Home

Rechtbank Haarlem, 19-11-2008, BH1565, AWB 07/7165, 07/7166, 07/7167, 07/7168 en 07/7169

Rechtbank Haarlem, 19-11-2008, BH1565, AWB 07/7165, 07/7166, 07/7167, 07/7168 en 07/7169

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
19 november 2008
Datum publicatie
26 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BH1565
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/7165, 07/7166, 07/7167, 07/7168 en 07/7169

Inhoudsindicatie

In geschil is of de paardenfokkerij activiteiten van eiser kunnen worden beschouwd als een bron van inkomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/7165, 07/7166, 07/7167, 07/7168 en 07/7169

Uitspraakdatum: 19 november 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aanslagregeling

1.1.1. Met dagtekening 30 november 2005 heeft verweerder voor het jaar 1999 aan eiser opgelegd een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van NLG 95.690.

1.1.2. Met dagtekening 2 november 2005 heeft verweerder voor het jaar 2000 aan eiser opgelegd een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van NLG 88.224.

1.1.3. Met dagtekening 1 november 2005 heeft verweerder voor het jaar 2001 aan eiser opgelegd een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.982 . Voorts heeft verweerder op 1 november 2005 voor het jaar 2001 aan eiser een navorderingsaanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) berekend naar een premie-inkomen van € 32.672.

1.1.4. Met dagtekening 28 oktober 2005 heeft verweerder voor het jaar 2002 aan eiser opgelegd een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.636.

1.2 Bezwaar en beroep

1.2.1.Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 september 2007 de bezwaren tegen de onder 1.1. opgenomen (navorderings)aanslagen afgewezen en deze aanslagen gehandhaafd. Eiser is daartegen tijdig en regelmatig in beroep gekomen.

1.2.2.Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.2.3. Eiser heeft op 18 augustus 2008, ontvangen door de rechtbank op 19 augustus 2008, een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift naar verweerder gezonden.

1.2.4. De door eiser ingediende beroepschriften (bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 07/7170 en 07/7171) tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 en 2004 zijn door de rechtbank aangemerkt als bezwaarschriften tegen deze aanslagen. Deze bezwaarschriften worden geacht te zijn doorgezonden aan verweerder. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij deze bezwaarschriften in behandeling nemen en conform de uitspraak van de rechtbank voor de overige jaren uitspraak op bezwaar te doen. Eiser heeft ter zitting verklaard de beroepen geregistreerd onder de nummers 07/7170 en 07/7171 in te trekken.

1.3. Onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2008 te Haarlem. Eiser is daar verschenen met zijn gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B. Namens eiser en namens verweerder zijn ter zitting pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Bij de pleitnota van eiser zijn twee nota’s gevoegd. Ook deze nota’s zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de overgelegde stukken tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is directeur groot aandeelhouder van een aantal vennootschappen. In één van deze vennootschappen worden verzekeringsactiviteiten ontplooit. Eiser verricht vanaf 2001 op fulltime basis werkzaamheden voor deze vennootschap, tot en met 2001 was eiser elders in loondienst.

2.2. Eiser houdt zich bezig met het fokken van Arabische volbloedpaarden paarden. In 1998 heeft hij één paard in privé aangekocht. In 1999 heeft hij in privé vijf Arabische volbloedpaarden gekocht. Eiser woonde tot en met 2001 met zijn echtgenote op het adres a-weg 1 te Q. Op dit adres waren ook de stallen en de paarden gesitueerd. Medio 2002 is de relatie met zijn echtgenote verbroken en is eiser verhuisd naar Q. De ex-echtgenote bleef wonen in de woning te R.

2.3. Blijkens een tot de gedingstukken behorend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiser ingang van 1 januari 1999 een onderneming gestart in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “S”. Als bedrijfsomschrijving is opgenomen: Stoeterij, fokkerij, in – en verkoop van Arabische volbloedpaarden. Eiser heeft zijn zes paarden per 1 september 1999 in “S” ingebracht.

2.4. Bij de opleggen van de onderhavige (navorderings)aanslagen heeft verweerder de aangegeven ondernemingsverliezen gecorrigeerd.

2.5. Naar aanleiding van de bezwaren tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen heeft verweerder op 10 augustus 2006 een boekenonderzoek bij eiser aangekondigd dat op 17 augustus 2006 is aangevangen. Het onderzoek is gestart om meer inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering en de activiteiten van eiser. In het rapport van het boekenonderzoek, dat dateert van 4 december 2006, wordt, voor zover van belang, vermeld:

“2.2 Bedrijfsactiviteiten

De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het fokken van volbloedpaarden en de verkoop van deze volbloedpaarden onder de naam “S”. De ondernemer was met ingang van 1 september 1999 gestart en opgenomen in de ondernemersadministratie van de Belastingdienst. Uit onderzoek is gebleken dat de feitelijke activiteiten van de belastingplichtige vanaf medio 7 augustus 2002 zijn gestaakt.

(…)

3.1.1. Omzet

De omzet werd behaald door de verkoop van paarden en van de zelf gefokte veulens. De omzet was sterk afhankelijk van de conditie waarin de paarden en de veulens verkeerden. Op verzoek van de Belastingdienst heeft de belastingplichtige een exploitatiebegroting overhandigd. De cijfers uit deze begroting blijken in werkelijkheid nooit gehaald te zijn

(…)

3.3. Ondernemerschap

De belastingplichtige heeft bij aanvang van de activiteiten niet geïnvesteerd in merries van topkwaliteit. Er zijn vanuit privé-bezit zes paarden ingebracht. Deze paarden zijn vanuit een hobby in het bezit van de belastingplichtige gekomen. Volgens [eiser] waren drie van de zes paarden geschikt om mee te fokken. Wanneer er gefokt wordt met drie merries dan zullen er ook maximaal drie veulens geboren worden. Uit de overgelegde gegevens is de gemiddelde opbrengst per veulen € 4.708,00. De totale opbrengst uit het fokken van paarden is op jaarbasis dan ongeveer € 14.124,00. Incidenteel werd er daarnaast een kleine winst behaald uit de verkoop van paarden. Dit betrof alleen paarden die al in het bezit van belastingplichtige waren. Doordat er geen hengst in het bezit was van de belastingplichtige diende er voor een dekking sperma te worden ingekocht. Via IVF technieken werd vervolgens getracht om de merries drachtig te krijgen. Het is logisch dat [eiser] dan wil weten of de inseminatie is gelukt en dit werd gecontroleerd door een dierenarts. Dit alles houdt nog niet in dat er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid en deelname aan het maatschappelijk verkeer. Op basis van de bovenvermelde bedragen, welke gerealiseerd worden met de activiteiten, kan er geen winstverwachting zijn. Er is sprake van een te gering aantal paarden die voor veulens=omzet kunnen zorgdragen. Er is sprake van levende have en dan moet er ook rekening worden gehouden met tegenslagen. Met slechts drie paarden kan een tegenslag bijna niet worden opgevangen. Hieruit blijkt dat er redelijkerwijs geen voordeel voor de belastingplichtige te verwachten viel. De gemaakte kosten voor voeren, onderhouden en stalling van drie paarden zijn alleen al hoger dan de verwachte opbrengst(en) van de verkoop van de geboren veulens. Dit alles onder ideale omstandigheden. Deze hoge algemene (vaste) kosten geven een indicatie dat er redelijkerwijs en onder de gegeven omstandigheden geen winst te verwachten was voor de activiteiten welke op deze schaal waren uitgevoerd. Gezien de feiten en omstandigheden is er naar mijn mening dan ook geen sprake van ondernemerschap (geweest).(…)

4.10. De aangegeven winst en uitgevoerde correcties kort weergegeven(…):

Jaar Aangegeven Correcties

winst

Jaar

1997: € 19.014 verlies

1998: nihil

1999: € 16.391 verlies € 16.391

2000: € 38.865 verlies € 38.865

2001: € 28.593 verlies € 28.593

2002: € 31.325 verlies € 31.325

2003: € 16.610 verlies € 16.610

2004: € 8.008 € 2.200”.

2.6. Tot de gedingstukken behoort een schrijven van de gemachtigde van eiser aan verweerder van 26 oktober 2006. Hierin is, voor zover van belang, opgenomen:

“Opstelling ingebrachte paarden en bijbehorende waardes

C hfl 25.000 taxatie verzekeraar

D hfl 65.000 aanschafprijs en taxatie verzekeraar

E hfl 8.500 aanschafprijs en taxatie verzekeraar

F hfl 6.000 aanschafprijs (verkocht hfl 8500,00)

G hfl 17.500 aanschafprijs en taxatie verzekeraar

H hfl 5000,00 aanschafprijs (verkocht hfl 7.500,00)”

2.7. De gemachtigde van eiser schrijft, voor zover van belang, op 14 december 2006 aan verweerder:

“Belastingplichtige heeft zijn onderneming in 2004 gestaakt en niet in 2002. Reden voor de beëindiging was de slechte gang van zaken. (…). In uw paragraaf over het ondernemerschap van cliënt, veronderstelt u wel heel gemakkelijk dat cliënt niet geïnvesteerd heeft in merries van topkwaliteit (…). Topkwaliteit merries van het ras Arabische Volbloed, kosten vele tonnen in euro’s. Vindt daar als startende ondernemer maar eens een bank voor die als financier wil optreden. Bovendien is hetgeen u opmerkt feitelijk onjuist. Cliënt heeft in en via zijn fokkerij een aantal paarden gehad van kampioensklasse.”

2.8. Op 11 april 2007 antwoordt verweerder aan de gemachtigde. In dit schrijven is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Het stakingsmoment dat in feite niet van belang is aangezien de Belastingdienst bestrijdt dat er een bron van inkomen is, is naar uw mening gelegen in 2004 (…) in uw bezwaarschrift van 4 november 2005 geeft uzelf ook aan dat er in 2002 besloten is te stoppen. Dat de uiteindelijke verkoop van de paarden tot in 2004 heeft doorgelopen doet daar niet aan af.(…). Het verwijzen naar merries van topkwaliteit volgt uit onze eerdere besprekingen waarin de Belastingdienst zich op het standpunt stelde dat er meer paarden nodig zouden zijn om een bloeiend bedrijf te starten. Dit werd door u en uw cliënt weerlegd onder verwijzing naar de grote omzet die alleen al door de raszuiverheid en Arabische volbloeden behaald zou kunnen worden. Met minder paarden zou toch ook een grote opbrengst behaald kunnen worden. Uit de administratie blijken echter geen hoge omzet- of verkoopcijfers”.

2.9. Tot de gedingstukken behoort een e-mailbericht van 16 juni 2007 van J van K Paardenverzekeringen aan eiser. In dit bericht is, voor zover van belang, opgenomen:

“De onderstaande paarden zijn als volgt verzekerd (geweest).

C 13-01-2003 t/m 31-03-2004 verzekerde waarde 9075,60

D 30-11-2000 t/m heden verzekerde waarde 17.500,-

E 13-01-2000 t/m 13-01-2003 verzekerde waarde 6806,70

G13-01-2000 t/m 19-06-2000 verzekerde waarde 9075,60

Verzekerde waarde in euro’s”.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of eisers activiteiten ter zake van de paardenfokkerij kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag is in geschil of deze activiteiten een onderneming vormen.

3.2. Eiser stelt dat hij in de periode van 1999 tot en met 2004 een onderneming heeft gedreven. Eiser onderbouwt dit standpunt aan de hand van het volgende. Bij het behalen van de resultaten is geldelijk voordeel beoogd en is eiser van begin af aan van plan geweest om de paarden te fokken uit winstbejag en niet als hobby. Dit blijkt onder meer uit de forse investeringen die gedaan zijn. Eiser meent voorts dat de winstgevende exploitatie van de paarden ook blijkt uit zijn bezoeken aan talrijke shows en uit de transacties met derden. Zo zijn in de periode van 1998 tot en met 2003 zes paarden aangekocht, acht veulens uit eigen fokkerij geboren en zijn tien paarden verkocht aan derden. Bovendien is eiser voor de omzetbelasting gekwalificeerd als ondernemer. Voornoemde in ogenschouw genomen kan naar de mening van eiser niet gesteld worden dat sprake is van een hobby of een liefhebberij. Mitsdien is sprake van een bron van inkomen en dienen de beroepen van eiser gegrond te worden verklaard.

3.3. Verweerder betwist dat de activiteiten van eiser zijn aan te merken als een bron van inkomen. Volgens verweerder is geen sprake geweest van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid en is de deelname aan het economische verkeer zeer beperkt geweest. De door eiser ontplooide activiteiten leiden objectief bezien niet tot een positief resultaat. Dat een positief resultaat objectief niet te verwachten viel, heeft mede als oorzaak dat eiser onvoldoende deskundigheid bezat op het gebied van de paardenfokkerij. Overigens is verweerder van mening dat de aangegeven verliezen niet aannemelijk zijn gemaakt door eiser. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Een voordeel kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 3 maart 1954, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, BNB 2002/128) worden als uitgangspunt de volgende drie algemene voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.

4.2. Het geschil spitst zich in de onderhavige situatie toe op het antwoord op de vraag of objectief bezien van de paardenfokkerij redelijkerwijs in de toekomst positief resultaat was te verwachten.

4.3. De rechtbank is van oordeel dat de in 4.2. vermelde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser, naast zijn activiteiten voor de paardenfokkerij, tot en met 2001 elders in loondienst werkte en daarna voor zijn vennootschap verzekeringsactiviteiten ontplooide. Voorts had eiser destijds, zoals blijkt uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht en op de zitting door hem is bevestigd, geen specifieke deskundigheid op het gebied van de paardenfokkerij terwijl zulks – gelet op hetgeen partijen dienaangaande over en weer hebben aangevoerd - wel noodzakelijk is in dit verband. Eiser was door zich desalniettemin bezig te gaan houden met het fokken van paarden bereid een gok te nemen die hem heel veel geld had kunnen opleveren. Dat is evenwel niet gelukt.

Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, en in aanmerking genomen hetgeen verweerder heeft gesteld, met name dat vanaf de aanvang van de activiteiten in 1999 tot aan het jaar 2002 het resultaat steeds negatief is geweest, acht de rechtbank aannemelijk dat ter zake van de paardenfokkerijactiviteiten reeds bij aanvang een positief voordeel niet te verwachten viel. Een ondernemings- of bedrijfsplan dienaangaande ontbrak. Dat aan eiser door toptrainers en topfokkers gratis adviezen zijn verstrekt, zoals hij heeft aangevoerd, en hij diverse stallen en paardenshows heeft bezocht en hij dus op deze wijze over deskundigheid kon beschikken, doet aan voormeld oordeel geen afbreuk. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd is evenmin voldoende om tot een ander oordeel te komen.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene kunnen de activiteiten niet worden aanvaard als bron van inkomen en derhalve niet als onderneming worden aangemerkt. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 19 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. L.F. Roseval, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.