Home

Rechtbank Haarlem, 09-12-2008, BG7917, AWB 08/3162

Rechtbank Haarlem, 09-12-2008, BG7917, AWB 08/3162

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
9 december 2008
Datum publicatie
24 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG7917
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/3162

Inhoudsindicatie

Valutarestultaten ex art. 10a, tweede lid Wet Vpb. Onder valutaresultaten zoals bedoeld in art. 10, tweede lid Wet Vpb wordt ook begrepen valutawinst. De valutawinst als gevolg van de omzetting van een lening van de moedermaatschappij in agio is onbelast

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3162

Uitspraakdatum: 9 december 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer 00.00.000.V.00.0000) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Tevens is op het aanslagbiljet een verliesverrekeningsbeschikking als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) opgenomen tot een bedrag van € 4.022.276. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft verweerder bij beschikking (hierna verliesvaststellingsbeschikking) het verlies van het jaar 2004 vastgesteld op nihil.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 31 maart 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken bij de rechtbank ingediend, waaronder een pleitnota. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. De door eiseres bij brief van 26 september 2008 overgelegde pleitnota is daarbij geacht te zijn voorgedragen. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan verweerder en aan de rechtbank.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 24 mei 2004 is eiseres een lening aangegaan tot een bedrag van $ 47.564.887 met haar 100 % moedervennootschap, D N.V, die gevestigd is te België. De lening werd geboekt tegen een wisselkoers EUR/USD van 1,2146. Dit resulteerde in een schuld van € 39.160.933. In 2004 heeft eiseres een bedrag van € 490.880 aan rentelasten gehad.

2.2. Het bedrag van deze lening heeft eiseres op 25 mei 2004 doorgeleend aan haar 100 % dochtervennootschap E B.V. Ook deze lening is in Amerikaanse dollars verstrekt. Deze lening is een lening als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d Wet Vpb.

2.3. E B.V. heeft hetzelfde bedrag op 27 mei 2004 als agio gestort op de door haar gehouden aandelen in haar 95%-dochtervennootschap F A.S., gevestigd in Turkije.

2.4. Op 31 december 2004 heeft D N.V. de lening aan eiseres omgezet in agio op de in eiseres gehouden aandelen. De wisselkoers EUR/USD was op die datum 1,3621, dit resulteerde in een agiostorting van € 34.920.261. Bij die omzetting werd door eiseres een valutawinst gerealiseerd ter hoogte van € 4.240.672.

2.5. Eiseres heeft over het jaar 2004 aangifte gedaan van een verlies van € 218.396. Daarbij heeft eiseres de rentelasten van € 490.880 en de valutawinst van € 4.240.673 als onbelast aangemerkt .

2.6. Verweerder heeft het aangegeven verlies gecorrigeerd met het bedrag van de valutawinst en heeft het belastbare bedrag vastgesteld op nihil en de valutawinst van € 4.022.276 verrekend met een nog openstaand verlies uit eerdere jaren. In bezwaar heeft verweerder de aanslag, de verliesverrekeningsbeschikking en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of en in hoeverre valutawinsten vallen onder ‘valutaresultaten’ als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb en om die reden onbelast zijn.

3.2. Eiseres beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich, primair, op het standpunt dat de valutawinst evenals de rente als niet-belastbaar moet worden aangemerkt en dat het belastbare bedrag conform de aangifte moet worden vastgesteld. Subsidiair concludeert eiseres tot salderen van de valutawinst met de rentelast en stelt zij zich op het standpunt dat de belastbare winst van eiseres voor het jaar 2004 € 3.749.792 hoger vastgesteld dient te worden op € 3.531.396 en verrekend dient te worden met het door verweerder bij beschikking vastgestelde verlies van eiseres over het jaar 2000.

3.3. Verweerder is van mening dat artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb niet ziet op valutawinsten en voorts dat valutawinsten niet gesaldeerd mogen worden met betaalde rente. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder heeft het positieve valutaresultaat wel en de rentelasten niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van het belastbare bedrag, onder verwijzing naar artikel 10a, lid 2 aanhef en onderdeel b, wet Vpb. In de aanhef van dit artikellid is geen onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve valutaresultaten, zodat op basis van deze wettekst ervan uit moet worden gegaan dat de aftrekuitsluiting betrekking heeft op zowel negatieve als positieve valutaresultaten. Het bepaalde in het tweede lid moet worden gelezen in samenhang met het eerste lid van dit artikel. Hierin is bepaald dat renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – terzake van een aan de rechthebbende rechtens dan wel in feite direct of indirect schuldig gebleven winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, kapitaalstorting, aflossing of verstrekking van een geldlening die bij de schuldenaar feitelijk functioneert als eigen vermogen in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, bij het bepalen van de winst niet voor aftrek in aanmerking komen. Het gaat hier om passiefposten met een hybride karakter, die op basis van dit artikellid worden aangemerkt als eigen vermogen.

4.2. Gelet op het gebruik van het woord “voorts” borduurt het tweede lid van artikel 10a Wet Vpb op het bepaalde in het eerste lid voort. Tekst noch wetsgeschiedenis geven aanleiding voor het oordeel dat de ratio van het eerste lid een andere is dan die van het tweede lid. Het hybride karakter van de in het tweede lid bedoelde geldlening ontstaat doordat de lening is bestemd voor een verbonden lichaam voor wie die lening op basis van het bepaalde in artikel 10, eerste lid onder d, Wet Vpb als eigen vermogen wordt aangemerkt.

De geldlening moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij eiseres worden behandeld als eigen vermogen, tenzij eiseres met gebruikmaking van de tegenbewijsregeling genoemd in het derde lid van artikel 10a Wet Vpb aannemelijk maakt dat het tweede lid geen toepassing vindt. Van deze tegenbewijsregeling is hier geen gebruik gemaakt. Gevolg is dat ook de met de geldlening verband houdende positieve en negatieve valutaresultaten moeten worden behandeld als mutaties van het eigen vermogen welke de belastbare winst van eiseres niet raken.

4.3. De wetgever heeft de in artikel 10a Wet Vpb genoemde rechtshandelingen aangemerkt als kunstmatig, een constructie, en heeft, de antimisbruikbepalingen van – onder meer – artikel 10a wet Vpb in het leven geroepen met het oog op het tegengaan van uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag. Misbruik veronderstelt de mogelijkheid om naar willekeur te beïnvloeden. Valutaresultaten echter zijn onverwachte, niet te beïnvloeden gevolgen van het gebruik van verschillende valuta in het handelsverkeer. Het realiseren van een – onverwacht – valutaresultaat heeft dan ook niet met uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag te maken en het buiten aanmerking van valutaresultaten op eigen vermogen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gezien worden als strijdig met het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag.

4.4. Doel en strekking staan derhalve niet eraan in de weg de letterlijke tekst van de onderhavige bepaling in eerder vermelde zin te volgen. De wetsgeschiedenis van genoemde bepaling biedt evenmin aanknopingspunten voor een andersluidende uitleg van het begrip valutaresultaten, zoals verweerder voorstaat. Het zou ook onevenwichtig zijn alleen valutaverliezen onder het begrip valutaresultaten te begrijpen en valutawinsten niet. Dat de bepaling een aftrekuitsluiting behelst en naar zijn aard alleen kan zien op kosten, zodat positieve valutaresultaten daar niet onder kunnen worden begrepen, volgt de rechtbank niet. Het beroep slaagt derhalve op het primaire standpunt van eiseres. Het subsidiaire standpunt van eiseres behoeft geen behandeling nu dit minder verstrekkend is.

4.5. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de onderhavige geldlening in dezelfde valuta is doorgeleend aan de 100% dochtervennootschap van eiseres, zodat eiseres als inlener en leningverstrekker per saldo geen valutarisico loopt. In een dergelijke situatie acht de rechtbank het onjuist bij de fiscale winstbepaling een valutawinst in aanmerking te nemen (vergelijk Hoge Raad 23 januari 2004, BNB 2004/214, rechtsoverweging 4.4 en Hoge Raad 16 november 2007, BNB 2008/26, rechtsoverweging 3.3.1).

5. Proceskosten

Nu eiseres uitdrukkelijk in haar pleitnota heeft aangegeven dat zij geen proceskostenveroordeling vraagt, zal de rechtbank verweerder niet veroordelen de proceskosten aan eiseres te vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het verlies vast op een bedrag € 218.396;

- vernietigt de verliesverrekeningsbeschikking;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. J.H. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.