Home

Rechtbank Haarlem, 30-12-2008, BG8873, 08/2391

Rechtbank Haarlem, 30-12-2008, BG8873, 08/2391

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
30 december 2008
Datum publicatie
6 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG8873
Formele relaties
Zaaknummer
08/2391

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Heffingsrente. De vereiste wettelijke grondslag voor een herziening van een beschikking heffingsrente in de zin van verhogen ontbreekt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2391

Uitspraakdatum: 30 december 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de besloten vennootschap X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigden: A en B, werkzaam bij C N.V. te Q,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft bij beschikking (naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer]) van 25 april 2003 bij eiseres heffingsrente nageheven.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2008 het bedrag van de nageheven heffingsrente verminderd tot een bedrag van ? 268.655.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 19 februari 2008 beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Eiseres heeft zich bij brief van 17 juni 2008 nader uitgelaten.

1.6 Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1 Bij naheffingsaanslag van 26 februari 2003 heeft verweerder over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 ? 2.131.704 aan loonbelasting en premies volksverzekeringen van eiseres nageheven. In hetzelfde geschrift is bij afzonderlijke beschikking ? 149 heffingsrente aan eiseres in rekening gebracht.

2.2 Bij brief van 25 april 2003 (bijlage 2 bij het verweerschrift) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld, dat ten onrechte slechts ? 149 heffingrente in de naheffingsaanslag was begrepen, dat het verkeerde bedrag veroorzaakt is door een onjuiste administratieve verwerking en dat de heffingsrente ? 284.409 had moeten zijn.

2.3 Bij de thans bestreden beschikking, gedateerd 25 april 2003, heeft verweerder het verschil tussen de op 26 februari 2003 in rekening gebrachte heffingsrente van fl. 149 en het onder 2.2 bedoelde bedrag, zijnde ? 284.260, aan eiseres in rekening gebracht.

2.4 Bij kennisgeving van 15 augustus 2007 heeft verweerder het nader in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente verminderd tot ? 268.655.

3. Beoordeling van het geschil

3.1 Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de vermindering van de beschikking heffingsrente bij de kennisgeving van 15 augustus 2007 niet een uitspraak op bezwaar is, zodat het beroep gericht tegen het besluit van 28 januari 2008 ontvankelijk is.

3.2 Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder de bevoegdheid heeft een eenmaal vastgestelde beschikking heffingsrente bij nadere beschikking te herzien, in de zin van verhogen. Verweerder beroept zich voor een positieve beantwoording van die vraag op artikel 30j, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

3.3 Artikel 30j, eerste lid, AWR luidt:

De inspecteur stelt het bedrag van de heffingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Met betrekking tot deze beschikking zijn de bepalingen in de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag ter zake waarvan heffingsrente wordt berekend, van overeenkomstige toepassing.

3.4 Anders dan verweerder bepleit, vormt de tweede volzin van dat artikel onvoldoende wettelijke grondslag om de te weinig in rekening gebrachte heffingsrente op grond van artikel 20 AWR na te heffen.

3.5 De mogelijkheid een eenmaal vastgestelde, financieel belastende beschikking ten nadele van de belastingplichtige te herzien, behoeft een expliciete wettelijk grondslag. Dit geldt ook in het geval de te weinig in rekening gebrachte heffingsrente zou berusten op een vergissing, die voor de belastingplichtige kenbaar was of kon zijn, zoals verweerder in dit geval kennelijk bedoelt te stellen.

3.6 Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 30j AWR (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/1989, nr. 21198, nr. 3., blz. 114-115) volgt de beschikking heffingsrente het regime van de aanslag ter zake waarvan de heffingsrente wordt berekend. De wetgever heeft daarbij met name het oog gehad op de regels omtrent rechtsbescherming, opdat op de procedures met betrekking tot de belastingaanslag en de beschikking heffingsrente dezelfde regels van toepassing zijn. De bevoegdheid een eenmaal genomen beschikking heffingsrente te herzien (in de zin van verhogen) is in artikel 30j AWR niet met zoveel woorden gegeven. De bepalingen omtrent naheffing of navordering zijn niet van toepassing verklaard. De vereiste wettelijke grondslag voor een herziening van de beschikking heffingsrente in de zin van verhogen ontbreekt derhalve (vgl. hof Amsterdam 17 september 2008, nrs. 04/00391 en 04/00392, overweging 5.19.4).

3.7 De rechtbank wijst er voorts op dat de opvatting van verweerder er toe zou leiden dat voor herziening van een beschikking heffingsrente in de zin van verhogen verschillende regimes zouden gelden al naar gelang de aard van de aanslag ter zake waarvan heffingsrente wordt berekend, nu artikel 16 AWR voor heffing van belasting bij wege van aanslag en artikel 20 AWR voor heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte uiteenlopende eisen stellen. Die verschillen worden niet gerechtvaardigd door het karakter van de beschikking heffingsrente. Hierin ziet de rechtbank een reden te meer voor de conclusie dat de noodzakelijke wettelijke grondslag voor herziening van de beschikking heffingsrente ten nadele van de belastingplichtige niet in artikel 30j AWR is gegeven.

3.8 Het vorenstaande brengt mee dat de beschikking van 25 april 2003 niet in stand kan blijven en het beroep gegrond moet worden verklaard. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, hoeft geen bespreking.

4. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Voor verdergaande vergoeding is geen plaats. Anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, kan haar nadere uitlating van 17 juni 2008 niet als conclusie van repliek worden aangemerkt, omdat zij geen toestemming voor verrichting van een dergelijke proceshandeling had. De rechtbank ziet voorts, anders dan eiseres heeft verzocht, geen grond voor vergoeding van (de door haar gestelde) volledige proceskosten, reeds omdat niet kan worden gezegd, dat verweerder tegen beter weten in zijn hiervoor onjuist geachte standpunt heeft ingenomen en gehandhaafd, c.q. dat dat standpunt in het licht van de regels omtrent vergoeding van proceskosten redelijkerwijze niet pleitbaar zou zijn.

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikking heffingsrente van 25 april 2003 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 30 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. T.A. de Hek en Chr.Th.P.M. Zandhuis, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.