Home

Rechtbank Haarlem, 09-01-2009, BI0608, AWB 08/2759 en 08/5014

Rechtbank Haarlem, 09-01-2009, BI0608, AWB 08/2759 en 08/5014

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
9 januari 2009
Datum publicatie
23 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BI0608
Zaaknummer
AWB 08/2759 en 08/5014

Inhoudsindicatie

Inhouding en afdracht van dividendbelasting op een uitkering van dividend door een naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigde vennootschap aan haar op de Nederlandse Antillen gevestigde aandeelhouder is niet in strijd met de in art. 56 tot en met 58 van het Verdrag EG gewaarborgde verkeersvrijheden. Ook is er geen strijd met artikel 47 van het Besluit 2001/822/ EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 08/2759 en 08/5014 (gevoegde zaken)

Uitspraakdatum: 9 januari 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Z, eiseres 1,

en

Y, gevestigd te Q, eiseres 2, (samen met eiseres 1 ook geduid als: eiseressen),

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ter zake van een aan haar aandeelhouder, eiseres 2, beschikbaar gesteld dividend heeft eiseres 1, € 31.238.663 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Hiervan is op 26 september 2006 aangifte gedaan.

1.2. Eiseressen hebben bij afzonderlijke bezwaarschriften van 12 oktober 2006 bezwaar gemaakt tegen de inhouding en afdracht van dividendbelasting. Verweerder heeft dit bezwaar bij gelijkluidende, afzonderlijke uitspraken op 29 januari 2008 afgewezen.

1.3. Bij gelijkluidende beroepschriften van 7 en 10 maart 2008 hebben eiseressen beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Eiseres 1 heeft het beroep bij deze rechtbank ingediend en eiseres 2 heeft het beroep ingediend bij de rechtbank Breda. Het beroep van eiseres 1 is geregistreerd onder nummer 08/2759. Een verzoek om versnelde behandeling heeft de rechtbank afgewezen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres 1 heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.4. Het onderzoek ter zitting in zaak 08/2759 heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Eiseres is daar vertegenwoordigd door A en door B. Namens verweerder is verschenen C. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Met instemming van partijen heeft de rechtbank Breda het in Breda door eiseres 2 ingestelde beroep naar deze rechtbank verwezen, waar het is geregistreerd onder nummer 08/5014 en gevoegd met zaak 08/2759. Partijen hadden er ter zitting mee ingestemd, dat na de voeging geen nadere zitting wordt gehouden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres 1 is een naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap. Enig aandeelhouder van eiseres 1 is eiseres 2, een naar het recht van de Nederlandse Antillen opgericht en op de Nederlandse Antillen gevestigde Limited Liability Company.

2.2. Eiseres 2 en eiseres 1 fungeren als holding respectievelijk tussenholding van het internationale concern D.

2.3. Eiseres 1 heeft op 1 september 2006 aan eiseres 2 een dividend beschikbaar gesteld ter grootte van € 376.369.430.

2.4. Op deze dividenduitkering is onder toepassing van artikel 11, derde lid, Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) de thans bestreden 8,3% aan dividendbelasting (€ 31.238.663) ingehouden en afgedragen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de wettelijke plicht tot inhouding en afdracht van 8,3% belasting op het dividend dat een naar Nederlands recht opgerichte en feitelijk in Nederland gevestigde vennootschap uitkeert aan haar op de Nederlandse Antillen gevestigde aandeelhouder, in strijd komt met de in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna ook: EG) gewaarborgde verkeersvrijheden.

3.2. Eiseressen beantwoorden voormelde vraag bevestigend en concluderen tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugbetaling van de ingehouden en afgedragen dividendbelasting. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Nu geen sprake is van een intracommunautaire situatie, komt aan eiseressen, zo is niet in geschil, geen beroep op de vrijheid van vestiging toe.

4.2. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2008, nr. 43 339, LJN BF2266, dient te worden geoordeeld dat – anders dan eiseressen betogen – in het onderhavige geval niet wordt toegekomen aan toetsing aan het bepaalde in artikelen 56 tot en met 58 EG. Eiseres 2 heeft in eiseres 1 een zodanig groot belang, dat, naar tussen partijen evenmin in geschil is, zij daardoor een beslissende invloed op de besluiten van eiseres 1, c.q. de D, kan uitoefenen en haar activiteiten kan bepalen. Uit voormeld arrest volgt dat de in de heffing van dividendbelasting gelegen beperking deswege valt binnen de materiële werkingssfeer van de bepalingen van het EG-Verdrag inzake de vrijheid van vestiging en dat, voor zover de dividendbelastingheffing het in artikel 56 EG voorziene vrije verkeer van kapitaal beperkt, die beperking een onvermijdelijk gevolg is van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging. In zulk een geval rechtvaardigt volgens genoemd arrest die beperking niet dat de maatregel waaruit zij voortvloeit, wordt getoetst aan de artikelen 56 EG tot en met 58 EG, ook niet indien het betreft kapitaalverkeer met een land buiten de Europese Unie.

4.3. Alle beroepsgronden van eiseressen die gebaseerd zijn op de vrijheid van kapitaalverkeer als bedoeld in artikel 56 EG stuiten op het vorenoverwogene af.

4.4. Voor zover eiseressen bedoeld hebben een beroep te doen op artikel 47 van het Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 314 van 30 november 2001; hierna: LGO-Besluit 2001) overweegt de rechtbank als volgt.

4. 5. Artikel 47 van het LGO-Besluit 2001 luidt, voor zover hier van belang:

“1. Onverminderd het bepaalde in lid 2:

(…)

b) leggen de lidstaten en de autoriteiten van de LGO, wat betreft transacties op de kapitaalrekening van de betalingsbalans, geen beperkingen op aan het vrije verkeer van kapitaal voor directe investeringen in vennootschappen die in overeenstemming met de wetten van het gastland of -gebied zijn opgericht en investeringen die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit zijn verricht; ook verbinden zij zich ertoe geen beperkingen op te leggen aan de liquidatie of repatriëring van deze investeringen en alle daaruit voortvloeiende opbrengsten.”

4.6. Gelet op deze bepaling mogen beperkingen niet zien op ‘transacties op de kapitaalrekening van de betalingsbalans’. Tot deze transacties worden mede gerekend de oprichting, aanschaf en financiering van een deelneming. De onderhavige beperking ziet op dividenduitkeringen. Een dividenduitkering valt onder de lopende rekening van de betalingsbalans. Niet aannemelijk is dat de onderhavige dividenduitkeringen kunnen worden aangemerkt als transacties op de kapitaalrekening van de betalingsbalans.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mrs. R.H.M. Bruin en A.A. Fase, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr.drs. B.J.E. Lodder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.