag verwerkt van in totaal NLG 4.784.619. Desgevraagd heeft de belastingadviseur van eiseres verweerder bij brief van 20 september 2002 voor zover van belang het volgende geschreven:

“(…) Het bedrag van NLG 4.784.619 genoemd in de fiscale winstberekening, is als volgt samengesteld: (…)

Ongerealiseerde koerswinst, begrepen in voornoemd saldo:

Lening R/Z 3.984.481

(…)

Deze fiscale correctie ontstaat doordat niet gerealiseerde koerswinsten fiscaal pas tot uitdrukking behoeven te worden gebracht in de aangifte over het jaar waarin de winsten daadwerkelijk worden gerealiseerd.(…)”

Verweerder heeft vervolgens de aanslag opgelegd conform aangifte.

3. Bij een bij eiseres ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 1999 tot en met 2002 is gebleken dat het in de brief van 20 september 2002 door eiseres genoemde resultaat van NLG 3.984.481 het saldo is van het valutaresultaat op de lening aan R ad NLG 10.669.508 en een negatief valutaresultaat op de lening aan Z van -/- NLG 6.685.027.

4. Bij de onderhavige navorderingsaanslag heeft verweerder het valutaresultaat van NLG 10.669.508 op de vordering op R alsnog bij de berekening van de belastbare winst in aanmerking genomen.

5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de navorderingsaanslag is opgelegd binnen de in artikel 16, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) genoemde termijn. Evenmin is tussen partijen nog in geschil dat verweerder ten onrechte een bedrag heeft gecorrigeerd voor kosten van een vliegtuig. Blijkens het verweerschrift heeft verweerder de navorderingsaanslag ambtshalve met het op de vliegtuigkosten betrekking hebbende bedrag verminderd. Dit brengt mee dat het beroep reeds om deze reden gegrond moet worden verklaard.

6. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van realisatie van valutawinst, als gevolg van de verkoop en cessie van de vordering op R. Voorts verschillen zij van mening over de vraag of sprake is van een feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Awr.

7. De stelling van gemachtigde dat eiseres terecht het betreffende valutaresultaat niet heeft verantwoord als valutawinst onder verwijzing naar de ruilarresten (zoals hij ter zitting in reactie op daartoe gestelde vragen heeft verklaard) faalt reeds daarom nu de vordering op R noch de daarna ontstane vordering op Z aangemerkt kan worden als bedrijfsmiddel (goederen die worden gebruikt voor het drijven van een onderneming, art 10 wet IB 1964). Daarenboven kan evenmin worden geoordeeld dat de vordering op R binnen de onderneming van eiseres dezelfde plaats inneemt als die op Z. Het gelijk op dit punt is daarom aan verweerder.

8. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder wist, dan wel redelijkerwijs had behoren te weten dat eiseres een valutaresultaat op de vordering op R heeft gerealiseerd. Eiseres meent van wel en wijst op de aanduiding van de debiteuren, gescheiden door een schuine streep, genoemd in de brief van 20 september 2002, in combinatie met de bij de aangifte voor het jaar 2000 gevoegde jaarstukken van eiseres over 2000, waaruit bleek dat eiseres ultimo 2000 uitsluitend een vordering had op Z en niet tevens op R. Eiseres kan hier niet in worden gevolgd. In de brief van 20 september 2002 staat dat sprake is van ongerealiseerde koerswinst. Niet valt in te zien dat verweerder niet had mogen uitgaan van de juistheid van deze mededeling. De aanwezigheid van een schuine streep tussen de namen van de twee debiteuren, maakt dat niet anders, evenmin de uit de jaarstukken blijkende vorderingen van eiseres.

Verweerder was derhalve bevoegd tot navordering over te gaan.

9. Nu het beroep gegrond moet worden verklaard, om de reden hiervoor vermeld onder overweging 6., ziet de rechtbank aanleiding tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot € 805 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, gewicht 1 en € 322 per punt).

Deze uitspraak is gedaan op 13 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. L.F. Roseval, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.