Home

Rechtbank Haarlem, 14-01-2009, BH0090, AWB 07/2620

Rechtbank Haarlem, 14-01-2009, BH0090, AWB 07/2620

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 januari 2009
Datum publicatie
28 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BH0090
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/2620

Inhoudsindicatie

Douane. Indeling daglichtsysteem. Aan eiseres is voor het product een bti verstrekt. In een andere lidstaat is tevens een bti verstrekt voor hetzelfde product; deze bti wijkt echter af van de aan eiseres verstrekte bti. Beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 07/2620

Uitspraakdatum: 14 januari 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: mr. K.

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, kantoor Nijmegen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres op 2 januari 2007 een uitnodiging tot betaling (utb) opgelegd ten bedrage van € 2.764,40 aan douanerecht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2007 de utb gehandhaafd.

1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 april 2007 beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.7. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2008 te Haarlem. Op de zitting is een presentatie gegeven ter illustratie van de werking van het in geding zijnde product. Een exemplaar van dit product is eveneens getoond.

Ter zitting is de gemachtigde van eiseres verschenen, bijgestaan door A, B, C en D. Namens verweerder zijn verschenen E en F.

Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 30 januari 2004 heeft verweerder aan eiseres een bindende tariefinlichting (bti) verstrekt onder nummer: NL-00 voor het product XX. Het goed is daarin ingedeeld in onderverdeling 9013 8090 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). Het goed is in vak 7 van de bti omschreven als:

“XX, een kleine bolle lichtkoepel met een doorsnede van ongeveer 25 centimeter. Het principe van XX is gebaseerd op een bundeling van daglicht, vervolgens word dit daglicht getransporteerd door een reflecterende buis, naar een plaats waar weinig of geen daglicht komt.”

2.2. Eiseres heeft tegen de bti bezwaar gemaakt en verzocht om indeling onder GN code 9405 5000 90. Tegen de afwijzende uitspraak op bezwaar heeft eiseres destijds niet binnen de daarvoor geldende termijn beroep aangetekend, waarna de bti in die zin onherroepelijk werd.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort een door de Sloveense autoriteiten afgegeven bti, met datum aanvang geldigheid 19 juli 2006, waarin het goed wordt ingedeeld in 9405 5000 90. Tussen partijen is niet in geschil dat deze Sloveense bti eveneens het goed XX betreft.

2.4. Op 7 december 2006 is door G B.V. op naam en voor rekening van eiseres aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van goederen welke op de aangifte zijn omschreven als “andere optische instrumenten, apparaten en toestellen, n.g.o.n.b. onder andere posten van dit hoofdstuk”. Als goederencode is opgegeven: 9013 8090 90.

2.5. In de tot de stukken van het geding behorende productinformatie, is het goed als volgt omschreven:

“XX® is een hoogrendement daglichtsysteem dat met behulp van een kleine koepel, een spiegel en (afhankelijk van het type) prisma’s het daglicht opvangt en dit naar binnen transporteert via een superreflecterende buis. Vanaf plafondhoogte wordt het daglicht dan rondom in de te verlichten ruimte verspreid.”

2.6. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een per email verzonden brief van verweerder van 21 augustus 2007 aan de Europese Commissie, betreffende de classificatie van het XX daglicht systeem. In deze brief wordt het verschil van inzicht tussen de Nederlandse en Sloveense douaneautoriteiten met betrekking tot de indeling in de GN van het XX daglicht systeem aan de orde gesteld en de Commissie om haar mening gevraagd.

3. Geschil

3.1. In geschil is de indeling in de GN van het onder 2. genoemde goed, het XX daglichtsysteem. Eiseres concludeert tot indeling onder GN-code 9405 5000 90. Verweerder concludeert tot indeling onder GN-code 9013 8090.

3.2. Voorts is eiseres van mening dat zij er op mocht vertrouwen dat de indeling zoals vastgelegd in de bti die door de Sloveense douaneautoriteiten is afgegeven ook van toepassing is op de door haar ingevoerde goederen. Bovendien is eiseres van mening dat de utb in strijd met de rechtszekerheid is opgelegd, omdat de Sloveense bti ook de Nederlandse douane bindt en geen van de autoriteiten actie heeft ondernomen om de strijdigheid op te heffen. Ter zitting heeft eiseres ook nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en heeft daarbij aangegeven dat zij de onderhavige procedure nu is gestart omdat zij geconfronteerd werd met importeurs/agenten van hetzelfde product die bij invoer in andere landen dan de Benelux waarvoor eiseres het exclusieve recht heeft, gebruik maken van de in 2.3. genoemde door de Sloveense douaneautoriteiten afgegeven bti.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en naar de pleitnota’s.

4.2. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

5. Van toepassing zijnde recht.

5.1. De van toepassing zijnde posten luiden als volgt:

Hoofdstuk 90

OPTISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN, VOOR DE

FOTOGRAFIE EN DE CINEMATOGRAFIE; MEET-, VERIFICATIE-, CONTROLE- EN PRECISIE-INSTRUMENTEN,

-APPARATEN EN -TOESTELLEN; MEDISCHE EN CHIRURGISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN;

DELEN EN TOEBEHOREN VAN DEZE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN

9013 Elementen met vloeibare kristallen die als zodanig geen artikelen vormen die elders meer specifiek zijn omschreven; lasers, andere dan laserdioden; andere optische instrumenten, apparaten en toestellen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk:

(…)

9013 80 - andere instrumenten, apparaten en toestellen:

9013 80 90 - - andere

Hoofdstuk 94

MEUBELEN (OOK VOOR MEDISCH OF VOOR CHIRURGISCH GEBRUIK); ARTIKELEN VOOR BEDDEN EN DERGELIJKE ARTIKELEN; VERLICHTINGSTOESTELLEN, ELDERS GENOEMD NOCH ELDERS ONDER BEGREPEN; LICHTRECLAMES, VERLICHTE AANWIJZINGSBORDEN EN DERGELIJKE ARTIKELEN; GEPREFABRICEERDE BOUWWERKEN

9405 Verlichtingstoestellen (zoeklichten en schijnwerpers daaronder begrepen) en delen daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen, voorzien van een vast aangebrachte lichtbron, alsmede elders genoemde noch elders onder begrepen delen daarvan

(…)

9405 50 00 - niet-elektrische verlichtingstoestellen

5.2. Verordening (EG) Nr. 457/2008 van de Commissie van 23 mei 2008 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur luidt als volgt:

Artikel 1: De goederen in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.

BIJLAGE

Omschrijving Indeling (GN-code) Motivering

(1) (2) (3)

(…) (…) (…)

Een toestel ontworpen om de hoeveelheid natuurlijk licht in een ruimte te verhogen, bestaande uit een prismatische bolle lens, een buizensysteem en lenzen voor het verspreiden van licht.

Het toestel vangt licht op door een koepel op het dak en geleidt dit via een intern weerspiegelingssysteem, naar het plafond van de ruimte waar het licht verspreid wordt. 9013 80 90 De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 9013, 9013 80 en 9013 80 90.

Indeling onder post 9405 als lamp of verlichtingstoestel is uitgesloten omdat het toestel geen licht geeft maar met behulp van optische middelen daglicht opvangt, geleidt en verspreidt.

Het product moet daarom worden ingedeeld als optisch toestel onder post 9013.

6. Beoordeling van het geschil

De tariefindeling

6.1. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en

de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Blijkens de bewoording van post 9013 is het onder 2.1. genoemde goed te begrijpen onder deze post, namelijk als een ander optisch apparaat, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk. De indeling onder post 9405 welke eiseres voorstaat, is niet mogelijk. Blijkens de bewoording van deze post is het voor indeling onder deze post noodzakelijk dat het product XX is voorzien van een vast aangebrachte lichtbron. Dat is niet het geval. Het in geding zijnde goed moet derhalve worden ingedeeld onder de GN onderverdeling 9013 80 90. Deze opvatting vindt steun in de onder 5.1. genoemde verordening. Het in geschil zijnde goed is onder andere aanleiding geweest voor de in werkintreding van deze verordening. Dat blijkt uit de bijlage bij deze verordening waarin het in geschil zijnde goed wordt omschreven en ingedeeld onder GN-code 9013 80 90. Alhoewel deze verordening eerst op 17 juni 2008 in werking is getreden en geen terugwerkende kracht heeft, kan aan deze verordening niet voorbij worden gegaan. Immers deze verordening is tot stand gekomen ten einde de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur, hetgeen een bevestiging inhoudt dat het onderhavige goed moet worden ingedeeld onder laatstgenoemde GN-code.

Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel

6.2. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel wijst de rechtbank af. Het beroep in het kader van het vertrouwensbeginsel dat eiseres hierbij doet op de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 december 2007, nummer 02/6570 DK kan niet slagen. Anders dan in die zaak is eiseres in onderhavige zaak zelf rechthebbende van een bti. Nu eiseres zelf rechthebbende van een bti is, ook al is die bti haar niet welgevallig, kan zij niet menen dat de douaneautoriteiten de bti van de rechthebbende zelf niet zullen volgen, maar daarentegen wel de bti van een ander dan de rechthebbende, die bovendien volgens deze douaneautoriteiten onjuist is. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel kan evenmin slagen, omdat nu juist de aan eiseres afgegeven bti de wettelijke zekerheid biedt dat de indeling zal plaatsvinden overeenkomstig de aan haar afgegeven bti.

Het gelijkheidsbeginsel

6.3.1. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Het beginsel van non-discriminatie zoals dit in het Gemeenschapsrecht is verankerd houdt in dat behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld (zie arresten van 13 december 1984, zaak 106/83, Sermide, Jurispr. 1984, blz. 4209, r.o. 28, en van 17 oktober 1995, zaak C-44/94, r.o. 46). In het onderhavige geval gaat het om verschillende importeurs in het douanegebied van de Gemeenschap die in de verschillende Lidstaten het alleenrecht hebben om het onderhavige goed te importeren en op de markt te brengen. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij bij diverse gelegenheden waar bedoelde importeurs elkaar ontmoetten, van haar importerende collega’s heeft vernomen dat het onderhavige goed wordt aangegeven voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer met de GN-code 9405.5000. Eiseres heeft in de elektronische Europese bti database (ebti), de tot de stukken van het geding behorende, door de Sloveense douaneautoriteiten afgegeven bti gevonden, waarbij het onderhavige goed wordt ingedeeld onder de GN-code 9405.5000. Alhoewel eiseres geen bewijzen voor haar stellingen heeft bijgebracht, acht de rechtbank haar stellingen aannemelijk. Aangenomen mag worden dat naast de importen van eiseres van het onderhavige goed in de Benelux ook in diezelfde periode in andere lidstaten van de EU importen van het onder 2 bedoelde goed heeft plaatsgevonden en dat het goed is aangegeven tegen het laagste tarief, namelijk dat van GN-code 9405.5000. De rechtbank acht ook aannemelijk dat laatstgenoemde bti in ieder geval door de daarin vermelde rechthebbende is gebruikt. Bovenstaande aannemende is er sprake van schending van bovengenoemd gelijkheidsbeginsel, waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat.

6.3.2. Artikel 9 van uitvoeringsverordening van het Communautaire Douanewetboek (UCDW) bevat een regeling waarbij ongelijke behandeling van dezelfde producten door het bestaan van conflicterende bti’s wordt opgeheven. Aangezien deze regeling een termijn van één of twee maanden bevat voordat het vraagstuk van de tariefindeling op de vergadering van het Comité Douanewetboek kan worden geplaatst en er nog een termijn van ten hoogste zes maanden bestaat om een maatregel met het oog op de opheffing van de ongelijke behandeling te treffen, voorkomt ook deze regeling niet dat het uitgangspunt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld gedurende een zekere periode niet kan worden nageleefd. De consequentie daarvan is een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, zoals thans aan de orde. De rechtbank ziet in deze regeling, die uiteraard ook tijd vergt, geen objectieve rechtvaardiging voor het bestaan van ongelijke behandeling in gelijke gevallen. Immers door de ebti te raadplegen, zoals verweerder ook heeft gesteld, hadden de douaneautoriteiten van Slovenië, kunnen weten dat de Nederlandse douaneautoriteiten al een bti hadden afgegeven voor het onderhavige goed met GN-code 9013.8090. Indien de Sloveense autoriteiten het met de indeling van dit goed onder deze GN-code niet eens zouden zijn, hadden zij de afgifte van de bti met GN-code 9405.5000 voor dat goed moeten opschorten en de procedure van artikel 9 UCDW moeten opstarten. Met deze handelwijze, die volgens verweerder gebruikelijk is bij de afgifte van een bti, zou een schending van de regel dat gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld op eenvoudige wijze zijn voorkomen. Nu deze werkwijze niet is gevolgd is er geen rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

7. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift van €161 per punt, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de reiskosten tweede klasse per openbaar vervoer van de heer B kent de rechtbank € 25,62 toe en voor de verletkosten van de heer B € 115,26.

8. Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de utb;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 945,88 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. E. Polak en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.