Rechtbank Haarlem, 03-06-2008, BF0873, 07/2183
Rechtbank Haarlem, 03-06-2008, BF0873, 07/2183
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 3 juni 2008
- Datum publicatie
- 16 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BF0873
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2010, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/2183
Inhoudsindicatie
Nederland is heffingsbevoegd ter zake van de door eiser ontvangen arbeidsbeloning en niet is vast komen te staan dat de beloning van eiser ten laste zou zijn gekomen van een vaste inrichting in de Verenigde Staten van Amerika.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2183
Uitspraakdatum: 3 juni 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiser is met dagtekening 1 december 2004 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer 0000.00.000.H.00) opgelegd over het jaar 2001, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 163.469. Het bedrag van de te betalen belasting is vastgesteld op € 70.091. Voorts is een bedrag van € 5.923 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 19 januari 2007, aangevuld bij schrijven van 19 februari 2007, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008 te Haarlem. Namens eiser is verschenen M., bijgestaan door N. Namens verweerder is verschenen P, bijgestaan door Q en R.
1.6. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de rechtbank en verweerder. De rechtbank rekent deze tot de stukken van het geding.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser is in het gehele onderhavige jaar woonachtig in Nederland en werkzaam op het gebied van emigratiebegeleiding van Nederlandse landbouwers naar de Verenigde Staten van Amerika en Canada.
2.2. Eiser was tot 1 mei 2001 in dienst bij K Holding B.V., als directeur Canada en Verenigde Staten. Eiser verzorgde ten behoeve van één van de dochtervennootschappen van K Holding B.V., A Makelaars B.V., de begeleiding van landbouwers die wilden emigreren naar Canada en/of de Verenigde Staten van Amerika.
2.3. Op 19 april 2001 richt eiser A. Beheer B.V. op. De aan eiser toegekende ontslagvergoeding in verband met de beëindiging van zijn dienstverband bij K Holding B.V. wordt in A. Beheer B.V. gestort.
2.4. Op 30 augustus 2001 sluit eiser een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Van B Exploitatiemaatschappij B.V. (hierna: Van B). De activiteiten van Van B in Nederland bestaan uit transacties in (agrarisch) onroerend goed en melkquota. Verder acquireert Van B klanten die overwegen om te emigreren. Aan eiser is met het oog op de acquisitie een dienstbetrekking bij Van B aangeboden. In de overeenkomst van 30 augustus 2001 is bepaald dat eiser per 1 september 2001 in dienst treedt als commercieel directeur en dat zijn standplaats bij aanvang van de overeenkomst T is. In artikel 3 van deze overeenkomst is opgenomen dat het bruto jaarsalaris met ingang van 1 september 2001 f 200.000 bedraagt.
2.5. Van B heeft een 50% belang in VH D LLC (hierna ook: VHD), gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. Laatstgenoemde vennootschap heeft op 30 augustus 2001 een overeenkomst gesloten met A. Beheer B.V. waarin, voor zover van belang, is overeengekomen dat: ‘A. Beheer B.V. van VH D haar aandeelhoudster of zustervennootschappen hierna te noemen Van B CS, een bedrag ontvangt van US Dollar 10.000,00 (…) per bedrijf wat door de activiteiten van VHD in de U.S.A wordt gestart door ondernemers afkomstig uit Canada, Nederland, Denemarken, België, Duitsland en Groot Brittannië.’
2.6. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een verklaring van 26 november 2004, ondertekend door VHD en A. Beheer B.V. waarin is vermeld dat aan de laatstbedoelde overeenkomst van 30 augustus 2001 nimmer uitvoering is gegeven.
2.7. De werkzaamheden van eiser bestaan vanaf 1 september 2001 uit de acquisitie van klanten en de begeleiding van boeren bij het opzetten van een bedrijf in de Verenigde Staten van Amerika. Daartoe organiseert hij promotie activiteiten en reizen, waaronder zogenoemde Farm Tours, voor klanten die naar de Verenigde Staten van Amerika reizen. Eén van deze reizen heeft plaatsgevonden in de periode van 2 oktober 2001 tot en met 10 oktober 2001. De uitnodigingsbrief van 12 september 2001, gericht aan de deelnemers van deze reis, is ondertekend door Van B Onroerend Goed B.V. Een soortgelijke uitnodigingsbrief van 19 juni 2002 aan deelnemers van een reis naar de Verenigde Staten is ondertekend door Van B Onroerend Goed B.V. en door eiser.
2.8. Eiser heeft in het onderhavige jaar in totaal 12 contracten voor de opstart van bedrijven in de Verenigde Staten van Amerika afgesloten, waarvoor eiser een vergoeding van $ 10.000 per contract ontvangt.
2.9. Op 28 december 2001 ontvangt eiser van VHD op zijn bankrekening een bedrag van, na inhouding van bronbelasting door de Amerikaanse overheid, $ 79.200 (bruto $ 120.000, bruto omgerekend € 134.400). Het salaris van eiser bij Van B bedroeg in 2001 € 27.561 bruto.
2.10. In het verslag van de vervolghoorzitting, die heeft plaatsgevonden op 10 november 2006, is op pagina 3 vermeld:
“Eiser geeft aan dat hij in kort tijdsbestek veel zaken heeft afgesloten. Hij had een zeer succesvolle periode bij Van B en heeft gewoon geluk gehad. Er was bij de afgesloten contracten sprake van een aantal mensen die hij kende en een aantal die hij niet kende.
De heer K noemt de namen op van de contracten in 2001. Alleen met de familie G is eerder contact geweest. De overige contacten zijn na 1 september 2001 gelegd. Daar waren volgens de eiser twee families bij met familiebanden met Van B, te weten de familie Kl en de familie Van der K. De heer K merkt op dat er dus al warme broodjes klaarlagen en vraagt zich af waarom deze eiser gegund zijn. Het voorwerk is verricht door Van B en het resultaat wordt eiser toegerekend, zonder dat hij hier iets voor heeft moeten doen. Eiser komt op deze manier omgerekend op een salaris van ruim € 40.000 per maand, een zeer riante beloning. Hierop antwoorden de heren A en eiser dat eiser met zijn neus in de boter gevallen is.”
2.11. In 2001 heeft eiser in de periode 1 september 2001 tot en met 31 december 2001 in totaal 84 dagen gewerkt, waarvan 76 dagen in Nederland en 8 dagen in de Verenigde Staten van Amerika.
2.12. Op 17 oktober 2002 heeft de Sociale Verzekeringsbank een formulier NL/USA/101 op naam van eiser verzonden waarin Van B als werkgever is vermeld en als onderneming in de Verenigde Staten VHD. De Sociale Verzekeringsbank verklaart hierin: ‘Bovengenoemde verzekerde blijft met toepassing van artikel 8 van het verdrag uitsluitend onderworpen aan de Nederlandse verzekeringswetgeving gedurende de periode van 1 september 2001 tot 31 augustus 2003’.
2.13. Tot de gedingstukken behoort een getekende arbeidsovereenkomst (“employment agreement”) tussen eiser en VHD van 23 maart 2004. Hierin is vermeld onder IV. Compensation: ‘A. Effective September 1st, 2001, the Employee has received and will continue to receive a salary of $ 10.000,- per dairy farm facilitated by VHD and started by families moving in from the Netherlands, (…) until this agreement is terminated by either party’.
2.14. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder het belastbaar inkomen conform de aangifte vastgesteld op € 163.469, maar in afwijking van het in de aangifte opgenomen verzoek, geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor de inkomsten uit het buitenland ter grootte van € 134.400.
2.15. Met dagtekening 13 december 2006 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de beloning voor in de Verenigde Staten van Amerika verrichte werkzaamheden en zo ja, tot welk bedrag het recht op aftrek bestaat.
3.2. Namens eiser is het volgende, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht. Hij stelt dat hij vanaf 1 september 2001 in dienstbetrekking staat tot VHD. Deze dienstbetrekking is mondeling overeengekomen en de schriftelijke vastlegging hiervan heeft plaatsgevonden in de overeenkomst van 23 maart 2004. Aan de overeenkomst tussen A. Beheer B.V. en VHD van 30 augustus 2001 komt geen betekenis toe omdat daar nimmer uitvoering aan is gegeven. Volgens eiser verrichtte hij zijn werkzaamheden in de Verenigde Staten van Amerika en kende VHD de vergoeding van $ 10.000 per klant aan hem toe. De volledige arbeidsvergoeding van VHD is ter heffing toegewezen aan de Verenigde Staten. Subsidiair stelt eiser dat slechts een gering aantal dagen door hem in Nederland ten behoeve van VHD is gewerkt en dat de arbeidsbeloning aan de Verenigde Staten dient te worden toegewezen voor het deel van feitelijk aldaar doorgebrachte werktijd. In dit geval dient € 132.160, respectievelijk € 131.040 dan wel € 120.969 aan de Verenigde Staten te worden toegerekend. Eiser stelt verder dat uit de verklaring van de Sociale Verzekeringsbank blijkt dat hij een dienstbetrekking had met zowel Van B als met VHD.
3.3. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat niet langer wordt betoogd dat de in Amerika verdiende inkomsten zijn toe te rekenen aan een door eiser voor eigen rekening gedreven onderneming, maar dat zij moeten worden gerekend tot de bron inkomsten uit arbeid.
3.4. Voor een volledige weergave van de standpunten en argumenten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 16 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen en ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, zoals gewijzigd bij Verdrag van 13 oktober 1993, Trb. 1993, 184, (hierna: het Verdrag) luidt als volgt:
“1. (…) salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking [zijn] slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is; en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in die andere Staat heeft. (…)”
4.2. In artikel 16 van het Verdrag is als regel tot uitdrukking gebracht dat de staat waarin de niet-zelfstandige arbeid is verricht (de Verenigde Staten van Amerika) heffingsbevoegd is over de ter zake daarvan verkregen beloning, tenzij cumulatief wordt voldaan aan de in artikel 16, tweede lid, genoemde voorwaarden. In dat laatste geval is de woonstaat van de werknemer (Nederland) heffingsbevoegd.
4.3. Eiser stelt dat VHD zijn werkgever in de Verenigde Staten van Amerika is en dat de belastingheffing over het door VHD, in december 2001 aan hem betaalde bedrag van € 134.400, geheel aan de Verenigde Staten van Amerika is toegewezen. Volgens eiser is in 2001 mondeling overeengekomen dat VHD de vergoeding van $ 10.000 per aangebrachte klant aan eiser zou betalen. Dit blijkt volgens eiser uit het feit dat aan de overeenkomst tussen VHD en A. Beheer B.V. van 30 augustus 2001 geen uitvoering is gegeven. Verder is deze mondelinge afspraak, aldus eiser, bekrachtigd in de schriftelijke overeenkomst tussen VHD en eiser van 23 maart 2004.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van een dienstbetrekking tussen VHD en eiser in het onderhavige jaar niet aannemelijk is. Vaststaat dat eiser in augustus 2001 een schriftelijke arbeidsovereenkomst is aangegaan met de in Nederland gevestigde Van B om klanten te werven die naar de Verenigde Staten willen emigreren om daar een landbouwbedrijf te starten. Eiser bezocht hiertoe klanten in Nederland en ook de promotie activiteiten bereidde hij voor in Nederland. Eiser kreeg van een medewerker van Van B in Nederland aanwijzingen en opdrachten ten behoeve van zijn werkzaamheden. Eiser heeft van 2 oktober 2001 tot en met 10 oktober 2001 een reis gemaakt met klanten die geïnteresseerd waren in emigratie naar de Verenigde Staten. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat deze activiteiten zijn verricht in het kader van de dienstbetrekking met Van B. Aan dit oordeel doet niet aan af dat ter zitting door eiser is verklaard dat hij zich tijdens deze reis op het kantoor van VHD heeft gemeld en dat de reis door VHD is georganiseerd. Deze feiten zijn onvoldoende om een gezagsverhouding aan te nemen tussen VHD en eiser. Andere feiten en omstandigheden waaruit deze gezagsverhouding met VHD zou kunnen worden afgeleid zijn niet gesteld of gebleken, zodat aan deze voorwaarde voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst niet is voldaan.
4.5. Aan het voorgaande doet niet af dat door de Sociale Verzekeringsbank de in 2.12 bedoelde verklaring is afgegeven. Aan deze verklaring komt ten aanzien van de vraag of eiser een dienstbetrekking heeft met VHD geen doorslaggevende betekenis toe. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat uit de verklaring slechts volgt dat eiser door Van B is gedetacheerd. Verder is verweerder niet gehouden de door de Sociale Verzekeringsbank vermelde gegevens zonder onderzoek naar de feiten in het onderhavige geval te volgen.
4.6. Ten aanzien van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het Verdrag, geldt dat eiser in 2001 8 dagen in de Verenigde Staten van Amerika heeft gewerkt, zodat het verblijf aldaar niet een totaal van 183 dagen te boven gaat. Verder volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat de rechtbank van oordeel is dat VHD niet kan worden aangemerkt als werkgever van eiser en dat de betaling geheel wordt toegerekend aan de arbeidsovereenkomst met Van B. Voor de toepassing van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het Verdrag betekent dit dat de beloning is betaald door een werkgever die geen inwoner van de Verenigde Staten van Amerika is. Voor de vraag of voldaan is aan de laatste voorwaarde van artikel 16, tweede lid, van het Verdrag overweegt de rechtbank dat niet kan worden aangenomen dat de beloning van eiser ten laste is gekomen van een vaste inrichting of een vast middelpunt in de Verenigde Staten van Amerika. Uit hetgeen namens eiser ter zitting is verklaard, volgt dat eiser in de Verenigde Staten van Amerika niet tekeningsbevoegd was en dat hij geen bemoeienis had met het feitelijk starten van landbouwbedrijven aldaar. Onder deze feiten en omstandigheden valt niet in te zien dat de beloning van eiser ten laste zou zijn gekomen van een vaste inrichting in de Verenigde Staten van Amerika.
4.7. Uit hetgeen in 4.6. is overwogen volgt dat is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 16, tweede lid, van het Verdrag. Daardoor is Nederland heffingsbevoegd ter zake van de inkomsten uit arbeid.
4.8. Gelet op het voorgaande wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M van Rijn, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. M.J. Leijdekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.